Het ontstaan van de Bijbel

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed

De traditionele auteurs

Eeuwenlang gingen de lezers van de Bijbel ervan uit dat de schrijvers van de bijbelboeken bekend waren. Het waren voornamelijk personen die in de bijbelverhalen zelf een belangrijke rol spelen. Bovendien, zo meende men, waren de meeste bijbelboeken geschreven door de persoon naar wie ze genoemd zijn.

Ter discussie

Eeuwenlang werd de voorstelling van de traditionele auteurs probleemloos aanvaard. Er waren slechts hier en daar wat kritische geluiden te horen. Zo leek het sommigen onwaarschijnlijk dat Mozes zijn eigen dood zou hebben beschreven (Deuteronomium 34), hetgeen leidde tot de alternatieve voorstelling dat het slot van Deuteronomium door Jozua geschreven zou zijn. Ook bestond er al vroeg enige twijfel over de tweede brief van Petrus. Maar over het geheel gezien meende men binnen de christelijke en joodse traditie dat de auteurs van de heilige boeken bekend waren. In de moderne periode is deze voorstelling van zaken ter discussie komen te staan. Daarbij speelden interne overwegingen» en externe overwegingen» mee.

Beide typen overwegingen hebben als achtergrond dat men de boeken van de Bijbel moet benaderen en uitleggen volgens dezelfde spelregels die gelden voor het uitleggen van alle andere literatuur uit de oudheid. Hoe bijzonder de Bijbel ook mag zijn, de bijbelse teksten dienen op dezelfde wijze te worden uitgelegd als andere teksten. Dit is al zo’n tweehonderd jaar het uitgangspunt van veel bijbelonderzoekers. In deze rubriek volgen we in grote lijnen wat twee eeuwen bijbelonderzoek heeft opgeleverd ten aanzien van de vraag naar het ontstaan van de Bijbel.

Interne overwegingen
Interne overwegingen om aan de traditionele voorstelling van de bijbelse auteurs te twijfelen baseren zich op de tekst van de bijbelboeken zelf. Zo wees men er bijvoorbeeld op dat in Jesaja 45 koning Cyrus bij name wordt genoemd als degene die het oordeel van de Heer voltrekt aan Babylonië. Dat de profeet Jesaja in de achtste eeuw v.Chr. zo precies de gebeurtenissen van de 200 jaar later zou hebben weten te voorspellen, begon men minder waarschijnlijk te achten. Velen gingen er daarom vanuit dat het tweede deel van het boek Jesaja, Jesaja 40-66, door een andere profeet zou zijn geschreven. Een profeet die een paar eeuwen later leefde, en die soms werd aangeduid als ‘de Babylonische Jesaja’. Een ander voorbeeld was het boek Daniël, dat visioenen bevat die – zo begreep men steeds beter – een commentaar geven op gebeurtenissen uit de Hellenistische tijd, in de tweede eeuw v.Chr. Zou het geschrift zelf dan ook niet beter in die tijd gedateerd kunnen worden? Een derde voorbeeld was het boek Prediker. Daarin lijkt koning Salomo aan het woord te zijn (Prediker 1:1). Maar het taalgebruik – waarin invloed van het Perzisch en Aramees doorklinkt – en de ideeën in dit boek, vormen een sterke aanwijzing dat het pas in een veel latere tijd geschreven is.

Externe overwegingen
Bij de bestudering van de geschiedenis ontdekte men meer en meer hoe gebruikelijk het was in de oudheid om teksten toe te schrijven aan bekende personen. We treffen ook talrijke voorbeelden hiervan aan in de literatuur rondom de Bijbel. Neem een boek als 4 Ezra – een apocrief boek, zogenaamd geschreven door de bijbelse figuur Ezra. Neem de boeken 1 en 2 Henoch – op naam gesteld van Henoch, genoemd in Genesis 5. Of denk aan de apocriefe evangeliën van Petrus, Tomas en Judas – allemaal boeken die zijn toegeschreven aan bekende figuren. De reden hiervoor was duidelijk: op die manier kregen deze boeken autoriteit en aanzien. Maar, zo begonnen bijbelwetenschappers zich af te vragen, als dit geldt voor zoveel boeken buiten de Bijbel, waarom zou het dan niet gelden voor de boeken bínnen de Bijbel? Zou het niet zo kunnen zijn dat de bijbelboeken zijn toegeschreven aan bekende personen juist om deze boeken autoriteit en aanzien te verlenen?


Geen zekerheid

Wanneer niet langer aangenomen wordt dat de boeken van de Bijbel geschreven zijn door degenen die traditioneel als de auteurs ervan gelden, vallen veel (vermeende) zekerheden weg. Wanneer werden de boeken geschreven? Waar werden ze geschreven? Door wie? Met welk doel? Voor welke lezers? Heel vaak moet het antwoord zijn: dat weten we niet zeker. De hele bestudering van de oudheid moet zich baseren op de toevallige sporen die bewaard gebleven zijn. Daar komt veel giswerk bij te pas: vermoedens, hypothesen en suggesties. En dat is bij de bestudering van de Bijbel niet anders. Toch zijn er genoeg dingen zeker, bijna zeker of zeer waarschijnlijk. En dat is eigenlijk al heel wat.

Tekstoverlevering

Het ontstaan van de Bijbel van achter naar voren
Tegenwoordig is de Bijbel gemakkelijk verkrijgbaar. Alleen al in het Nederlands is een aantal verschillende vertalingen beschikbaar, en dan tellen we de vertalingen in het Engels, Duits, Frans, Spaans, etc. nog niet eens mee. Al die moderne Bijbels bieden een vertaling van min of meer dezelfde bronteksten:

  1. Oude Testament: de vertaling van de Hebreeuwse boeken van het Oude Testament baseert zich op moderne edities van de Codex Leningradensis, zoals de Biblia Hebraica Stuttgartensia.
  2. Deuterocanonieke boeken: de vertaling van de deuterocanonieke boeken van het Oude Testament baseert zich op de moderne editie van de Septuaginta, de editie van Alfred Rahlfs.
  3. Nieuwe Testament: de vertaling van het Nieuwe Testament baseert zich op de kritische editie van het Griekse Nieuwe Testament zoals uitgegeven in de Nestle-Aland editie.


Voor informatie over de Biblia Hebraica Stuttgartensia, de Septuaginta editie van A. Rahlfs en de Nestle-Aland editie van het Nieuwe Testament.
Drie bronteksten
De drie bronteksten van de Bijbel gaan behoorlijk ver terug in de tijd:

  1. Oude Testament: de Codex Leningradensis dateert uit 1008/1009 n.Chr.
  2. Deuterocanonieke boeken: De Rahlfs-editie van de Septuaginta baseert zich primair op drie codices: de Codex Vaticanus en de Codex Sinaiticus, beide uit de vierde eeuw n.Chr. en de Codex Alexandrinus uit de vijfde eeuw n.Chr. (zie ook: Codex)
  3. Nieuwe Testament: de Nestle-Aland editie van het Nieuwe Testament is gebaseerd enerzijds op diezelfde codices (Vaticanus, Sinaiticus, Alexandrinus) plus andere codices uit de vijfde eeuw en later en anderzijds op een groot aantal papyri, deels uit de 2e tot 4e eeuw n.Chr. (zie ook: Papyrus).

Met deze bronteksten zetten we een stap terug in de tijd. Maar daarmee zijn we er nog niet. De manuscripten die wij tot onze beschikking hebben zijn het product van tekstoverlevering.



Bron: Terry van Erp