Uit het leven van koning Gorilla

Uit Wiki Raamsdonks Historie
Omslag van ‘Uit het leven van koning Gorilla’
Omslag van ‘Uit het leven van koning Gorilla

Koning Gorilla, uit wiens misdadig leven wij ons voorstellen hieronder eenige tafereelen te schetsen, was de oudste zoon van een vorst, die denzelfden naam droeg en behoorde tot een Gorilla-geslacht dat door wanbestuur en knevelarij het volk diep ongelukkig had gemaakt en dan ook door dat volk herhaaldelijk werd weggejaagd doch zich telkens, steunend op vreemd geweld, weer op den troon wist te herstellen. Reeds in zijn jongelingsjaren openbaarde zich bij onzen Gorilla de bedorven aard van zijn geslacht door een liederlijk leven, uitsluitend aan Venus en Bachus [1] gewijd. Bij herhaling vond men hem dronken in de goten zijner residentie, waarop hij als een zwijn door zijn aanstaande onderdanen werd thuisgebracht. Bij dergelijke gelegenheden maakte hij het meermalen zo bont dat de toekomstige vorst dikwijls een welverdiend pak slaag opliep, waarbij het soms meer geluk dan wijsheid was dat hij zijn leven er nog afbracht.

Zo bevond hij zich reeds vroeg in vertrouwelijken omgang met de maintenée van zekeren mijnheer H. te D., die, eens toevallig binnentredende, hem daar aantrof en onmiddellijk van alle trappen afsmeet met de boodschap: “Ga nu aan je koninklijken vader zeggen, dat ik je van de trappen heb afgedonderd!” Beneden gekomen had hij nog zo’n vaart en vluchtte hij zo haastig, dat hij stellig in de gracht zou zijn terechtgekomen, indien niet twee werklieden, daar voorbijkomende hem nog bijtijds hadden gegrepen.

Hij zonk al dieper en dieper, zoodat de oude Gorilla, ter wille zijns zoons in schulden gedompeld, eindelijk besloot hem van het hof te verbannen. Gorilla begaf zich daarop naar een ander land, na eerst de juweelen van zijn moeder te hebben gestolen, die hij zoo vrij was in den vreemde te verkoopen. Van de opbrengst dezer zoo schandelijk verkregen gelden kon hij weer geruimen tijd een leventje leiden met Wijntje en Trijntje, doch toen al het geld opnieuw was verbrast en verzwendeld, begaf hij zich naar zijn vaderland terug om nog eens te probeeren geld van den ouden Gorilla los te krijgen. Wij zullen zien hoe hij terugkwam en welke de vreeselijke gevolgen zijner geldafpersingen zijn geweest.

Het was een donkere, gure avond in het voorjaar, toen de schildwacht aan het ijzeren hek van het buitenverblijf des ouden Gorilla’s een schamel gekleed persoon den weg naar ‘s konings woning zag opkomen; zijne gelaatstrekken waren terugstootend en droegen de sporen van een weinig ingetogen leven. Een zware roode baard omkrulde zijn vervallen gelaaten; zijne kleeding bestond in een nauwsluitende frak en een dito broek met sous-pieds [2] . Zijn hoofd was bedekt door een flambard [3] , en zijn hand omvatte een doornen stok met looden knop, een zoogenaamden ploertendooder. Was het te verwonderen, dat dezen schildwacht aan dezen vreemdeling van zulk ongunstig voorkomen den toegang tot het buitenverblijf weigerde? Zeker niet, althans de schildwacht versperde hem den weg.

Hieruit ontstond eene woordenwisseling en de dienstdoende kommandant der wacht, de brigadier Jossens, die op het gerucht toesnelde, bedreigde den vreemdeling in arrest te zullen stellen, indien hij zich niet verwijderde. De vreemdeling, van een hartstochtelijk karakter, dreigde op zijn beurt de wacht met zijn stok, totdat er eindelijk voor allen uitkomst kwam opdagen in den persoon van een vertrouwden dienaar des konings, wiens woorden: “Het is prins Gorilla!” den schildwacht en den brigadier Jossens als een donderslag troffen. Prins Gorilla begaf zich met een sarcastische glimlach op het gelaat voorbij de ontstelde wachten in de tuin van het paleis, terwijl de dienaar van den koning en de brigadier Jossens eenigen tijd op en neder wandelden en het geval verder bespraken.

Het was ongeveer zeven uur des avonds, toen deze beide vrienden afscheid van elkander namen.

Omstreeks tien uur van denzelfden avond, na aflossing der wachten, wandelde de brigadier Jossens nog een oogenblik in den tuin, toen hij bemerkte, dat er nog licht brandde in de werkkamer van den koning, wat anders zelden het geval was. Door nieuwsgierigheid gedreven, drentelde hij een weinig nader tot het paleis en vernam tezelfder tijd een heftige woordenwisseling. Hoewel hij de woorden, die daar gesproken werden, niet kon verstaan, bemerkte hij dadelijk dat de koning en zijn zoon twist hadden, hetgeen ook af te leiden was uit beider heftige bewegingen, die door het venster zichtbaar waren. Plotseling ziet hij Prins Gorilla met diens doornen stok een uitval doen naar het lichaam zijns vaders, hij ziet den ouden man wankelen en op een stoel inéén zinken. Op hetzelfde oogenblik snelt Prins Gorilla naar het venster en sluit de blinden. Brigadier Jossens verwijderde zich en begaf zich ter ruste, maar de slaap ontweek zijn oogleden; steeds stond hem het schrikbeeld voor oogen van: een zoon die zijn vader slaat!

