Verloop van het Rampjaar

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed

Nadat eerst op 27 maart 1672 de Engelsen een oorlogsverklaring publiceerden, volgde ook de publicatie van de Franse oorlogsverklaring aan de Republiek op 6 april. [1] Op 12 juni lukte het Lodewijk XIV (de Zonnekoning) om – dankzij droogte, laag water en een slechte verdediging – bij Lobith met zijn leger de Republiek binnen te trekken. [2] Normaal gesproken was een oprukkend leger maar een trage massa, maar de aanval van de Fransen was snel, geconcentreerd en gedisciplineerd. [3] De eerste verdedigingslinie van de Republiek lag langs de IJssellinie, die liep via Zwolle, Deventer, Zutphen en Doesburg tot aan Arnhem. [4] Deze linie zou de belangrijkste provincies buiten schot moeten houden. [5] Hij was nu echter met één klap onhoudbaar gemaakt.

Lodewijk XIV trekt op 12 juni 1672 bij het Tolhuis bij Lobith de Rijn over Adam Frans van der Meulen. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A 3753
Lodewijk XIV trekt op 12 juni 1672 bij het Tolhuis bij Lobith de Rijn over Adam Frans van der Meulen. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A 3753

Al op 8 juni hadden de Staten van Holland opdracht gegeven te beginnen met de inundaties (onderwaterzettingen) van de tweede verdedigingslinie, de Hollandse Waterlinie. Deze liep van de Zuiderzee tot de Merwede. Eind juni stond bijna het gehele gebied tussen Amsterdam, Muiden, Gorinchem en Dordrecht onder water. [6]

Kaart van de Oude Hollandse Waterlinie Via https://oudehollandsewaterlinie.nl/de-oude-hollandse-waterlinie-in-vogelvlucht/eenvoudige-kaart-waterlinie-2/
Kaart van de Oude Hollandse Waterlinie Via https://oudehollandsewaterlinie.nl/de-oude-hollandse-waterlinie-in-vogelvlucht/eenvoudige-kaart-waterlinie-2/

Willem III had in de zomer van 1672 een samenwerking met Brandenburg en de Habsburgse keizer op poten weten te zetten. [7]

Op de middag van 15 juni arriveerde Willem III bij de poorten van de stad Utrecht. Uit angst voor plundering door de vermoeide en gedemoraliseerde soldaten hield het Utrechtse volk de stadspoorten gesloten. De Staten-Generaal besloten daarop Utrecht niet te verdedigen en op 17 juni brak het leger op en trok het verder naar de Hollandse Waterlinie. Op 19 juni stuurde Utrecht een afvaardiging naar Lodewijk XIV met het verzoek de stad niet stormenderhand in te nemen. Op 26 juni capituleerde Utrecht. [8]

In veel steden deden de lagere standen een greep naar de stadssleutels in de hoop controle te krijgen over de miserabele situatie. [9] Op 5 juli gaf Overijssel zich over aan de bisschop van Munster. Half juli gaf Gelderland zich over aan de Fransen. [10]

In enkele weken tijd waren niet drie steden, maar drie hele provincies in handen van de vijand gevallen. [11]

Het stadsbestuur van Utrecht biedt de sleutels van de stad aan Lodewijk XIV aan Romeyn de Hooghe. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer RP-P-OB-77.080
Het stadsbestuur van Utrecht biedt de sleutels van de stad aan Lodewijk XIV aan Romeyn de Hooghe. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer RP-P-OB-77.080

Hoewel het met de landmacht van de Republiek niet goed was gesteld aan het begin van 1672, gold dit niet voor de zeemacht. Deze laatste was goed georganiseerd, maar toch verliep het verkrijgen van subsidies zeer moeizaam. Hierdoor had Michiel de Ruyter slechts de helft van het totale aantal oorlogsschepen tot zijn beschikking. Op 7 juni bevocht de Republiek onder leiding van De Ruyter de Fransen en Engelsen in de zeeslag bij Solebay. Hieruit kwam geen winnaar voort, maar toch was dit een grote morele overwinning voor de Republiek. Hoewel de Republiek zwaar in de minderheid was, hadden zij een landing van de vijand op de Nederlandse kust geweken. [12] De Nederlandse vloot leek onder de leiding van De Ruyter alle gevaren van een dreigende invasie te kunnen voorkomen. [13]

Luitenant-admiraal Michiel de Ruyter (1607-1676) Ferdinand Bol. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A 44
Luitenant-admiraal Michiel de Ruyter (1607-1676) Ferdinand Bol. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A 44
Zeeslag bij Solebay, 7 juni 1672 Willem van de Velde de Jonge. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A 1716
Zeeslag bij Solebay, 7 juni 1672 Willem van de Velde de Jonge. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A 1716

