Wet op de lijkbezorging

Uit Wiki Raamsdonks Historie

De Wet op de lijkbezorging is een Nederlandse wet die in 1991 is vastgesteld na ruim 40 jaar parlementaire behandeling.[1] Grootste wijziging ten opzichte van de oude wet was het toestaan van crematie. Doel is te regelen wat er met het lichaam van een overleden persoon of doodgeborene mag en moet gebeuren, met inachtneming van levensbeschouwing en geloofsovertuiging. De wet is nader ingevuld met het Besluit op de lijkbezorging.

De wet kent als beginsel dat op een waardevolle en respectvolle manier wordt omgegaan met overledenen en dat, voor zover mogelijk, wordt gehandeld naar de wensen van overledene.[2] De wet regelt dat in principe een behandelend arts een lijkschouw uitvoert na overlijden en voor nabestaanden normaliter de begrafenis, de crematie en het ter beschikking stellen aan de wetenschap de drie toegestane wijzen van een uitvaart zijn. De begraving dient te geschieden op een begraafplaats, ofwel in een algemeen graf, of in een particulier graf. Een asbus mag begraven worden en een begraven lichaam mag onder omstandigheden alsnog worden gecremeerd, met vergunning van de burgemeester.[3] Het niet volgen van de wettelijke regels is strafbaar gesteld.[4]

Verklaring van overlijden

Bij elk overlijden dient onderzoek te worden ingesteld naar de aard en de toedracht van het overlijden. Dit heet de lijkschouw. Dit gebeurt door de behandelend arts van de overledene[5] of door de gemeentelijk lijkschouwer. Als de behandelend arts de lijkschouw doet, bepaalt deze of hij overtuigd is dat de overledene een natuurlijke dood is gestorven. Als dat het geval is dan kan deze de verklaring van overlijden[6][7] opstellen. Als deze arts om wat voor reden dan ook (dus ook bij twijfel) meent niet tot afgifte van een verklaring van natuurlijk overlijden te kunnen overgaan dan wordt onverwijld de gemeentelijk lijkschouwer in kennis gesteld. Op dat moment valt het lichaam van de overledene van rechtswege onder beslag van justitie en mag het niet meer aangeraakt of verplaatst worden. Bij een niet-natuurlijke dood is er namelijk mogelijk sprake van een strafbaar feit, en dient onderzoek te worden verricht naar de toedracht hiervan, alvorens de officier van justitie kan besluiten dat het lichaam vrijgegeven kan worden.

Naast de verklaring van overlijden dient door de schouwend arts ook een doodsoorzaakverklaring[8] te worden opgesteld: een formulier waarop niet de naam van de overledene wordt vermeld en waarop informatie over de doodsoorzaak wordt genoteerd, ten behoeve van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Sinds 1 januari 2010 mag de behandelend arts bij de lijkschouw van overleden minderjarigen geen verklaring van overlijden meer afgeven zonder voorafgaand overleg te hebben gehad met de gemeentelijk lijkschouwer. Dit heeft te maken met de zogenaamde NODO-procedure (per 1 augustus 2016 gewijzigd in de NODOK-procedure: Nader Onderzoek Doodsoorzaak Kinderen).

Uitvoering door de gemeente

Benoeming van gemeentelijk lijkschouwer

Burgemeester en Wethouders benoemen[9] de gemeentelijke lijkschouwer(s) en verschaffen gelegenheid tot het doen schouwen van lijken. Uitsluitend artsen die als forensisch arts zijn ingeschreven in een daartoe gehouden register[10], worden benoemd als gemeentelijk lijkschouwer. De gemeenten zijn door de keuze bij de benoeming ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de lijkschouw. De gemeentelijk lijkschouwer voert zijn werk uit namens het Openbaar Ministerie.

