Rijnse albus

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed

Zilveren munt, oorspronkelijk afgeleid van de Franse groot, geslagen van de veertiende tot de achttiende eeuw voornamelijk door de staten in het Rijnland. De naam albus, Latijn voor wit, wordt gebruikt sinds het laatste kwart van de vijftiende eeuw vanwege de witte kleur die zij in tegenstelling tot de snel verkleurende munten van lager gehalte, in de omloop behielden.

De albus werd in het midden van de veertiende eeuw ingevoerd door de keurvorsten aan de Rijn en werd door de Rijnlandse muntunie de standaard munteenheid aan de Nederrijn.

Hij behield die functie tot de opkomst van de zilveren taler en het verval van de muntunie rond 1540. De middeleeuwse albus vertoont op de vz de afbeelding van een heilige, meestal Sint Pieter, of van de tronende Christus, op de kz meestal een wapen in een drie-, vier- of zespas, gewoonlijk omringd door kleinere wapentjes van de samenwerkende vorsten. Het gewicht bedroeg aanvankelijk ongeveer 2,5 gram, later wat minder.

De albus van de keurvorsten werd door vele omringende staten nagevolgd, een enkele maal ook in de Nederlanden (Batenburg, Valkenburg). Na 1540 bleef de albus in Keulen en elders van betekenis als pasmunt en rekeneenheid en tot in de achttiende eeuw werden munten van 1, 2, 4 en 8 albus geslagen met uiteenlopende beeldenaars. De zilverinhoud werd steeds geringer zodat tenslotte de Keulse albus overeenkwam met ruim een halve stuiver in Nederlands geld.