Eerst na eenige uren beving hem een onrustige slaap, waaruit hij reeds vroegtijdig werd gewekt, om de treurige mededeeling te ontvangen: “De koning is hedennacht aan een beroerte overleden!” In allerijl werd een renbode naar de hoofdstad des rijks gezonden om dit treurige nieuws aan de betrekkingen des vorsten te berichten en aan de vorstin die gescheiden leefde van haren gemaal.

Daarenboven werd er een bericht gezonden, (let wel!) aan prins Gorilla, die, zoo het heette, nog steeds verblijf hield in dat vreemde land, met verzoek uit naam van zijn volk, om de waardigheid van koning in plaats van zijn overleden vader te aanvaarden en zoo ontving het volk den indruk, dat prins Gorilla, toen koning Gorilla geworden, niet eens bij het overlijden zijns koninklijken vaders was tegenwoordig geweest.

Arme prins!

Brigadier Jossens was echter over dit geval geenszins te spreken en toen zijn vriend, de dienaar des konings, hem uitnoodigde in het geheim nog een laatsten blik op zijn overleden meester te werpen, voldeed hij hieraan gaarne om meer dan één reden. Weemoedig richtten zij zich naar de legerstede des vorsten: daar lag hij, hun koning, doch... ontzetting greep beiden aan, toen brigadier Jossens, gedachtig aan hetgeen hij den vorigen avond had gezien, een onderzoek instelde, en den dienaar des konings opmerkzaam maakte op een dikte, die op het lichaam des konings, even onder de plaats, waar het hart ligt, zichtbaar was. Men onderzocht verder en blauwe plekken deden zich aan hun oog voor. Alle bewijzen waren op het lijk voorhanden, dat de koning geen natuurlijken dood gestorven was en toen brigadier Jossens mededeelde wat hij den vorigen avondgezien en gehoord had, waren beiden overtuigd, dat de oude koning een gewelddadigen dood was gestorven.

Op de vraag waar Prins Gorilla zich bevond, antwoordde de bediende, dat hij hem omstreeks 11 uur ‘s avonds haastig had zien vertrekken. Hij zag er toen zeer ontdaan uit en, in den corridor op den bediende toetredende, had hij dezen gezegd, dat de koning sliep en dat hij, prins Gorilla, onmiddellijk op reis ging. Denzelfden nacht moet prins Gorilla nog een havenplaats hebben bereikt en den volgenden vond was hij reeds weder in het vreemde land terug, maar in die uur was er een verschrikkelijk drama tusschen vader en zoon afgespeeld.

Sedert werden allerlei verhalen omtrent den dood van den ouden koning verspreid: sommigen meenden hem in leven gezien te hebben in een verwijderd land, anderen beweerden, dat hij nog leefde, maar gevlucht was, teneinde zijn schulden te ontgaan; alles praatjes, anders niets; de hier medegedeelde geschiedenis is de zuivere waarheid, door ooggetuigen verhaald. Opmerkelijk is ook dat men zijn voorgangers in den vorstelijken grafkelder mag bezichtigen, maar men weigert u het gebalsemde lijk te laten zien van den koning, wiens treurig uiteinde wij boven beschrevene. Zoo werd Gorilla dan Koning op hetzelfde oogenblik dat hij Vadermoorder werd. Het zal wel niemand verwonderen, dat zijn leven als koning een aaneenschakeling werd van beestachtigheden in allerlei vorm, en dat de zaken van staat en volk geheel door hem werden verwaarloosd en ten gronde gericht.

Dat hij niet opzag tegen verdere moorden, zal ook een ieder vrij natuurlijk voorkomen en een tweede moord was dan ook een zijner eerste regeeringsdaden. Hij had namelijk een tante, die in overspel leefde met één harer bedienden, Hannes van R. [4] , dien ze later tot geheimschrijver benoemde, met wien ze de halve wereld rondreisde en eindelijk van plan scheen in het huwelijk te treden. Toen Gorilla daar de lucht van kreeg, vreesde hij dat het vorstelijk Gorilla-geslacht daardoor zou worden onteerd en om dit te voorkomen, liet hij het liefje van zijn tante eenvoudig vergeven!

Voor al zijn wandaden zocht hij vergetelheid in den drank en verliederlijkte daardoor zoodanig, dat een zeker koopman hem den grootste ploert noemde van zijn rijk. Zijn geheele leven was dan ook inderdaad niets dan een aaneenschakeling van misdaad en ploerterij. Hij vloekte als een ketter zelfs in het openbaar tegen generaals die voor hunnen troep stonden. Hij beleedigde op de grofste wijze oude admiraals, die zijn vader eervol en trouw gediend hadden. Een zijner gezanten hield hij aan een officieel diner voor den gek, alsof het een clown uit een spel was. De gezant vroeg zijn ontslag. De raadgevers van den vorst brachten dezen zijn ongelijk onder het oog. “Goed! Ik zal hem voldoening geven en hem daartoe noodigen aan een tweede diner.” Bij dit tweede diner maakte hij het nog bonter dan bij het eerste.

Hij hield veel van soldaatje spelen, en het ontwerpen van schouderweren voor het leger was zoowat zijn eenige staatszorg, waarbij hij soms zelfs nog jammerlijke blijken van onkunde gaf. Zoo bracht hij eens een bezoek aan zijn leger bij de manoeuvres in het kamp van M., en moest toen met alle geweld zijn militairisme luchten, door zelf te kommandeeren. Maar hij bleek zelfs in zijn moordenaarsbaantje zóó slecht op de hoogte van zijn tijd te wezen dat hij oude kommando’s gaf, jaren herwaarts in gebruik, waarvan de soldaten niets verstonden en die ze natuurlijk niet konden uitvoeren. In plaats van in te zien dat dit zijn schuld was, voer hij op de schandelijkste wijze uit en gaf allen arrest!

