Wel en wee in Raamsdonk

Uit Wiki Raamsdonks Historie

Gemeenteverslagen over het Armwezen

Deze keer gaat het in de periode tussen 1844 en 1902 voornamelijk over het wee in onze gemeente.

Het wee, veroorzaakt door armoede.

Raamsdonk was, vooral na 1880, een dorp met een steeds toenemend aantal leden van de "arbeidende klasse". Uit het totaal van de verslagen valt trouwens wel op te maken dat dit meer betrekking gehad moet hebben op Raamsdonksveer dan op het dorp. Sandoel was daar ook immers de beruchte arme wijk. In 1844, het eerste gemeenteverslag, wordt onder hoofdstuk 10 de "Staat van het Armwezen" vermeld.

Er bestonden toen vier instellingen die zich bezig hielden met het lenigen van de nood, maar alleen het Algemeen Burgerlijk Armbestuur was verplicht inlichtingen te verstrekken voor de jaarverslagen. De andere drie waren die van de beide kerken en de (later) door welwillende leken opgerichte St. Vincentius-vereniging. Hoewel dus niet verplicht, gaf de Diaconie (protestant) in sommige jaren wél inlichtingen over de door hen verstrekte "bedeelingen", maar over het parochieel armbestuur lees ik niets. Zij hebben het gebod van de linker- en de rechterhand kennelijk zwaar opgenomen. Wat is er voor ons nu nog interessant aan die kleine zestig verslagen van het Burgerlijk Armbestuur? Twee dingen vind ik zelf. Ten eerste merk je hier en daar wat van de historische ontwikkeling van o.a. de werkgelegenheid in ons dorp. Ten tweede neem je kennis van de sociale werkelijkheid van toen. Alleen al door de woordkeus komt die duidelijk naar voren. Vanuit die gezichtspunten heb ik dus wat notities gemaakt.

Het Burgerlijk Armenbestuur was rijk in 1844.
Ze bezat grond, goederen, inkomsten door de opbrengsten van "tienden" een van oorsprong kerkelijke belasting, die in wereldlijke handen was overgegaan) en opbrengsten van de "Inschrijvingen in het groothoek Nationale Werkelijke Schuld" á 4%.
Voorzover je met betrekking tot dit onderwerp kunt spreken van een rooskleurige situatie, was het er een.
ln de jaren 1844 - 1869 was het aantal "bedeelden" hier min of meer gelijk, n.l. ongeveer 400 personen, waarvan een deel slechts tijdelijk.
In 1866 lezen we nog dat het aantal ondersteunden weliswaar vermeerderd was, "doch doordien de arbeidende klasse bijna het geheele Jaar door werk vindt en in sommige Jaargetijden een goed loon kan verdienen, is er weinig meer behoeven bedeeld te worden en hebben de Inkomsten van het Algemeen Armbestuur meer bedragen dan aan bedeeling is uitgegeven".
Maar in '69 was er voor het eerst sprake van een nadelig saldo. Oorzaak: een leemte in de armenwet die het mogelijk maakte, dat arbeiders uit andere gemeenten naar het welvarender Raamsdonk kwamen, alwaar ze dan ook "domicilie van onderstand" hadden. De andere gemeente hoorde die bedragen wel te restitueren, maar daar kwam blijkbaar nooit iets van.
In 1871 wordt dit hinderlijke gat in de wetgeving gedicht en gaat het met de "Algemene Arme", zoals het Burgerlijk Armbestuur in de wandeling werd genoemd, weer beter. De volgende jaren meldden herhaaldelijk "overvloed van werk" en "hooge daggelden".
Toch was er ook al een dreigende ondertoon aanwezig omdat in ieder verslag het aantal mensen dat ondersteund moest worden weer groter was dan in het vorige.
Dan opeens, in 1878, minder werk en minder loon.
Het jaarverslag sprekkt aldus:......"dewijl echter in den laatsten tijd de werkman door het hooge loon zich enige meerdere uitgaven konde veroorloven en daardoor meerdere behoeften had gekregen, liet deze daling niet na haren invloed op de armenbedeeling te doen gevoelen".
Vanaf dat jaar ging het bergafwaarts.
1879 was een ellende-jaar. 'n Vroege winter.
De fondsen van de "A.A." waren onvoldoende om allen te helpen.
Voor het eerst was er sprake van een inzameling van "liefdegiften".
Desondanks werd er armoede geleden. De onevenredige toename van de arbeidersstand in Raamsdonk begon zijn tol te eisen.

Het verslag:".....terwijl de arbeiders bij den minsten tegenspoed hetzij van ziekten of indien zij slechts eenige dagen zonder werk zijn hun toevlucht tot de Armenkas nemen".
Dit soort klachten kom je in de volgende jaren met grote regelmaat tegen, hetgeen de sterke indruk wekt dat het Armbestuur met de handen in het haar zat.
In 1887 werd de ellende geweten aan de "Algemeen heersende malaise in handelszaken en nijverheidsondernemingen", maar twee jaar later is er een goed bericht: de verlegging van de Maasmond geeft werk.
Het jaarverslag weidt enthousiast uit over de "verbeterde omstandigheden waarin de arbeidende bevolking verkeert", maar toevallig weten wij wat dat werken aan de Maasmond inhield.
Een werkdag van 16 uur in de kou en blubber, met een ondervoed lijf.
Bovendien was het het volgende jaar en die daarna alweer diepe treurnis.
Strenge winters betekenden geen werk voor aakschippers, hoepelmakers, hakkers en rietsnijders.
's Zomers was er voor deze arbeiders toch al weinig werk.

Daarom begonnen ze in dat seizoen naar "den vreemde" te trekken.
"Poldergasten" heetten ze en ze reisden (liepen) naar Duitsland en België, waar ze soms werk vonden bij de aanleg van kanalen en spoorwegen.
Helaas lees ik in het verslag:".....maar ook daar zijn de verdiensten te laag om te sparen voor de winter".
De "A.A." moest zoveel uitkeren dat ze voor het eerst subsidie nodig had van de gemeente. De lonen werden alsmaar lager.
In 1897 werd als reden opgegeven:"...de omstandigheid, dat tengevolge van de concurrentie, de werkzaamheden zo laag worden aangenomen dat ook voor de werkgever zeer weinig te verdienen is".
Wél valt me op dat het verslag in deze moeilijke tijden een wat mildere toon aanslaat t.a.v. de "arbeidende stand".
Was er in vroegere jaren veelvuldig kritiek op het gebrek aan spaarzaamheid bij deze mensen, in 1900 lees ik: "Het schijnt dat voor den werkenden stand alhier tengevolge van plaatselijke omstandigheden, maar weinig gelegenheid bestaat om eenige spaar-penningen te verzamelen...".
Kort daarna werden in Raamsdonk twee nieuwe hooipersen in werking gesteld.
Kennelijk was er toch nog steeds vraag naar dit produkt, ook in het buitenland.
Het enthousiasme zoals bij het graven van de Maasmond was deze keer echter in het verslag niet te vinden.
Misschien hadden ze de hoop een beetje opgegeven, want ook in dat jaar was het nodig dat niet alleen de A.A., maar ook de andere instellingen plus de particuliere liefdadigheid in het geweer kwamen om de mensen de tijd door te helpen.

Door: Deddy Herlé

Digitalisering en Wikiopmaak: Terry van Erp