Het Rampjaar in Nederland

Uit Wiki Raamsdonks Historie

Oude Hollandse Waterlinie

Vanaf april en mei 1572 werd er in Holland onderzoek gedaan naar de mogelijkheden tot het onderwater zetten van grote gebieden land ter verdediging van het gewest. [1] Terwijl na de binnenval van de vijandelijke troepen in het oosten van het land het ene na het andere gebied in de handen van de vijand viel, kon het gewest Holland schuil nemen achter de Hollandse Waterlinie. Deze linie was een aaneenschakeling van forten en sluizen langs een aantal rivieren, die ruwweg liep van de Zuiderzee tot de Merwede. Hiertussen lagen grote stukken weilanden en polders die, omdat ze gescheiden werden door rivieren, makkelijk gezamenlijk onder water gezet konen worden. [2] Verdedigbare stadjes als Heuckelum, Asperen, Leerdam, Vianen, IJsselstein, Montfoort, Oudewater en Woerden werden niet meegenomen in de linie, onder andere omdat het omliggende land te hoog lag om snel onder water gezet te kunnen worden. [3] Al in de laatste week van juni besloten de Staten van Holland om de waterlinie in gebruik te nemen. [4] Op 8 juni begonnen de onderwaterzettingen, of zoals ze ook genoemd worden: de inundaties. Eind juni stond bijna het hele gebied tussen Amsterdam, Muiden, Gorinchem en Dordrecht onder water. De belangrijkste forten langs de linie – Muiden, Bodegraven, Goejanverwelle, Schoonhoven en Gorinchem – werden versterkt en van voldoende artillerie voorzien. [5]


Er bestond al enige ervaring met de waterlinie op papier. Er waren echter geen kaarten en verdedigingswerken gereedgemaakt. [6] Tijdens de Tachtigjarige Oorlog besloot de Staten-Generaal in 1629 om het water waar de Republiek normaal tegen vocht te omarmen als een bondgenoot en grootschalig in te zetten tegen de Spanjaarden. Deze waterlinie zou zich uitstrekken van Vreeswijk naar Muiden, van de Lek tot aan de Zuiderzee. Omdat de strijd op het land destijds echter zo gunstig verliep, werd de waterlinie nooit in gebruik genomen. Hoewel het idee voor een waterlinie dus al vorm had gekregen, was deze nog niet eerder getest op de schaal waarop men het nu van plan was. De zuidelijke helft van de linie bestond uit drie grote polders, die werden voorzien van water vanuit de Merwede, Hollandse IJssel, Lek en Oude Rijn. De noordelijke helft van de linie bestond uit twee polders en liet zich vullen door water uit de Vecht en de Amstel. [7]


De inundaties verliepen echter niet overal soepel. Het onderwater zetten van weilanden en akkers betekende voor veel van de plaatselijke bevolking dat hun middelen van bestaan verloren zouden gaan. Zij kwamen dus regelmatig in opstand tegen de inundaties en probeerden deze te stoppen of vertragen. Uit angst voor opstanden hielden ook lokale overheden de inundaties nogal eens tegen. [8]

De dijken werden doorgestoken en sluizen werden geopend, maar overal kwamen gewapende boeren hiertegen in opstand. [9] Naast verbaal en fysiek verzet op veel verschillende plaatsen, verzetten sommigen zich ook nog op andere manieren. Water dat uit de Lek ingelaten werd, werd bijvoorbeeld in de Linge die uitliep op de lager liggende Merwede weer teruggegooid. [10] Daarnaast was het erg droog zomerweer en steeg het water dus maar langzaam. [11] Op sommige plaatsen moesten hierdoor grote dijkgravingen plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld bij de Zuiderzeedijk. [12] Op aandringen van de Franse generaal Condé zouden de Fransen het tempo van de aanval opvoeren, maar Condé werd tijdelijk uitgeschakeld door een kogel en generaal Turenne besloot een andere route te nemen, waardoor er nog net genoeg tijd was om de waterlinie gereed te maken. [13]