Doch daarbij bleef het niet. Den volgenden dag ontmoette een wandelaar in het park van zijn lustslot op L. en ontmoette daar tot zijne verwondering alle schutten, gewapend met geweren! Op zijn vraag wat dit te beteekenen had, antwoordden zij schouderophalend: “Och mijnheer, de koning heeft ons last gegeven om alle officieren, die in het bosch komen, onmiddellijk dood te schieten!” Een andermaal, toen hij zich in genoemd kamp bevond, begaf hij zich, wetende dat de dagbladen zijn volksliefde luide zouden verkondigen, naar de veldkeuken, waar hij den kok gelastte hem een weinig soep te laten proeven. Door den hevigen wind woei er eenig stof en zand in den ketel; dit bemerkte Gorilla, waarop hij den kok toevoegde: “Jij moet Godverdomme zorgen dat er geen zand in de soep waait!” Zeer gevat antwoordde de kok: “Gelast dat aan Hem, die het laat waaien!” Toornig verliet Gorilla den kok, die er bij uitzondering goed afkwam, althans niet gestraft werd. In datzelfde kamp kwam eens de generaal M.L. [5] , omringd van talrijke officieren voor de koninklijke tent om hem te vergasten op een speech. De Gorilla was ongelukkig stomdronken en verschijnt na lang dralen eindelijk aan den ingang van zijn tent waggelend op zijn beenen. Niettegenstaande Gorilla duidelijk zichtbaar in ‘kennelijken staat’ was, stak onze generaal met allen ernst zijn speech af. Plotseling valt Gorilla hem brullend in de rede: “M.L.! M.L.! Kom in mijne armen!” en waggelend schuift het monster naar voren om den generaal in zijn pooten te sluiten. Ongelukkigerwijze was de generaal niet tegen die omhelzing bestand en viel achterover, terwijl de Gorilla, luidkeels brullende, over hem heen donderde en als een zwijn bleef liggen. De aanwezige officieren schoten dadelijk toe, tilden Gorilla op en brachten hem in zijn tent om hem zoodoende te onttrekken aan de blikken van de soldaten der wacht. Den volgenden dag maakten de groote bladen den volke diets dat er in het kamp van M., een hoogst aandoenlijk ontmoeting had plaats gehad, waarbij Zijne Majesteit Koning Gorilla zichtbaar bewogen (in plaats van zichtbaar dronken) den generaal M.L. in zijn armen had gesloten!

Uit een dergelijke daad van dronkenschap bedachten diezelfde groote bladen later een der schoonste heldenfeiten zijns levens! Gorilla was namelijk koning in een land waar wel eens watersnood was. Groot gaven de bladen op van de stoute stukken, die Gorilla daarbij uitvoerde. De waarheid is echter dat hij bij dien watersnood geregeld dronken was en dan de alleronzinnigste dingen deed, zoodat men meer last dan plezier van hem had. Zoo wilde hij eens, toen hij een zwaar stuk in had, dwars over de rivier de W.[6] loopen, waarin hij natuurlijk zou zijn verzopen, als zijn adjudanten hem niet met kracht en geweld hadden tegengehouden.

Niet alleen bij dergelijke gelegenheden echter was hij meestal dronken, maar zelfs bij intochten en andere officiëele plechtigheden, als hij werd verwelkomd door ambtenaren met toespraken, die overvloeiden van liefde en gehechtheid. Zoo deed hij met zijne tweede vrouw een tocht door de hoofdstad van zijn land. De vrouwelijke bevolking, wie men had wijs gemaakt dat Gorilla een vader was voor de kinderen des lands, staken hem hunne kinderen toe, opdat hij ze zegenen zoude. Maar wel verre dat hij het wenschelijk vond dat de kinderkens tot hem kwamen, stiet hij moeders en kinderen vloekend van zich af, ja sloeg zelfs zijn hand aan zijn degen.

De bij zulke gelegenheden gehouden toespraken moest hij gewoonlijk onbeantwoord laten wegens tijdelijke verstandsbeneveling. Was het echter onmogelijk om niet te antwoorden, dan deed hij dat in bewoordingen die een dronken hoerenbaas hem zou benijden.

Zie hier een proefje zijner vorstelijke welsprekendheid, in een rede gehouden met het glas in de hand aan een galadiner in tegenwoordigheid van vele buitenlandsche gezanten:

“Mijne Heeren, het Vaderland! ..... De Koning!
.... en zijne geëerbiedigde Zonen! .... Godverdomme!” Zoals gij ziet een rede kort maar krachtig!...

Zonder ijdele woordenpraal toch alles herdacht waar het op aankomt tot zelfs den God bij wiens gratie hij regeerde.

Schandvlekte hij dusdoende land en volk, een andermaal had zijne dronkenschap de meest rampzalige gevolgen voor zijn ‘geliefde’ onderdanen kunnen hebben. Tijdens een oorlog tussen twee groote mogendheden namelijk liep de dronken Gorilla met een oorlogsverklaring aan een dier mogendheden in zijn zak. De dringende vertoogen zijns ministers hielpen niet, maar gelukkig wisten anderen hem over te halen zich naar bed te begeven en toen hij zijn roes had uitgeslapen was hij het geval geheel vergeten. Zoo zouden door een daad van dronkenschap van Gorilla duizende en duizende kinderen des volks een ramp zaligen en vroegtijdigen dood hebben gevonden, en duizende weduwen en weezen hun man en vader hebben beweend. Dat Gorilla zich van zulke dingen niets aantrok, moet ons niet verwonderen, waar wij weten dat hij zijn ‘geliefde’ volk bestempelde met den naam van ‘stomme ossen, canaille[7] en rappaille[8].’