Registratie overlijden

De verklaring van overlijden wordt (meestal door de uitvaartondernemer, maar het mag ook door nabestaanden, of het wordt direct digitaal gedaan door de schouwend arts) afgegeven aan een ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente waar het overlijden heeft plaatsgevonden. De gemeente zal dit in de basisregistratie persoonsgegevens verwerken en een overlijdensakte opstellen. Als de overledene geboren is in een andere gemeente en/of woonachtig was in een andere gemeente, worden ook die gemeenten in kennis gesteld. De gemeente stuurt de doodsoorzaakverklaring ongeopend door naar het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Verlof tot begraven of crematie (uitvaart)

De ambtenaar van de burgerlijke stand kan een verlof tot begraven of cremeren afgeven, als er sprake van een natuurlijke dood is, of – bij een niet-natuurlijke dood – als het lichaam is vrijgegeven door de officier van justitie. Een uitvaart mag niet eerder dan 36 uur na overlijden en niet later dan 6 werkdagen na de dag van overlijden plaatsvinden. De dag van overlijden telt hierbij niet mee.[11] Uitvaarten eerder dan 36 uur moeten worden goedgekeurd door de officier van justitie; uitvaarten later dan 6 werkdagen na overlijden moeten toestemming van de burgemeester krijgen, nadat deze een arts heeft geraadpleegd. Uitstel wordt doorgaans gegeven als naaste familie moet overkomen uit het buitenland of als een nabestaande tijdelijk is verhinderd door ziekte.[12]

Uitvaartwensen overledene

De Wet geeft als hoofdregel dat de uitvaart moet worden geregeld overeenkomstig de wens of vermoedelijke wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden (art. 18 lid 2 Wlb). Een grote meerderheid van de Nederlandse bevolking vindt het belangrijk dat hun uitvaart wordt geregeld volgens hun wensen.[13] Is bij testament of codicil iemand aangewezen om de uitvaart te regelen, mag deze persoon dat dus niet naar eigen inzicht doen, tenzij dat als uitdrukkelijke wens in de uiterste wil is opgenomen.

Codicil, notariële akte, aantekeningen

De wet geeft iedereen ouder dan 16 jaar het recht de wensen rond de uitvaart vast te leggen in een handgeschreven, gedagtekend en ondertekend document (codicil) of bij notariële akte, ook als diegene niet bekwaam is een uiterste wil te maken (art. 19 Wlb). Onder erfrechtsgeleerden is omstreden of dit een uiterste wilsbeschikking is als bedoeld in het erfrecht die kan worden opgenomen in een testament (art. 4:42 BW) omdat het lichaam van overledene niet tot de nalatenschap behoort.[14][15] Vastleggen van uitvaartwensen bij testament heeft als nadeel dat een testament vaak niet direct bij overlijden beschikbaar is en bepaald kan worden dat het pas geopend mag worden na de uitvaart. ook mag iemand die wilsonbekwaam is geen testament maken maar wel de wensen rond de uitvaart vastleggen.

Een voorgedrukte tekst aangevuld met handschrift en handtekening van overledene geldt niet als rechtsgeldig codicil, maar ook wensen die niet in codicil of akte zijn vastgehouden dienen te worden gevolgd als voor betrokkenen duidelijk is dat het handschrift van overledene is en het de wensen van overledene zelf zijn.[16] Wensen die zijn vastgelegd met kruisjes op een (online-)formulier van een uitvaartonderneming zijn mogelijk door anderen vastgelegd of gewijzigd en kunnen ook niet zondermeer als leidraad gelden, net zo min als aantekeningen van een nabestaande. Zijn de wensen niet op papier gezet of anderszins vastgehouden, kan de vermoedelijke wens van overledene worden gereconstrueerd uit feitenmateriaal zoals getuigenverklaringen, of worden uitgelegd overeenkomstig een vaststaande mening of religieuze overtuiging in het gezin of de familie.[17]

De wensen kunnen zo uitgebreid of kort zijn als men wil. Een wens kan ook zijn dat een persoon, eventueel na overleg met bepaalde nabestaanden, alles beslist. Bepaald kan worden onder meer hoe men verzorgd en gekleed wil worden, of en hoe men opgebaard wil worden, er een wake of mogelijkheid van persoonlijk afscheid zal plaatsvinden, wie de uitvaart regelt, of een afscheidsceremonie plaatsvindt en waar, of men gecremeerd of begraven wil worden, hoe kist of asbus er uit ziet en waar deze zal worden geplaatst, welke muziek gespeeld wordt, of de aanwezigheid van bepaalde mensen wel of niet gewenst is, kledingstijl, voor te lezen teksten of gebeden, foto's die getoond worden en de nazit.