De waterlinie had niet alleen een impact op de economie en het dagelijks leven van de inwoners van de Republiek, maar ook op de sociaalgeografische verdeling van die inwoners. De waterlinie verdeelde de Republiek in een bezet en een vrij deel. [14] Eind juni hadden de vijf kommen zich gestaag gevuld en besloeg de aaneengesloten linie meer dan 50 kilometer. [15] Aan het einde van de eerste week van juli was het water in Rijnland 13 duim (een dikke 30 centimeter) diep en in Delfland kwam daar nog zo’n 30 centimeter bij. Vanaf het midden van juli kon niemand meer om de waterlinie heen. [16] In de nazomer en herfst van 1672 en winter die overging in 1673 werd de weerbaarheid van de linie door talloze acties van de Fransen steeds weer op de proef gesteld. [17] De winter van 1672 luidde een periode in van relatieve rust, waardoor de verdedigingswerken gerepareerd en verbeterd konden worden. Toch sloeg het noodlot aan het eind van december 1672 weer toe. Door de kou was een deel van de waterlinie bevroren, met name bij Bodegraven en Zwammerdam. Hierdoor konden de Fransen gemakkelijk oversteken. Op 27 december begon de hertog van Luxembourg aan een helse strooptocht langs de beide dorpen, die hij in een vlammenzee achterliet. [18] Door het lot van de twee dorpen was het vertrouwen in de waterlinie flink ingedamd. [19]


In het voorjaar van 1673 begon de situatie echter weer te verbeteren. Na de terugkeer van Willem III van zijn veldtocht in Charleroi had er een enorme militaire inspanning plaatsgevonden. Het Staatse leger had het klaargespeeld om de waterlinie verder uit te breiden naar de Franse kant. Ook de dijken en dammen waren beveiligd met troepen, materieel en allerhande fortificaties. [20] Na 1673 werden de grenzen van het inundatiegebied steeds verder naar de provincie Utrecht verlegd, maar die gebieden zouden nooit in praktijk gebracht worden tijdens een oorlogssituatie. De Oude Hollandse Waterlinie transformeerde zo geleidelijk van een Hollandse naar een Utrechtse linie tot zij in 1815 werd opgeheven en plaatsmaakte voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie. [21]

Groningen en Oost-Nederland

Op vele vlakken verliep het Rampjaar anders voor het noorden van het land dan voor de rest van de gewesten. Ook bestuurlijk was dit het geval. Een paar decennia eerder, na de dood van Willem II in 1650, begon in de meeste gewesten het eerste stadhouderloze tijdperk. De Staten van Holland besloten destijds dat het hebben van een stadhouder niet langer noodzakelijk was voor de besturing van het land. Zij wisten de andere staten van deze stelling te overtuigen. Anders dan de rest van de gewesten behielden Friesland, Groningen en Drenthe echter wel een graaf van Nassau als stadhouder. [22]

Zij besloten Willem Frederik van Nassau-Dietz deze rol te laten vervullen. Er was een kleine uitzondering in de Groningse plaats Westerwolde aan de Duitse grens, waar Willem III in 1672 tot stadhouder werd benoemd. Willem III had tegen het einde van het Rampjaar in 1674 een sterke positie opgebouwd als stadhouder van de meeste gewesten. In de drie noordelijke gewesten was echter zijn verwant Hendrik Casimir II stadhouder – opvolger van Willem Frederik. Alleen in het Friese gewest was zijn titel erfelijk verklaard. Na het overleiden van Hendrik Casimir II in 1696 benoemde Drenthe niet zijn zoon Willem Friso, maar Willem III tot stadhouder. [23]

Portret van Hendrik Casimir II van Nassau-Dietz Jan van Huchtenburg. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-C-1226
Portret van Hendrik Casimir II van Nassau-Dietz Jan van Huchtenburg. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-C-1226


Toen een aanval van de Fransen begon te dreigen, werden de verdedigingslinies en legers in paraatheid gebracht. De hoofdmacht van het Nederlandse leger lag langs de IJssellinie. De linie liep via Zwolle, Deventer, Zutphen en Doesburg tot aan Arnhem. Hoewel er eerst verwacht werd dat de Fransen vanuit het zuiden via Maastricht het land zouden binnentrekken bleek vooral de oostkant van de Republiek het zwaar te voorduren te krijgen. De Fransen lieten Maastricht links liggen en trokken bij het Tolhuis in het plaatsje Lobith in Gelderland de Rijn over. De Fransen slaagden er zonder problemen in de Overbetuwe binnen te dringen. Nijmegen en Arnhem werden belegerd en overwonnen en van daaruit verspreidde et gigantische leger zich over de IJsselvallei. [24]


In de stad Culemborg was het een komen en gaan van Franse regimenten. Het stadje, nog geen 640 huizen groot, herbergde gemiddeld zo’n dertig soldaten per huis. Het grafelijk kasteel werd verwoest en geplunderd en het archief leeggeroofd. [25]

