Herderskruistocht
De Herderskruistocht (Frans, Croisade des pastoureaux) verwijst naar een aantal bewegingen en opkomsten in de 13e en 14e eeuw. De eerste vond plaats in 1251 gedurende de Zevende Kruistocht, de tweede vond plaats in 1320.
Herderskruistocht van 1251
In 1248 ging Lodewijk IX van Frankrijk op de Zevende Kruistocht, maar nadat de kruisvaarders verslagen waren, werd hij gevangengenomen nabij Damietta in Egypte.
Een boerenbeweging ontstond in het noorden van Frankrijk om Lodewijk te ondersteunen. Deze beweging werd geleid door een persoon genaamd "de meester van Hongarije", waarschijnlijk een oude Hongaarse monnik, waarvan werd gezegd dat hij elke taal kon spreken, 'alsof het een mirakel was'. Deze persoon claimde dat hij orders had gekregen van de Heilige Maria om de herders van Frankrijk naar het Heilige land te leiden om Lodewijk te redden. Hij schijnt de gehele reis gepreekt te hebben in de diverse talen. Hij leidde circa 60.000 medestanders, voornamelijk jonge boeren, naar Parijs, waar hij door zijn succesvolle oppositie tegen de Kerk, de moeder van koning Lodewijk IX (Blanca van Castilië) ontmoette, die op dat moment als regent regeerde.
De groep volgelingen splitste zich na Parijs in twee groepen en deed plaatsen als Rouen, Tours (Indre-et-Loire) en Orléans aan. In Amiens (stad) en Bourges werden de plaatselijke Joden aangevallen. De autoriteiten besloten de beweging(en) te excommuniceren. Hoewel de groepen geleid door 'de meester' flinke weerstand boden tegen de autoriteiten buiten Bourges, leidde dit wel tot de dood van 'de meester' tijdens deze opstoot.
Herderskruistocht van 1320
Een onafhankelijk beweging vormde zich in mei 1320 in Normandië, toen een jonge herder claimde te zijn bezocht door de Heilige geest, die hem vertelde te gaan strijden tegen de Moren in Spanje. Eerst marcheerde deze beweging naar Parijs, waar Filips V van Frankrijk weigerde ze te ontmoeten. Toen marcheerde ze naar het zuiden, waar ze onderweg kastelen, koninklijke ambtenaren, priesters, leprozen maar voornamelijk Joden aanvielen. In Avignon gaf paus Johannes XXII het bevel om ze tegen te houden en in Spanje verbood Jacobus II van Aragón dat deze groepering over zijn gebied trok. Toen ze dit wel deed, in juli, waarschuwde Jacobus zijn edelen om vooral de Joden veiligheid te bieden.
Bij het fort Montclus werden meer dan 300 Joden vermoord en Jacobus' zoon Alfons IV van Aragón werd gestuurd om de boel onder controle te krijgen en de daders te berechten. Na deze gebeurtenissen viel deze kruistocht uit elkaar.
Bron Terry van Erp