Ondanks dit geweken gevaar begonnen de gemoederen en algehele verwarring in het land hoog op te lopen. De bevolking voelde zich bedreigd door de vijand en in de steek gelaten door hun eigen leiders. Overal vonden opstanden plaats en vanuit de hele Republiek stroomden vluchtelingen naar het westen. Binnen een zeer korte tijd na het binnenvallen van de Fransen had zich zoveel rampspoed voltrokken dat het volk een zondebok zocht om de schuld te geven van al deze ellende. Hun oordeel luidde: het was de schuld van ‘de staat’. Niet alleen regenten maar ook De Ruyter waren niet langer veilig. [14] Het volk bleef roepen om Oranje, terwijl het juist De Ruyter en de gebroeders De Witt waren die de successen van de afgelopen tijd op hun naam hadden staan. [15]

Door de evenwichts- en neutraliteitspolitiek van raadspensionaris Johan de Witt maakte de Republiek zowel op economisch als op internationaal-politiek vlak een periode van bloei door. [16] Dit leek het volk echter niet te bedaren.

Het gewest Holland stelde voor vredesbesprekingen te openen. Dit voorstel werd op 15 juni overgenomen door de Staten-Generaal, terwijl Johan de Witt – die niets zag in de onderhandelingen – zich sterk verzette. Toch werd er op 21 juni een missie naar de Zonnekoning gezonden, met aan het hoofd Pieter de Groot. Eenmaal thuisgekomen gaf De Groot op 25 juni het advies aan de Staten van Holland om Lodewijk snel een riant aanbod te doen om verdere veroveringen en plunderingen in de Republiek te voorkomen. Amsterdam verzette zich tegen het voorstel van De Groot, maar toen zij op 26 juni niet aanwezig waren bij een vergadering werd er toch besloten over te gaan op een voorstel voor vredesonderhandelingen. Dit bevestigde voor het volk het complot dat de regenten het land aan de Fransen over wilden geven. Na terugkomst van De Groot in Frankrijk bleken de eisen van de Fransen neer te komen op een onvoorwaardelijke capitulatie van de Republiek. [17]

Het volk had geen vertrouwen meer in het bestuur en op 24 juni brak in Dordrecht grote oproer los. Met messen en bijlen bewapende burgers eisten de afschaffing van het Eeuwig Edict. Met deze wet had Johan de Witt het de prins ooit onmogelijk gemaakt om stadhouder te worden. [18] Op 29 juni werd het Eeuwig Edict in Dordrecht nietig verklaard en werd Willem III verheven tot stadhouder. Al snel volgden dezelfde opstanden in Gouda, Schiedam en Delft. Op 4 juli werd Willem door de Staten van Holland tot stadhouder benoemd. Op 16 juli benoemde ook Zeeland – na een aantal rellen en oproeren – hem tot stadhouder. De eisen die de Fransen eind juni hadden gesteld aan de vrede werden verworpen. Willem hoopte in onderhandelingen met zijn Engelse oom koning Karel II nog een aparte vrede met de Engelsen te sluiten maar dit was tevergeefs. [19]

In juli verscheen de eerste grote golf met pamfletten waarin de regenten van alle ellende in de Republiek beschuldigd werden. Johan de Witt werd in deze pamfletten afgeschilderd als de grootste schurk, die met de Fransen onder één hoedje zou spelen. [20] Niemand leek zich nog te kunnen herinneren wat De Witt en zijn broer voor het land hadden betekend en het Rampjaar werd hen aangerekend als persoonlijke schuld. [21]

Op 26 juli werd Cornelis de Witt vastgezet in de Gevangenpoort in Den Haag op verdenking van een moordcomplot tegen Willem III. De spanningen en beschuldigingen liepen zo hoog op dat Johan de Witt op 4 augustus zijn ontslag indiende bij de Staten van Holland. [22]

Gaspar Fagel werd door Willem III aangedragen als de nieuwe raadspensionaris. Op 15 augustus werd een brief van de Engelse koning aan Willem publiek gemaakt, waarin Willem werd verdedigd en de staatsgezinden werden veroordeeld. Deze brief was het doodsvonnis voor de gebroeders De Witt, die op 20 augustus in Den Haag door een boze menigte uit de Gevangenpoort werden gesleept en werden gelyncht. Willem III deed geen enkele poging de daders te bestraffen of zelfs op te sporen. Het is een zeer donkere bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis. [23]