Een andermaal wilde hij een gedeelte van zijn grondgebied verkoopen aan een vreemde mogendheid, wier vorst hem daartoe had weten te verleiden doormiddel van één zijnder minnaressen. In dit voornemen om land en volk te verschacheren werd hij alleen verhinderd door de tusschenkomst van een derde mogendheid, die hare belangen daardoor bedreigd achtte.

Behalve deze daden van ‘Staatszorg’ is er op dit gebied niet anders van hem bekend dan dat hij ‘s lands belangen, gelijk we reeds opmerkten, nauw betrokken achtte bij de uniformen zijner soldaten, ja zelfs bij die zijner lakeien, waarop hij mede zeer nauwkeurig toezag. Onder aan de broek dier bedienden zaten naar wij meenen, twee knoopjes. Die knoopjes moesten beide boven de rijlaarzen uitkomen. Eens ontmoette hij een lakei, bij wien een der knoopjes onder de rijlaarzen was verborgen. De man heette ‘niet gekleed’ en kreeg een maand schorsing! Is het te verwonderen dat lakeien die hem in de verte zagen aankomen niet wisten hoe gauw ze zich uit de voeten zouden maken en soms bepaald vluchtten in huizen?

Bij zulke dingen bepaalde zich echter zijn dronkenmansgeest niet alleen. Dikwijls moest hij zich natuurlijk ook bezighouden met het opsporen van allerlei middelen ter verfrissching en dan kon men hem zien zitten omringd door wel vijftig keukenboeken waarin hij zich verdiepte om zin eigen menu te maken. Bij die gelegenheden was dikwijls de telegraaf tusschen zijn paleis en zijn geheele rijk urenlang in werking. Wie echter meende dat die drukke korrespondentie liep over gewichtige staatszaken, vergistte zich. Och neen! Zijne Majesteit verlangde onmiddellijk ..... een haring of wel een andere vischsoort soms in zijn land geheel onbekend!

Als hij soms bij al die gewichtige (!) zaken nog tijd over had, bemoeide hij zich veelal met dingen waar hij volstrekt geen verstand van had. Zoo liet hij eens een houten gebouwtje in zijn park zetten. Dat moest natuurlijk dadelijk klaar en er werd dan ook dag en nacht aan gewerkt. Op zekeren avond kwam Gorilla eens kijken en ziet de teekeningen liggen van het gebouw. Hij neemt ze op en verscheurt ze, zeggende: “Wat ‘n stomme kerels, dat ze nog een teekening noodig hebben om dat te bouwen!”

Men behoeft na deze staaltjes niet te vragen wat een beul Gorilla was voor zijn omgeving. Zijn eerste vrouw die, volgens iemand die veel aan de hoven verkeerd had, eene der meest gedistingeerde vorstinnen van Europa was, beleedigde hij op de schandelijkste wijze. Ofschoon hij vorst, echtgenoot en vader was, bezocht hij op zekeren avond een bordeel zijner hofstad. Zijne vrouw, daarvan verwittigd, zond hem daar, voor zijn straf, een galarijtuig, bespannen met zes paarden.

Letterlijk niets was hem heilig: Zoo had hij dezelfde maîtres als zijn zoon en deze vond eens bij haar een sigarenkoker, dien zijne moeder aan zijn vader had geschonken. De zoon bracht het aandenken weder naar huis. Aan een andere maîtres schonk onze held een zeldzaam snoer paarlen, dat aan zijne moeder behoord had. Men kon de bijzit daarmede getooid zien in den schouwburg.

Het spreekwoord ‘zooals de waard is vertrouwt hij zijne gasten’ vond zich ook ten zijnen opzichte bewaarheid. Een zijner adjudanten of ordonnans-officieren moest op zekeren dag naar Parijs en werd door de vorstin verzocht zich te belasten met het overbrengen van een kostbaar pakje. De vorst, die zijne echtgenoote naar zich zelven beoordeelde, dacht aan overspel en noodigde den officier uit tot een wandelrit. Nauwelijks was hij buiten de residentie, of hij voegde hem toe, in kazernetaal, te gemeen om hier woordelijk te worden terug te geven: “Jij slaapt met mijn vrouw.” De officier nam natuurlijk zijn ontslag.

Zelfs in het openbaar, bij officiëele plechtigheden zag hij er niet tegen op zijne echtgenoote uit te schelden. Zoo ging hij op zekeren dag, begeleid van zijne adjudanten naar zijne gemalin die hem wachtte omringd van hare hofdames. Nauwlijks was Gorilla binnen of hij voegde haar toe: “Kanalje[9]”, en ging weer heen! Bij beleedigingen bleef het echter niet alleen, onze ploert mishandelde haar zelfs.