De Muünsterse bisschop Bernhard von Galen viel met grof geschut enkele Staatse vestingen in de Achterhoek aan. Zijn gebruik van enorme kanonnen en mortieren bezorgde hem dan ook al snel de bijnaam ‘Bommen Berend’. Samen met de Keulse legers wist hij ook Groenlo, Bredevoort, Borculo en Deventer gemakkelijk te veroveren. [26]


Op 16 juni begon het beleg van Doesburg door de Fransen, dat op 21 juni capituleerde. Op 21 juli vielen ook Hattem, Elburg en Harderwijk in de handen van de bisschoppen van Munster en Keulen. Op 25 juni bezweek Zutphen voor de Fransen en Deventer voor de bisschoppen. Zwolle gaf zich over en Kampen volgde snel daarna. [27] Binnen enkele tientallen dagen waren de provincies Gelderland, Utrecht en Overijssel veroverd door de vijand. In Overijssel voelde men zich nauwer verbonden met de Munsterse buren dan met de Hollanders, wat een grote rol speelde in hun capitulatie. [28] Na het vertrek van de vijand moest Overijssel diep door het stof om weer als volwaardig gewest in de Republiek te mogen worden opgenomen. Zij moesten veel van hun zelfstandigheid inleveren. [29]


De troepen van de bisschoppen van Munster en Keulen trokken beide in de laatste week van juni 1672 gezamenlijk de Veluwe binnen. Hier veroverden ze dorp na dorp. Deze legers trokken vervolgens samen op naar Drenthe, Groningen en Friesland. Na eerst op 11 juli het Drentse Coevorden veroverd te hebben trokken zij door naar de provincie Groningen. Het Groningse Westerwolde (met uitzondering van Bourtange), delen van Oldambt en het Westerkwartier vallen al snel in vijandelijke handen. [30]

Bij Bourtange stuitten de legers echter op een minder makkelijk te veroveren gebied. Na een paar dagen werd de belegering van Bourtange opgegeven. [31]

Op 20 juli kwamen de troepen aan bij de stad Groningen. [32] Al in het begin van de zeventiende eeuw hadden de Groningers stadwallen aangelegd en een brede gracht. Toen zij hoorden dat de vijand eraan kwam hadden zij bovendien het gebied rondom de stad onder water gezet. [33]

Delen van de provincie langs de lijnen Groningen-Delfzijl (Damsterdiep) en Groningen-Zoutkamp (Reitdiep) werden geïnundeerd. Ook de vestingen en schansen aan de grens werden zo goed mogelijk in verdediging gebracht. [34] De belegering van de stad zette een maand voort, maar toen een maand later op 28 augustus het de vijandelijke legers nog niet gelukt was om de stad te veroveren – en toen zij bovendien geteisterd werden door ziektes in het regiment – besloten zij terug te keren naar Overijssel en van een belegering van Friesland af te zien. [35]


Het noorden van het land bleef dus ondanks enkele aanvallen vrij van de bezetters. Hiervandaan komt dan ook de bekende uitspraak: ‘Groningen constant, behout van ’t lant’. [36]

Het zou nog een lange tijd duren voordat de legers van de Munsterse en Keulse bisschoppen en de Fransen het oosten van het land zouden verlaten, maar ook voor hen was de verlossing in 1674 eindelijk daar.

Beleg van Groningen door de bisschoppelijke troepen (augustus 1672) Romeyn de Hooghe (aterlier van). Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer RP-P-OB-77.111
Beleg van Groningen door de bisschoppelijke troepen (augustus 1672) Romeyn de Hooghe (aterlier van). Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer RP-P-OB-77.111


Noord-Brabant

Nederland heeft niet altijd de provincies gehad zoals we die nu kennen. In de tijd dat we nog spraken van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was, op Noord-Limburg na, het grondgebied grotendeels hetzelfde, maar hadden de huidige provincies niet allemaal dezelfde naam, vorm of status. De huidige provincies Noord-Brabant, Limburg en een deel van Zeeland (Zeeuws-Vlaanderen) behoorden niet tot de gewesten die inspraak hadden in de Staten-Generaal en vormden samen de zogenaamde Generaliteitslanden. Deze gebieden werden aan het begin van de zeventiende eeuw tijdens de Tachtigjarige Oorlog veroverd op de Spanjaarden en werden sindsdien vanuit Den Haag door de Staten-Generaal van de Republiek bestuurd. [37]

Tijdens het Rampjaar en de daaropvolgende oorlogen waren de Generaliteitslanden, en dus ook Noord-Brabant (toen nog Staats-Brabant genoemd) vaak de inzet en ook het toneel voor hevige strijd.