Portret van Cornelis de Witt (1623-1672) Jan de Baen (kopie naar). Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A-14
Portret van Cornelis de Witt (1623-1672) Jan de Baen (kopie naar). Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A-14
De lijken van de gebroeders De Witt op het Groene Zoodje in Den Haag Jan de Baen (toegeschreven aan). Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A-15
De lijken van de gebroeders De Witt op het Groene Zoodje in Den Haag Jan de Baen (toegeschreven aan). Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A-15

Eind juni en begin juli trokken de Duitse legers van de bisschoppen van Munster (Bernhard von Galen) en Keulen (Maximiliaan Hendrik) – in totaal zo’n 14.000 man – richting de provincies Friesland en Groningen. Na Coevorden ingenomen te hebben stuitten zij op 20 juli op de stad Groningen, waar net de inundatie van de gebieden rond de stad was afgerond. Gedurende meer dan een maand hield de stad stand tegen de ”beschietingen van Bommen Berend. Op 28 augustus staakten de aanvallers de belegering. Ze zagen af van een veldtocht naar Friesland en keerden terug naar Overijssel. [24]

Op diezelfde dag besloten de Staten van Holland dat de prins gemachtigd moest worden ‘de wet te verzetten’. Dit betekende dat hij voortaan het verheffing- en benoemingsrecht van regenten kreeg in Holland. [25]

Hij verwierf dezelfde rechten ook in Zeeland. In 1674 wist Willem ook de andere staten te overtuigen hem dit recht tot deze ‘wetsverzettingen’ te geven en zo verkreeg hij een grote invloed in het benoemen van de afgevaardigden van de Staten-Generaal. Dit maakte hem feitelijk de dominante factor in de Staten-Generaal en dus in de Republiek, waardoor hij de facto regeerde als soeverein. [26]

Eind september 1672 had het Staatse leger een omvang gekregen van ongeveer 75.000 man. Met de krijgsraad werd besloten om de Fransen wijs te maken dat zij Naarden van de Fransen zouden terugveroveren, terwijl zij in werkelijkheid een bliksemaanval zouden doen op Woerden, wat ook in handen van de Fransen was gevallen. Het werd – door een inschattingsfout aan de Nederlandse kant – een bloederig gevecht en de herovering van Woerden mislukte. [27]

Op 27 December 1672 kwam de aanval van de Franse kant. Willem III had de Republiek verlaten voor een veldtocht naar het zuiden en had de graaf van Köningsmarck bevolen de Hollandse waterlinie te verdedigen met zijn leven. Maarschalk Luxembourg verliet Utrecht en trok richting de Hollandse Waterlinie, die door het koude weer langzaam maar zeker aan het dichtvriezen was. De sneeuw die viel verhulde echter hoe slecht het ijs was entijdens Luxembourgs overtocht ontstonden allemaal scheuren en barsten. Het Franse leger moest zich terugtrekken langs Bodegraven en Zwammerdam. Hoewel dit de enige weg terug was voor de Fransen, had Köningsmarck deze plaatsen niet goed genoeg verdedigd. Ze lagen voor het grijpen en werden door de Fransen geplunderd en in brand gestoken. [28]

Portret van François-Henri de Montmorency, hertog van Luxembourg (1628-1695) Anoniem. Collectie museum Chateau de Versailles (Parijs). Via Wikimedia Commons
Portret van François-Henri de Montmorency, hertog van Luxembourg (1628-1695) Anoniem. Collectie museum Chateau de Versailles (Parijs). Via Wikimedia Commons

Het tweede jaar van de oorlog werd ingeluid en vergde van beide partijen zeer grote militaire en financiële inspanningen, om over de sociaaleconomische impact voor het volk nog maar te zwijgen. De oorlog werd langzaam maar zeker een gebed zonder einde. [29]

Kenmerkend voor het getouwtrek was de dubbele zeeslag bij Schooneveld en de slag bij Kijkduin. Hoewel De Ruyter zich opnieuw kranig wist te weren, kwamen ook hier geen echte overwinnaars uit de strijd. [30]

Zeeslag bij Kijkduin, 21 augustus 1673 Willem van de Velde de Jonge. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A-2393
Zeeslag bij Kijkduin, 21 augustus 1673 Willem van de Velde de Jonge. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A-2393