Eens stoof hij driftig, na zulk een tooneel à la Sganarelle[10], uit haar kamer en zag den gouverneur van zijn zoon in den corridor op en neer wandelen. Hem zonder reden verdenkende van beluistering, wierp hij hem op den grond en trapte hem de borst in. Zoo openbaarde zich zijn Gorilla-natuur tegenover allen die met hem in aanraking kwamen. Tegen hoogleeraren eener inrichting, waarvan hij beschermheer was en met wie hij eens een verschil van meening had, trok hij zijn degen! Een zijner kamerheeren gaf hij een schop, omdat deze gerookt had. Een ander, een zijner adjudanten, kwam hem mededelen dat hij verloofd was met mejuffrouw .... “Zoo”, luidde het antwoord, “ben jij geëngageerd met de dochter van die ....” volgde de scheldnaam van een vroeger antivorstelijk gezinde partij. ‘s Middags daarop ging hij wandelen met dienzelfden adjudant. Toen zij beiden waren gekomen op een smal bruggetje gaf de vorst hem een duw waardoor de adjudant in den vijver viel. Alsof er niets gebeurd was liep de vorst door. De adjudant liet zijn koffers pakken en ging heen. Dergelijke hondse bejegeningen ondervonden ook de dames van het hof der tweede vrouw van Gorilla, die blijkbaar op zijn ouen dag niet meer zooveel van de vrouwen hield als vroeger. Langs zijn paleis te S.[11], namelijk liepen balkons, waarop de dames dikwijls gewoon waren een luchtje te scheppen. Op een goeden dag bemerkte hij de dames op het balkon en geeft woedend last de ramen dicht te spijkeren! De dames wendden zich tot zijne vrouw en deze weet in een gunstig oogenblik de belofte van hem te verkrijgen de ramen niet dicht te laten maken. Iets later gaf hij evenwel bevel de balkons af te zagen. ... Zijn woord had hij dus gehouden! Soms pakte hij zoo smerig uit dat zelfs zijn omgeving – en dat wil wat zeggen – hem walgelijk vond. Op een tocht in het zuiden van zijn land werd hij door een schaar van edellieden als eerewacht vergezeld. Het paard van een der heeren die naast het rijtuig reed, begon te steigeren, zoodat de ruiter vreezende voor ongelukken, het paard de zweep deed gevoelen, waarop Gorilla hem toevoegde: “V. E.[12], sla je Godverdomme je luizen!” Schaamrood zag de edelman voor zich en waagde het niet meer zijn paard een aanmaning tot kalmte te geven. Tegenover zijne ministers gedroeg hij zich even ploertig. Aanvankelijk had hij ministers, die ten minste iets beduidden, maar wegens hunnen ernst stak hij den draak met hen onder zijne hofrekels. Een zijner eerste ministers wilde hij zelfs te lijf, zoodat deze zich in staat van tegenweer moest stellen. Een ander minister kwam hem in plechtige audiëntie het bericht brengen dat zijn ambtgenoot voor k.l.n.en[13] was overleden. “Zoo”, werd hem toegevoegd, “is die schoelie[14] eindelijk kapot!” De minister dorst niet meer te zeggen dan dat het hem leed deed dat de vorst zich op deze wijze uitliet over een man die zoo lange jaren naar zijn beste weten het vaderland had gediend en dien hij als premier aan Zijne Majesteit tot die hooge waardigheid had voorgedragen. Het zal zeker wel niemand verwonderen dat Gorilla ten laatste geen andere ministers en raadslieden kon krijgen dan beginsellooze schurken en ellendige hofploerten. Behalve aan Bacchus was zijn dierbaar Gorillaleven voor de andere helft aan de dienst van Venus gewijd. Vooral in het buitenland zwijnde hij zo liederlijk dat zelfs de meeste vorsten van Europa vermeden Gorilla op hunne reizen te ontmoeten. En dat wil wat zeggen, want die heeren hebben al zeer weinig recht den neus op te trekken over anderen. Maar toch deden ze het nog over hun neef Gorilla, en terecht. Te L.[15], waggelde hij smoordronken over straat en liep gevaar door de glasruit van een bazar te rollen. Te V.[16] deed hij op klaarlichten dag de vuilste sletten komen in het logement waar hij zijn intrek had genomen, terwijl hij de villa A. geheel bevolkte met veile deernen. Te C.[17] in het hotel R. vertoonde hij zich naakt als een zwijn in den tuin, terwijl dames voorbijkwamen. Een Amerikaan, die met zijn vrouw en dochters in dezelfde plaats gelogeerd was, dreigde hem voor zijn raap te blazen als hij zich niet behoorlijk kleedde, en klaagde hem aan bij de politie wegens ‘aanslag tegen de zeden.’ Gorilla werd daarop gedagvaard, maar antwoordde dat hij ‘onschendbaar’ was en heesch ten teeken daarvan boven zijn logement de vlag van zijn land, die met roem gewapperd had op alle zeeën en nu moest dienen tot bescherming van de bestialiteiten van dezen mandril[18]. In diezelfde plaats noodigde hij dr. M., een zeer achtenswaardig geneesheer als gast aan zijn tafel. Onze eskulaap verscheen, deftig in zwarten rok en witte das. De vorstelijke gastheer was gedoken in een vuil wijd lakensch vest en begon recht vorstelijk met deze taal: “Jullie, doktoren, hebt toch een lekker baantje! Je komt bij alle vrouwen en kunt overal je vingers in steken.” De geneesheer antwoordde, dat hij niet gekomen was om smeerlapperij te hooren, nam zijn hoed en vertrok. Onze vorst heette ook een beschermer van ‘de schoone kunsten’. Op zekeren dag zag hij in een bazar schilderwerk op porselein. – “Wie heeft dat gemaakt?” – “Mejuffrouw R.....d.” De kunstenares werd ontboden. Hare oogen en ander natuurschoon wekten den ‘kunstzin’ van onzen Mecaenas[19], die haren vader deed komen en hem aanbood, zich te belasten met de zorg voor hare verdere ontwikkeling. De papa was een man, rijker aan talent dan aan geld, en deed de eerste ogenblikken denken aan het versje van Béranger: “Ah, monsieur le Sénateur, quel honneur! Quel honneur!”[20]

Maar eenigszins bekend met het begrip, door den vorst gekoesterd omtrent kunst en schoonheid, waagde hij het te vragen wat het lot zijner dochter zoude zijn na voltooiing van hare artistieke opvoeding. – “Wel, ik zal haar verbinden aan den schouwburg van mijn hofstad.” Papa maakte bezwaar, waarop Gorilla heel zijn vuile ziel blootlegde in de opmerking: “Wel, als ik voor haar betaald heb, zal ik toch wel met haar kunnen doen wat ik wil.”