Begrafenisexecuteur

Binnen het notariaat en de juridische literatuur wordt het begrip begrafenisexecuteur gebruikt voor een persoon die bij testament de last krijgt opgelegd de uitvaart te regelen. Juridisch gezien is dit echter geen executeur, het is een overblijfsel uit het oude erfrecht dat niet overal in de erfrechtpraktijk is aangepast.[14] Deze bij testament genoemde persoon heeft daarom geen bijzondere rechten of bevoegdheden, de wensen van overledene moeten ook hier worden gevolgd.[18] Wanneer het regelen van de uitvaart bij testament als last aan een executeur is opgedragen, rust de last op alle erfgenamen en dragen ze gezamenlijk verantwoordelijkheid (art 4:130, lid 2 BW). Een executeur heeft de bevoegdheid de kosten rond de uitvaart bij voorrang uit de nalatenschap te voldoen en daarvoor zonodig goederen uit de nalatenschap te gelde te maken (art. 4:7 lid 1 onder b BW jo art. 4:7 lid 2 onder 1° BW).[19]

Uitvoering

Volgens de Wet op de Lijkbezorging spelen niet de erfgenamen maar de nabestaanden een belangrijke rol bij de uitvoering, onder dit begrip vallen zowel (naaste) bloedverwanten, een levenspartner als goede vrienden.[15]

Degene die opdracht geeft voor begraving of crematie en daarvoor verlof vraagt, is als enige verantwoordelijk voor het regelen van de lijkbezorging, waaronder begrepen het geven van bestemming aan de as (art. 18 lid 1, lid 2 Wlb). Een ieder kan verlof vragen en opdracht geven tot het houden van een uitvaart.[20] Het staat opdrachtgever niet vrij om het lichaam van overledene of de as een bestemming te geven die niet overeenkomt met de wens of vermoedelijke wens van de overledene en de wensen van opdrachtgever mogen niet van doorslaggevende betekenis zijn, tenzij dat de wens van overledene was.[17][21][22] Wanneer onder nabestaanden onenigheid bestaat over de vermoedelijke wensen van overledene, dient bij beslissingen rekening te worden gehouden met de belangen van de direct nabestaanden.[17][21] Mochten er concrete objectiveerbare aanwijzingen zijn dat een opdrachtgever niet zal handelen volgens de wensen van overledene kunnen nabestaanden een beslissing van de rechter inroepen.[23]

Ter beschikking stellen aan de medische wetenschap, ontleding, balseming

Voor het ter beschikking stellen aan de wetenschap is een ondertekende verklaring met een dagtekening nodig. Die kan bij leven worden afgegeven bij de medische faculteit van een universiteit. Deze verklaring moet door nabestaanden worden overgelegd, als aan de burgemeester van de woonplaats van de overledene toestemming wordt gevraagd tot ontleding. De huisarts krijgt een kopie.

Thanatopraxie – een lichte vorm van van balseming – is in Nederland voor iedereen toegestaan mits de conservering niet langer in stand blijft dan 10 dagen.[24] Ook wordt er gebalsemd wanneer het lichaam naar het buitenland wordt getransporteerd of indien de overledene bijgezet dient te worden, zoals geestelijken of leden van het Koninklijk Huis.

Mogelijke alternatieven voor begraven of crematie

Er is een maatschappelijke discussie om de toegestane methoden van lijkbezorging uit te breiden met nieuwe mogelijkheden, die vaak milieuvriendelijker zijn en minder energie vergen, zoals oplossen van het lichaam (alkalische hydrolyse of resomeren), een speciale bevriezingstechniek (cryomeren), elektrisch verassen (ecoleren) of het verwerken van het lichaam tot compost (humusatie).[25][26][2]

Erkenning doodgeboren kind

De Eerste Kamer steunde op 18 december 2018 een wetswijziging in de Wet op de Lijkbezorging, waardoor sinds 2019 ook kinderen die levenloos ter wereld komen aangegeven kunnen worden bij de gemeente en zo in de administratieve systemen van de overheid worden opgenomen.[27][28]

Zeemansgraf

Op zee geldt het zeerecht. Daar zijn voor de gezagvoerder van een zeeschip bijzondere voorschriften geldig, die zijn vastgelegd in een speciaal protocol dat is geënt op het Besluit op de lijkbezorging. Getracht dient te worden een lijk aan wal te brengen, maar als dat niet mogelijk is dan krijgt de overledene een zeemansgraf.