Willems politiek zou gekenmerkt worden door zijn buitenlandse beleid, die er volledig op gericht was alle beschikbare krachten in Europa te verenigen tegen de ambities van de Franse Zonnekoning. Om dit doel te bevorderen sloot Willem in 1673 de Quadrupel Alliantie (ook wel Haagse Alliantie) met de Habsburgse keizer, Spanje en Lotharingen. Deze coalitie wist het bevoorradingscentrum van de Fransen in Bonn in handen te krijgen. Ongeveer rond dezelfde tijd wist de anti-Franse partij in Engeland de overhand te krijgen en werd koning Karel II niet langer (financieel) gesteund in zijn oorlog tegen de Republiek. Al snel werd het Lodewijk XIV hierdoor te heet onder de voeten. [31]

In november van 1673 werd Utrecht ontruimd en trokken de Franse troepen zich oostwaarts terug uit de bezette provincies van de Republiek. Op 19 februari 1674 werd de Vrede van Westminster getekend met Engeland en op 22 april van datzelfde jaar volgde de vrede met de Bisschop van Munster en op 11 mei met die van Keulen. [32]

Hiermee kreeg de Republiek ook de door hen veroverde gebieden weer terug. [33]

De periode die wij als het Rampjaar bestempelen was hiermee afgesloten, maar rust was er nog niet. Pas in 1678 zou de Vrede van Nijmegen een einde maken aan het conflict waarvan het Rampjaar slechts het begin was: de Hollandse Oorlog. Dit conflict was slechts het begin van een langgerekt conflict met vele gevolgen. [34]

Uittocht van het Franse leger uit Utrecht Romeyn de Hooghe (omgeving van). Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer RP-P-OB-82.385
Uittocht van het Franse leger uit Utrecht Romeyn de Hooghe (omgeving van). Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer RP-P-OB-82.385


  1. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus, 2012), Hoofdstuk 2 ‘Godard Adriaan’, p. 28/28
  2. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het Rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 41-2.
  3. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus, 2012), Hoofdstuk 2 ‘Godard Adriaan’, p. 8/28
  4. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het Rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 42.
  5. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus, 2012), Hoofdstuk 4 ‘De aanval’, p. 4/22
  6. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het Rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 45-6.
  7. Friso Wielenga, Geschiedenis van Nederland: Van Opstand tot heden (Amsterdam: Boom, 2012), 126.
  8. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het Rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 43.
  9. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus, 2012), Hoofdstuk 7 ‘Water en sleutels’, p. 14/27
  10. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het Rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 46-7.
  11. J.C.H. Blom en E. Lamberts, eds. Geschiedenis van de Nederlanden (Amsterdam: Prometheus-Bert Bakker, 2014), 198.
  12. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het Rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 53.
  13. J.C.H. Blom en E. Lamberts, eds. Geschiedenis van de Nederlanden (Amsterdam: Prometheus-Bert Bakker, 2014), 199.
  14. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het Rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 56.
  15. J.C.H. Blom en E. Lamberts, eds. Geschiedenis van de Nederlanden (Amsterdam: Prometheus-Bert Bakker, 2014), 199.
  16. Friso Wielenga, Geschiedenis van Nederland: Van Opstand tot heden (Amsterdam: Boom, 2012), 126.
  17. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het Rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 58, 60.
  18. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus, 2012), Hoofdstuk 7 ‘Water en sleutels’, p. 22/27, 23/27
  19. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het Rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 63-8.
  20. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het Rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 69.
  21. J.C.H. Blom en E. Lamberts, eds. Geschiedenis van de Nederlanden (Amsterdam: Prometheus-Bert Bakker, 2014), 198.
  22. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus, 2012), Hoofdstuk 8 ‘Tussen hoop en wanhoop’, p. 25/26
  23. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het Rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 71.
  24. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het Rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 50.
  25. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus, 2012), Hoofdstuk 9 ‘Men zegt…’, p. 30/33
  26. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het Rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 72, 74; Friso Wielenga, Geschiedenis van Nederland: Van Opstand tot heden (Amsterdam: Boom, 2012), 127.
  27. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus, 2012), Hoofdstuk 10 ‘Vechten als een vos’, p. 17/26, 20/26
  28. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus, 2012), Hoofdstuk 13 ‘De Fransen breken door’, p. 5-7/19
  29. Luc Panhuysen, Rampjaar 1672: Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Olympus, 2012), Hoofdstuk 14 ‘Het tweede oorlogsjaar’, p. 16/23
  30. Friso Wielenga, Geschiedenis van Nederland: Van Opstand tot heden (Amsterdam: Boom, 2012), 124.
  31. J.C.H. Blom en E. Lamberts, eds. Geschiedenis van de Nederlanden (Amsterdam: Prometheus-Bert Bakker, 2014), 199-200.
  32. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het Rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 75.
  33. Friso Wielenga, Geschiedenis van Nederland: Van Opstand tot heden (Amsterdam: Boom, 2012), 126.
  34. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het Rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 75.