De Mecaenas bleef nuchter van zijn boutje. Zijn stierenaard deed hem gelijken op den God Apis[21] en hij wilde dan ook als andere goden bediend worden door nimfen, want hij was ‘zeer vernikkerd’ (om een officiëele uitdrukking van den gouverneur-generaal Ryklof van Goens[22] te bezigen) op maagdelijnen. Hij deed dus nimfen opsporen en uitkiezen. Mevrouw P.....d, te C.[23], zag daarin eene toekomst voor hare dochter. Zij had gehoord dat de vorst behoorde tot een kerksch, bijbelsch, theologizeerend volk. Zij verbeeldde zich dus dat hare dochter hem zou moeten voorlezen uit de bergrede:

“Zalig zijn de reinen van harte, want zij zullen god zien” of uit Paulus’ Brieven over de toovermacht van Christus’ kruis.

Maar het gold hier een ander kruis. De nimf moest den afgeleefden god telkens na zijn bad in zijn kruis kittelen om zijn bijna uitgebluschten mandril-aard weder te doen ontvonken. Moeder P.....d, bijtijds ingelicht, zag van het ‘goddelijk’ eerbetoon af. Maar zij rilde van afgrijzen bij de gedachte aan de beleediging, waaraan haar onbedorven, met zorg en liefde opgevoed kind had blootgestaan.

Zij, eene christelijke en republikeinsche vrouw, en anderen voelden afkeer opwellen van de bloem eener natie, die hulde bewees aan zulk een ondier; van predikanten die God elken zondag smeekten om het behoud van zijn kostelijk leven, van officieren of ‘mannen van eer’, die zich vrijwillig verlaagden tot adjudanten bij zulk een ‘vuilbuik’; van rechters, die, in naam van dezen straffeloozen moordenaar, onschuldige medeburgers veroordeelden tot gevangenis; van dichters, verrotte volksvertegenwoordigers en hoogepriesters der openbare meening, die hun wierookkelken aan stukken sloegen op den rooden neus van dat zwijn.

In zijn eigen land hield hij even beestachtig huis. Op zijn 46ste jaar deed hij een reis door het zuiden van zijn rijk, waarvan wij boven reeds spraken. Er woonde toen in het gehucht A. een beeldschone boerendochter, de eenige steun van bejaarde lieden. Koning Gorilla zag die dochter aan het hek staan, gebood zijn koetsier stil te houden en begaf zich in de woning van den boer. Hij wist te bewerken dat de dochter hem de veestal zou laten zien. Daar gekomen zwichtte het onnoozele kind voor zijn schoone beloften en bedreigingen, hij onteerde haar en op den bepaalden tijd verscheen de vrucht van Koning Gorilla’s ‘liefde’ tot het volk!

Zijn kunstliefde waarvan hij in het buitenland reeds zulke schitterende bewijzen had gegeven, liet zich ook hier niet onbetuigd. Eens liep onze Mecaenas te wandelen toen plotseling zijn bekende lust bovenkwam in ‘de studie naar het naakt model’. Een boerenmeid uit A. kwam langs de weg gewandeld en kreeg bevel zich naakt uit te kleeden. Toen ze hieraan niet gereedelijk voldeed, gaf de adjudant haar te verstaan, dat de vorst haar geld zou geven en mooie kleeren. Hierdoor overgehaald ging ze ertoe over. Nadat de vorst zijn ‘studie’ had voltooid, werden hare kleeren baldadig in het water geworpen en liet men haar naakt op den weg staan. ‘s Avonds kreeg ze geld en kleeren.

Soms organiseerde hij om aan zijn bestialiteit bot te vieren ‘volksfeesten’ waarover de bladen dan uitweidden als bewijzen van ‘s vorsten liefde voor het volk. Vorstelijke ‘liefde’ – bij vorsten gelijk beteekenend met dierlijke wellust – was er dan ook bij in het spel, dat bestond in het mastklimmen door boerenmeiden van het gehucht U. Ten aanschouwe van zijn beminde volk was de vorst dan zoo minzaam en nederbuigend die meiden wat men noemt ‘een gatje’ te geven, om ze dan, vlak onder den paal staande, na te staren in den mast, met half dronken uitpuilende oogen, stralende van ‘liefde’ opgewekt door het sans-culottisme[24] (broekloozigheid) dezer boeredeernen. Wat kan men meer verlangen dan een vorst die zooveel liefde betoonde zelfs voor sans-culottes!

In die omgeving was deze stier recht op zijne plaats. Het speelgoed moest voor den woesteling niet al te teer zijn. Toen hij indertijd zijn ‘warm vleesch’ nog betrok uit de G.d.sche stad A.[25] werd hem van daar eens aangevoerd een zeer jeugdige Française. Dit speelgoed bleek te fijn te zijn .... Midden in den nacht werd het arme kind kermende zijn paleis uitgedragen, klagende: “ce n’est pas unhomme, c’est un taureau” (dat is geen man, dat is een stier)!

Na den dood zijner eerste vrouw en misschien reeds gedurende haar leven, hield hij het met een operazangeres Madelle A.[26], die hij tot gravin wilde verheffen om een morganatisch huwelijk[27] met haar te sluiten. Zijn oom en anderen werkten hem daarin echter tegen, waarop het huwelijk met die operazangeres slepende bleef en geheel afsprong, toen Gorilla zin kreeg in een ander boutje, een jeugdige prinses uit een klein stamhuis[28]. De grijze Gorilla huwde haar dan ook, hoewel zij reeds vroeger kennismaking had aangeknoopt met Gorilla’s oudsten zoon, tengevolge waarvan een breuk ontstond tusschen Gorilla en dien zoon. Dit nam echter niet weg dat de jonge stiefmoeder nog geruimen tijd lang liever gediend was van den zoon dan van papa, waaraan evenwel een eind kwam toen zoonlief in een ander land kwam te sterven, naar men zegt, afgemaakt door iemand met wiens vrouw hij in overspel was bevonden.