Toen de Franse koning Lodewijk XIV en Karel II van Engeland samen op 1 juni 1670 het geheime verdrag van Dover sloten – waarin zij besloten gezamenlijk de Republiek aan te vallen – waren zij al tot een voorlopige verdeling van het grondgebied van de Republiek gekomen. Lodewijk XIV had zijn oog op Brabant laten vallen. [38]

Toen de Republiek in het nauw kwam en een groot deel van de bestuurders het tijd vond voor vredesonderhandelingen, moest ambassadeur Pieter de Groot zien te achterhalen met welke vredesvoorwaarden Lodewijk XIV in zee zou gaan. Toen hij op 27 juni op pad ging met een volmacht om Lodewijk Maastricht en een oorlogsvergoeding van zes miljoen gulden aan te bieden, kreeg hij te horen dat Franse koning zeker het dubbele geldbedrag wou zien. In plaats van Maastricht wilde Lodewijk bovendien de Generaliteitslanden waartoe ook Brabant behoorde. Daarnaast wilde hij ook alle gebieden die hij al had veroverd. [39]

Bij het Verdrag van Heeswijk (17 juli, 1672) legden Lodewijk XIV en Karel II gezamenlijke vredesvoorwaarden voor. Opnieuw verscheen onder andere Brabant op het wensenlijstje van Lodewijk. [40]

In de winter van 1672-1673 werd er hard gewerkt om het Franse leger uit te breiden. Het doel was om het leger zodanig uit te breiden, dat het weer de 120.000 man zou bereiken waarmee Frankrijk aan de Hollandse Oorlog begonnen was. Er werd besloten deze legermacht in drieën te splitsen. Een deel, van zo’n 30.000 man, zou ingezet worden in Vlaanderen en Brabant en kwam onder het directe bevel van Lodewijk XIV zelf. [41]

In 1674 deed Willem III een poging de vesting Grave,  die nog bezet werd door de Fransen, te bevrijden. De baron Carl Rabenhaupt, een succesvolle officier bekend van zijn succesvolle bescherming van Groningen, werd door Willem op de stad afgestuurd. Binnen de stadsmuren wachtten zo’n 4.000 Franse soldaten de aanval af. Rabenhaupt stuurde telkens opnieuw troepen op de stadmuren af. Het werd een verschrikkelijk bloedbad. Steeds meer militairen deserteerden of liepen zelfs over naar de Franse kant. De stad leek onneembaar. Na drie maanden schoot Willem III zelf te hulp, maar in zijn aanvallen verloor hij zelf maar liefst 1700 mannen. Binnen de stadmuren was de situatie dramatisch. Zelfs in ondergrondse schuilplaatsen waren de Gravenaren niet veilig voor de (brandende) kanonskogels. De belegering van de stad zette zich maanden voort en door de stad verspreidde zich honger en ziekte. De Franse markies Noël Bouton de Chamilly, die het opperbevel in de stad had, probeerde alle vrouwen en kinderen de stad uit te loodsen, maar Rabenhaupt weigerde hen de doorgang. [42]

Op 27 oktober besluiten de Fransen zich op aandringen van Lodewijk XIV over te geven Zij verlaten de stad op 28 oktober. Tijdens de herovering van Grave verloren 15.000 à 16.000 Nederlandse en 1554 Franse soldaten het leven. [43]

Portret van Carl von Rabenhaupt, baron van Sucha (1602-1675) Anoniem. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A-1422
Portret van Carl von Rabenhaupt, baron van Sucha (1602-1675) Anoniem. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A-1422
Beleg van Grave (1674) Coenraet Decker. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer RP- P-OB-82.434
Beleg van Grave (1674) Coenraet Decker. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer RP- P-OB-82.434

De terugtocht van de Fransen uit de Republiek was een gigantische operatie die uitgevoerd werd door maarschalk Luxembourg. De stadhouder probeerde het leger nog een aantal keer aan te vallen, maar eind december werd deze missie opgegeven. Luxembourg kwam eind januari 1674 veilig in Charleroi aan. De ontruiming van de Fransen uit de Republiek was daarmee nog echter niet voltooid, er bevonden zich in Brabant en Gelderland nog altijd zo’n 20.000 Franse soldaten die pas tegen mei 1674 zouden vertrekken. Vlak na het vertrek van die laatste groep bracht augustus van 1674 een felle storm, die onder andere de Domtoren in Utrecht verwoest. Deze trok vanuit Frankrijk over Brussel en Antwerpen naar de Republiek en liet in Brabant een spoor van verwoesting na. [44]