Als niemand initiatief neemt

Als niemand initiatief neemt tot begrafenis of crematie van een stoffelijk overschot dan wordt de burgemeester verantwoordelijk voor de uitvaart. De gemeentelijke dienst die daarvoor is aangewezen, regelt de uitvaart in zo'n geval namens de burgemeester. Ook kan de gemeente in eerste instantie alleen de eerste verzorging (weghalen overledene en bewaren in mortuarium) regelen. Er is dan even (een of enkele dagen) tijd voor het zoeken van nabestaanden, en/of hen te overreden de uitvaart te regelen. Die zijn daartoe niet verplicht. Als ze niet gevonden worden of weigeren, wordt de overledene gewoonlijk begraven in een algemeen graf. Indien zich tussentijds iemand meldt die wenst dat de overledene een ander graf krijgt, dan mag dat wettelijk, maar er is wel toestemming voor nodig van de beheerder van de begraafplaats.

Opgraven en herbegraven

Een lichaam kan worden opgegraven voordat de grafrusttermijn van tien jaar is verstreken, om het lijk een herbestemming te geven. Dat kan zijn voor het elders opnieuw begraven of het laten cremeren van de resten. Een lichaam mag alleen worden opgegraven met vergunning van de burgemeester van de gemeente waarin het is begraven, ongeacht de periode dat de betrokkene daar al ligt begraven.[29] Bij een particulier graf moet ook de rechthebbende op het graf toestemming voor opgraving geven. Voor crematie binnen een jaar na de begraving is toestemming nodig van de officier van justitie (art. 29 Wlb). Ook in Vlaanderen kan met toestemming van de burgemeester een lijk of urn worden opgegraven voor herbegraven op een andere locatie, mits met ernstige redenen of op gerechtelijk bevel.[30]

Herbegraving op een andere locatie, bijvoorbeeld wegens verhuizing, bijzetting in een familiegraf of overbrenging naar een land van herkomst, zal binnen 2 maanden na de begrafenis of na 10 jaar over het algemeen geen probleem zijn. Daar tussenin is men voor toestemming meer overgeleverd aan bureaucratische willekeur.[31][32]

In het geval een lijk wordt opgegraven om het graf te "schudden", dat wil zeggen ruimte te maken voor het bijzetten van een extra overledene (een vorm van ruimen van het graf), worden de verzamelde resten dieper onder hetzelfde graf ter aarde besteld. Dat geldt dan niet meer als een bijzetting.[29]

Kosten en middelen

De vergoeding voor een lijkschouwing door een behandelend arts wordt middels een visitetarief vergoed door de ziektekostenverzekeraar. De kosten voor de werkzaamheden van de gemeentelijk lijkschouwer zijn voor de gemeente.

De kosten van een uitvaart vormen een vordering op de nalatenschap en moeten door de erfgenamen of een executeur of vereffenaar worden voldaan. Deze kosten, indien de overledene geen begrafenisverzekering had, zijn preferent op de meeste andere nalatenschapsschulden voorzover ze in overeenstemming zijn met de leefomstandigheden van de overledene. Als de uitvaartkosten buitensporig hoog zijn, hebben ze geen voorrang. Wanneer een derde een uitvaart regelt is hij als opdrachtgever jegens de begrafenisondernemer aansprakelijk voor de kosten, maar kan deze veelal verhalen op de nalatenschap. Deze derde is de gemeente wanneer niemand anders het initiatief neemt.

Wanneer de vordering niet inbaar is (niet toereikend, en geen erfgenamen die de (negatieve) nalatenschap aanvaard hebben) kunnen ze eventueel vallen onder onderhoudsplicht. Dit betekent dat de kosten verhaald worden op personen die deze onderhoudsplicht jegens de overledene zouden hebben, in praktijk vaak de ouders en kinderen, ook indien ze de erfenis verworpen hebben. Dit kan soms leiden tot situaties waarin iemand aangesproken wordt voor uitvaartkosten voor een familielid met wie hij in onmin leeft of van wiens overlijden hij of zij niet eens op de hoogte was.

Externe links