Gorilla beschouwde die tweede vrouw, wat hij trouwens alle vrouwen deed, als niet veel meer dan een bijzit, en ontzag zich dan ook niet haar herhaaldelijk zijn wantrouwen te kennen te geven op een wijze, die hem zelf het meest compromitteerde, gelijk eens bleek toen haar in zijn bijzijn en in tegenwoordigheid van vele anderen een telegram werd overhandigd. Zij brak dien open en overhandigde hem ter lezing aan haren vorstelijken gemaal, die haar daarop in aller tegenwoordigheid recht vorstelijk antwoordde: “Nou ja, je belazert me toch niet!” Als men in aanmerking neemt hoe Gorilla blijkens het bovenstaande zijne vrouwen en zijn hooggeplaatste bedienden behandelde behoeft men niet te vragen wat de zoogenaamd lageren hadden uit te staan, en de werklieden waarmede hij nu en dan in aanraking kwam. Ontelbaar zijn de gruweldaden jegens dezen bedreven. Zoo hield hij er twee hofjagers op na, die op zijn koets moesten staan. Een dier jagers kreeg bevel dat hij zich gereed moest houden want dat Gorilla wilde uitrijden. De man verschijnt gekleed en gereed, doch nauwelijks ziet Gorilla hem of hij begint uit te varen en voegt hem toe: “Ik wil, Godverdomme, zoo’n leelijkert niet hebben, laat den anderen komen!” Een andermaal was hij nijdig over het lange uitblijven van een kist met tuig uit Engeland voor de paarden van zijn dochter en verhaalde zijn gram op een ongelukkigen ordonnans, die hem niet begreep omdat Gorilla zelf tegen de regelen der hofétiquette had gehandeld. Eerst bulderde hij hem toe:

“Ik ontneem je Godverdomme het medaillegeld”
(de ordonnans had namelijk een paar medailles waaraan een toelage was verbonden).

Toen de ordonnans hem daarop eenige nadere inlichting wilde geven, brulde Gorilla:

“Hou je bek, Godverdomme, 14 dagen inhouding van je traktement.”

De ordonnans ging verslagen heen.

Soms hield hij op zijn manier ook harddraverijen, waaraan hij echter zelf niet meedeed. Hij bleef kalm op zijn paleis en liet een zijner bedienden opstijgen. Deze kreeg dan in last in een onmogelijk korten tijd naar een zekere plaats te rijden en vandaar een bewijs mede te brengen dat hij er werkelijk geweest was. Met het horloge in de hand stond Gorilla hem af te wachten en wee hem die over den tijd kwam! Eens kwam hij te A. aan om zich naar L.[29] te begeven en eischte dat de koetsier in een ondoenlijk korten tijd hem daarheen zou brengen. De koetsier beweerde dat het onmogelijke werd gevorderd daar de paarden er onder zouden bezwijken.

“Dan rijd je ze Godverdomme maar kapot!”, luidde het bevel van Gorilla.

De koetsier kwam tengevolge van het vallen van een der paarden 10 minuten te laat te L. en werd daarom onmiddellijk voor een maand geschorst. En gold al die haast nu een staatsbelang? Och neen, eenvoudig een afspraak met een boeremeid te L. woonachtig, waarmede Gorilla den nacht wilde doorbrengen en die hij op een bepaalden tijd afgesproken had. Voor overspel moest dus een huisvader in zijn loon gekort en moesten de paarden doodgereden worden!

Maar bij zulk ergerlijk plagen en tarten bleef het nog niet eens. Hij maakte zich ten aanzien van zijn personeel schuldig aan mishandeling zoo gruwelijk dat Nero gemakkelijk zou een lesje bij hem kunnen nemen. Eens toen hij op zijn paleis te S.[30] gelogeerd was gedroeg hij zich als een echte Rus: hij schopte en trapte de arbeiders. In een zijner andere paleizen had hij een nieuwe badkamer laten inrichten, die hij op zekeren morgen met een paar adjudanten kwam bezichtigen. Een lakei, zijn koninklijken meester op dat uur in dat vertrek niet verwachtende, opende zonder erg de deur om eenige werkzaamheden te verrichten. Verschrikt den vorst daar te zien en te ‘storen’ trekt hij snel de deur weer dicht en wil zich verwijderen. “Hier, ... Godverdomme, hier!”, klonk het uit den vorstelijken mond des koninklijken meesters. De man gehoorzaamde. De koninklijke meester beval dat de bediende geheel gekleed in de badkuip zou gaan liggen. De man gehoorzaamde. De koninklijke meester zette allebeide kranen open. De man uit ’het geliefde volk’ bleef liggen totdat het water hem aan de lippen kwam. Toen wilde hij zich oprichten omdat hij anders stikken zou ... doch ’de man van de wereld’, het vorstelijk zwijn, de koninklijke verdoemeling, gaf den slaaf met zijn lompen stierenpoot een trap op de buik zoodat hij bewusteloos in een zonk. Maandenlang bleef hij onder dokters handen en nooit is hij geheel genezen.