Na het noodweer van 1674 waren op tal van plekken de dijken doorgebroken, wat voor grote overstromingen had gezorgd. Onder de grote rivieren, vooral boven de Vlaamse grens, zwierven Franse benden rond die grote delen van het Brabantse platteland terroriseerden. Van sommige dorpen werd de helft van de mannelijke bevolking gegijzeld. [45]

Noodweer van 1674, in verband gebracht met de oorlog en binnenlandse onlusten Romeyn de Hooghe. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer RP-P-OB-79.309A
Noodweer van 1674, in verband gebracht met de oorlog en binnenlandse onlusten Romeyn de Hooghe. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer RP-P-OB-79.309A

Het Brabantse gebied – evenals de rest van het land – wilde natuurlijk een volgende inval voorkomen. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd er, om Holland te beschermen, een waterlinie aangelegd van Bergen op Zoom naar Steenbergen. Dit was de eerste linie in Nederland waarbij systematisch gebruik werd gemaakt van inundatie. [46]



Waar de Hollandse Waterlinie voorafgaand aan het Rampjaar slechts bij een plan bleef, werd in Brabant al uitvoerig geoefend met het inunderen. Na de Franse aanval in 1672 schakelde de Staten-Generaal de belangrijkste vestingbouwer van het land in, de Fries Menno van Coehoorn. Hij ontwierp het concept van de Zuiderfrontier in 1697, een samenhangende reeks van verdedigingswerken die liep van Zeeuws-Vlaanderen tot aan Nijmegen. Het deel daarvan wat door het huidige Noord-Brabant liep noemen we de Zuiderwaterlinie. Deze linie was een aaneengesloten lijn van vestingen: Bergen op Zoom, Steenbergen, Willemstad, Klundert, Breda, Geertruidenberg, Heusden, ‘s- Hertogenbosch, Ravenstein en Grave. De tussenliggende gebieden konden bij vijandige dreiging onder water gezet worden. Toch lukte het de Fransen in 1747 uiteindelijk ook door deze linie heen te breken. [47]