Een anderen lakei verbood hij in zijn nabijheid te komen tot straf, omdat hij een schildwacht had gewaarschuwd dat de vorst aankwam. Eenigen tijd daarna zag hij dien lakei in zijn paleis, waggelde naar hem toe en gaf hem vloekende met de woorden “Ben je daar weer schoft!” een trap dat de man er bij neerviel. Had een generaal, die in de nabijheid stond, den vorstelijken ellendeling niet opgevangen, dan was hijzelf ook tegen den grond geslagen. Toen de man het waagde nog eens om te kijken naar zijn ‘weldoener‘, kwam deze opnieuw vloekende op hem los, met de woorden: “Wat durf je nog om te kijken!” Een derde lakei werd op even ergerlijke wijze door den vorst mishandeld, zoo ergerlijk dat de ongelukkige van schrik (van opgekropte woede misschien) het spraakvermogen verloor om het naar de verklaring van den geneesheer wellicht nimmer terug te krijgen.

Het vorstelijk zwijn geneerde zich nooit en was buitengewoon zindelijk. Op zekeren morgen waterde de overlaat in een spons en wierp die daarna een kamerdienaar in het gezicht! De man had niet den moed hem een dolk in het hart te stooten. Dat zou men ook ’Koningsmoord’ genoemd hebben, in plaats van afmaking van een dollen hond.

Wellust en wreedheid gaan gewoonlijk hand aan hand en zoo schraapte ook Gorilla millioenen guldens bijeen zonder hart voor zijne arme onderdanen die dit alles met hun zweet en bloed moesten betalen. Wel had hij zorg voor zijne paarden en de berooide schatkist moest de stallen betalen, die op een paleis geleken. Voor dezen afschuwelijken Gorilla bogen ministers, volksvertegenwoordigers, generaals, admiraals, rechters, predikanten en al wat zich ’hoog’ waande in den staat. Zij hadden altijd den mond vol van geliefd stamhuis geëerbiedigd hoofd, ja noemden Gorilla zelfs een modelvorst, alleen omdat het een gekroonde Gorilla was en wijl zij gevoelden hem als hoofd te moeten huldigen hunner bende, die het aanlegde op de verblinding, de onderdrukking en de uitzuiging des volks.

Alleen het werkvolk durfde zijn afkeer toonen. Walgende van zooveel gemeenheid en zijn slavenjuk moede, gaf het luide zijn ontevredenheid te kennen en kwam in verzet. Wel werden velen hunner gruwelijk vervolgd, wel werden edele mannen, die hen voorgingen in den strijd, gelasterd, gekerkerd en mishandeld, maar het volk hield moedig vol, ja streed te feller naarmate de tegenstand heviger werd, totdat het eindelijk de palm der overwinning wegdroeg die weggelegd is voor alle dapperen en braven die strijden voor het Rijk van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap!

Dit schotschrift werd anoniem geschreven door Sicco Ernst Willem Roorda van Eysinga (Batavia (tegenwoordig Jakarta), 8 augustus 1825 – Clarens (Zwitserland), 23 oktober 1887). In februari 1887 werden ervan zestigduizend exemplaren verkocht.

OCR, Digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp

  1. Terry van Erp - Venus verwijst hier naar seks, en Bachus naar drank.
  2. Terry van Erp - Letterlijk: ‘onder de voeten’. Dit waren ‘riempjes onder den voet doorlopende om de pijpen der broek of de slopkousen neder te houden’.
  3. Terry van Erp - slappe vilten hoed met brede rand
  4. Terry van Erp - Johannes van Rossum
  5. Terry van Erp - Norman MacLeod (1811-1896), luitenant-generaal infanterie
  6. Terry van Erp - Waal
  7. Terry van Erp - ploerten, oftewel hufters, schoften, smeerlappen
  8. Terry van Erp - gajes, schorem, schorriemorrie, gespuis, geteisem, uitschot
  9. Terry van Erp - Canaille
  10. Terry van Erp - Sganarelle is de titel van een Frans toneelstuk uit 1660 door Molière (1622 – 1673)
  11. Terry van Erp - Soestdijk
  12. Terry van Erp - Van Eysinga, oftewel Frans Julius Johan Eysinga (1818-1901)
  13. Terry van Erp - ‘k.l.n.en’ staat voor koloniën; op 21 februari 1879 overleed Minister van Koloniën Pieter Philip van Bosse
  14. Terry van Erp - schoft
  15. Terry van Erp - waarschijnlijk Luzern, Zwitserland
  16. Terry van Erp - waarschijnlijk Vevey, Zwitserland
  17. Terry van Erp - Clarens, bij Montreux, Zwitserland
  18. Terry van Erp - Volwassen mannelijke mandril-apen hebben ieder een eigen harem.
  19. Terry van Erp - In de eerste eeuw voor onze jaartelling was Gaius Cilnius Maecenas beschermer en sponsor van de kunst
  20. Terry van Erp - Ah meneer de senator, wat een eer! Wat een eer!
  21. Terry van Erp - De Apis, een stier met een zonneschijf tussen de horens, was de Oud-Egyptische vruchtbaarheidsgod
  22. Terry van Erp - Rijcklof Volckertsz. van Goens (1619 – 1682)
  23. Terry van Erp - opnieuw Clarens, bij Montreux, Zwitserland
  24. Terry van Erp - culotte is Frans voor ‘slipje’
  25. Terry van Erp - Gelderse stad Arnhem
  26. Terry van Erp - Emilie Gabrielle Adèle Ambroise (Oran, 6 juni 1849 – Saint-Ouen, Paris, 13 april 1898)
  27. Terry van Erp - Bij een morganatisch huwelijk of huwelijk met de linkerhand is meestal de vrouw van lagere stand
  28. Terry van Erp - Adelaïde Emma Wilhelmina Therèse zu Waldeck und Pyrmont (Bad Arolsen, 2 augustus 1858)
  29. Terry van Erp - waarschijnlijk van Apeldoorn naar Lochem
  30. Terry van Erp - Soestdijk