  1. Frans van Bork en Bernt Feis, Stille wateren, diepe gronden, Stiltegebieden en de Oude Hollandse Waterlinie (Woerden, 2021), 10.
  2. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998, 45.
  3. Frans van Bork en Bernt Feis, Stille wateren, diepe gronden, Stiltegebieden en de Oude Hollandse Waterlinie (Woerden, 2021), 11.
  4. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus 2021), Hoofdstuk 7 ‘Water en sleutels’, p. 8/27
  5. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998, 45.
  6. Frans van Bork en Bernt Feis, Stille wateren, diepe gronden, Stiltegebieden en de Oude Hollandse Waterlinie (Woerden, 2021), 10.
  7. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus 2021), Hoofdstuk 7 ‘Water en sleutels’, p. 9/27
  8. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998, 45.
  9. Jonathan I. Israel, De Republiek 1477-1806, Deel II: vanaf 1647 (Franeker: Uitgeverij Van Wijnen-Franeker, 1996), 908.
  10. Frans van Bork en Bernt Feis, Stille wateren, diepe gronden, Stiltegebieden en de Oude Hollandse Waterlinie (Woerden, 2021), 11.
  11. Jonathan I. Israel, De Republiek 1477-1806, Deel II: vanaf 1647 (Franeker: Uitgeverij Van Wijnen-Franeker, 1996), 908.
  12. Frans van Bork en Bernt Feis, Stille wateren, diepe gronden, Stiltegebieden en de Oude Hollandse Waterlinie (Woerden, 2021), 11.
  13. Luc Panhuysen, “Waterlinie 1672: een redding op het nippertje,” Geschiedenis van Zuid-Holland, geraadpleegd op 13 juli 2021
  14. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus 2021), Hoofdstuk 9 ‘Men zegt…’, p. 17/33
  15. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus 2021), Hoofdstuk 7 ‘Water en sleutels’, p. 45/27
  16. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus 2021), Hoofdstuk 7 ‘Water en sleutels’, p. 25/27
  17. Frans van Bork en Bernt Feis, Stille wateren, diepe gronden, Stiltegebieden en de Oude Hollandse Waterlinie (Woerden, 2021), 14.
  18. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998, 75.
  19. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus 2021), Hoofdstuk 13 ‘De Fransen breken door’, p. 11/19
  20. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus 2021), Hoofdstuk 17 ‘Rond Zijne Hoogheid’, p. 7/24
  21. Frans van Bork en Bernt Feis, Stille wateren, diepe gronden, Stiltegebieden en de Oude Hollandse Waterlinie (Woerden, 2021), 9.
  22. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De gescheidenis van het rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 19.
  23. Jan van Es en Bernt Feis, In het Spoor van de Prins, De Wereld van Willem III (verwacht: voorjaar 2022).
  24. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De gescheidenis van het rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 42, 47.
  25. Mijn Gelderland, “Het Rampjaar: Franse troepen nemen bezit van de stad, 1672,” Geraadpleegd op 21 juli 2021, https://mijngelderland.nl/inhoud/routes/culemborg-stap-in-het-verleden/het-rampjaar
  26. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De gescheidenis van het rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 42, 47.
  27. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus 2021), Hoofdstuk 6 ‘Het verdrag’, p. 21/23, 22/23
  28. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De gescheidenis van het rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 10, 47.
  29. Canon van Nederland, ““Beernke de koodief” De Munsterse oorlogen,” Canon van Overijssel, Geraadpleegd op 31 juli 2021, https://www.canonvannederland.nl/nl/overijssel/overijssel/beernke-de-koodief.
  30. Henk Boels en Albert Buursma, “Groninger IJkpunt 20: Bommen Berend,” De verhalen van Groningen, Geraadpleegd op 16 juni 2021, https://www.deverhalenvangroningen.nl/alle-verhalen/groninger-ijkpunt-20-bommen-berend.
  31. Els Zwerver, “’Bommen Berend’ in 1672: Groningens Ontzet,” De verhalen van Groningen, Geraadpleegd op 16 juni 2021, https://www.deverhalenvangroningen.nl/alle-verhalen/bommen-berend-in-1672-groningens-ontzet.
  32. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De gescheidenis van het rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 50.
  33. Els Zwerver, “’Bommen Berend’ in 1672: Groningens Ontzet,” De verhalen van Groningen, Geraadpleegd op 16 juni 2021, https://www.deverhalenvangroningen.nl/alle-verhalen/bommen-berend-in-1672-groningens-ontzet.
  34. Henk Boels en Albert Buursma, “Groninger IJkpunt 20: Bommen Berend,” De verhalen van Groningen, Geraadpleegd op 16 juni 2021, https://www.deverhalenvangroningen.nl/alle-verhalen/groninger-ijkpunt-20-bommen-berend.
  35. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De gescheidenis van het rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 50.
  36. Els Zwerver, “’Bommen Berend’ in 1672: Groningens Ontzet,” De verhalen van Groningen, Geraadpleegd op 16 juni 2021, https://www.deverhalenvangroningen.nl/alle-verhalen/bommen-berend-in-1672-groningens-ontzet.
  37. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De gescheidenis van het rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 15.
  38. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus 2021), Hoofdstuk ‘Inleiding’, p. 22/32,
  39. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus 2021), Hoofdstuk 7 ‘Water en sleutels’, p. 29/38, 30/38, 31/38
  40. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus 2021), Hoofdstuk 8 ‘Tussen hoop en wanhoop’, p. 30/37
  41. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus 2021), Hoofdstuk 14 ‘Het tweede oorlogsjaar’, p. 6/30, 7/30, 8/30
  42. Anne Verwaaij, “Het rampjaar in Grave,” Brabants Erfgoed, Gepubliceerd op 3 oktober 2019, Geraadpleegd op 13 juli 2021, https://www.brabantserfgoed.nl/page/10037/het-rampjaar-van-grave.
  43. J.A. Ph. Laguette, “Beleg en herovering van Grave in 1674,” Militaire Spectator 12, jaargang 143 (December 1974): 555.
  44. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus 2021), Hoofdstuk 21 ‘De ontruiming’, p. 15/25, 17/25, 22/25
  45. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus 2021), Hoofdstuk 22 ‘De oorlog gaat door’, p. 7/32
  46. Zuiderwaterlinie Noord-Brabant, “Het verhaal van de Zuiderwaterlinie: verleden en toekomst,” Geraadpleegd op 13 juli 2021, video, 00:00-04:00.
  47. Brabants Erfgoed, “De Zuiderwaterlinie,” Gepubliceerd op 30 november 2017, Geraadpleegd op 13 juli 2021, https://www.brabantserfgoed.nl/page/4229/de-zuiderwaterlinie.