Roof van joods vastgoed in de gemeenten Geertruidenberg en Raamsdonk 1941-1953
Inleiding en onderzoeksvragen
Er is in 2020-2022 veel aandacht geweest voor de roof van joods vastgoed tijdens de Tweede Wereldoorlog. In uitzendingen van Pointer/Monitor en op internetplatform Follow the Money werd de aandacht gevestigd op panden in Eindhoven, Winterswijk, Den Helder, Leiden en Oldenzaal waarvan de geschiedenis van roof en rechtsherstel niet duidelijk is.
Aanleiding van de uitzendingen was de digitalisering van de Verkaufsbücher, de administratie van verkoop van joods vastgoed aan oorlogskopers. Ongeveer 7000 transacties in die Verkaufsbücher getuigen van de verkoop van joods onroerend goed, buiten de joodse eigenaren om en zonder dat ze een cent van de verkoopsom zagen. Vanaf september 1941 moesten alle joodse huisbezitters hun bezit in beheer geven bij de Niederländische Grundstücksverwaltung (NGV), de Duitse rooforganisatie die de percelen verkocht. Na de oorlog moesten de joodse eigenaren of hun nabestaanden rechtsherstel aanvragen over het geroofde vastgoed. Hoe is dat rechtsherstel verlopen en is er daarmee werkelijk ‘recht’ gedaan, in morele en financiële zin? Dat is de vraag waar het steeds om gaat.
De geschiedenis van het rechtsherstel zelf is er inmiddels een van meer dan 75 jaar. Volgens historicus Raymund Schütz bevinden we ons nu in de derde ronde van rechtsherstel, nadat er twee eerdere rondes te onderscheiden waren. De eerste ronde was vlak na de oorlog. De Nederlandse regering had in Londen het rechtsherstel voorbereid met een aantal wetsbesluiten en vanaf 1944 werden deze in de praktijk gebracht. Er werd teruggaaf geregeld van uiteenlopende geroofde goederen en tegoeden zoals verzekeringen, effecten, kunst en waardevolle objecten, geld, vastgoed, bedrijven etc. Het rechtsherstel duurde tot diep in de jaren 50 en was voor de getroffenen vaak een moeizaam en lang proces.
De tweede ronde begon halverwege de jaren 90 en eindige met de z.g. Maror gelden in 2000: een bedrag van 347 miljoen euro van het Rijk, verzekeraars, banken en de effectenbeurs om de tekortkomingen in het naoorlogse rechtsherstel te compenseren. Dit bedrag was gebaseerd op het onderzoek van diverse commissies, zoals de Commissie Kordes. Daarmee zou finaal recht gedaan zijn.
Totdat in 2014 en 2015 werd aangetoond dat de Gemeente Amsterdam na de oorlog erfpachtcanon had geëind van joden over de oorlogsjaren en zelfs boetes had geheven. Daarom besloot de burgemeester van Amsterdam dat er een bedrag van € 10 miljoen tegenover dit onrecht moest staan voor de joodse gemeenschap en dat is ook ter beschikking gesteld. Hiermee maakte burgemeester van der Laan in feite een begin met een nieuwe ronde van rechtsherstel.
In 2016 werd vervolgens door Robin te Slaa een casus in Den Haag beschreven waarin de joodse huiseigenaar David Simons werd aangeslagen voor achterstallige erfpachtcanon. Ook werd er in Den Haag achterstallige straatbelasting geïnd. Daarom besloot de gemeente Den Haag om een bedrag ter beschikking te stellen, net als daarna Utrecht. Daarmee kwamen we in een nieuwe, derde fase van rechtsherstel die vooral kijkt naar de rol van de gemeenten bij de ontrechting van joden. Daarnaast gaf de genoemde digitalisering van de Verkaufsbücher een impuls aan nieuw onderzoek op gemeentelijk niveau. [1]
Onderzoeksvragen
In de Verkaufsbücher staan geen panden in Geertruidenberg, Raamsdonk of Raamsdonksveer. Dat betekent waarschijnlijk dat er geen huizen in joods bezit tijdens de oorlog zijn verkocht door de Niederländische Grundstücksverwaltung. Wel was er vastgoed bezit van joden in Raamsdonksveer en Geertruidenberg. Het ging om een klein aantal panden en een aantal landbouwgronden. De landbouwgronden moesten de joodse eigenaren onder dwang verkopen, nog voordat bebouwd vastgoed aan de beurt was, en we zullen zien dat dat in Raamsdonksveer ook gebeurd is.
In heel Nederland vinden momenteel onderzoeken plaats naar de rol van de gemeenten bij de roof van joods vastgoed en bij ontrechting van de joden in het algemeen. Ook is er aandacht voor achterstallige gemeentebelastingen die soms na de oorlog nog werden opgelegd aan joodse eigenaren over de oorlogsjaren. De eigenaren waren tijdens de oorlog gedeporteerd -en veelal vermoord- of ondergedoken en konden de belastingen logischerwijze niet betalen. In Den Haag, Amsterdam en Leeuwarden zijn casussen aan het licht gekomen van achterstallige belastingen of erfpachtcanon die aan joodse eigenaren of hun nabestaanden opgelegd werden.
In Geertruidenberg en Raamsdonksveer is de rol van de gemeente bij voorbaat van minder belang omdat de voormalige gemeenten Geertruidenberg en Raamsdonk (waartoe Raamsdonksveer ook behoorde) geen joods vastgoed aankochten en roof en rechtsherstel een proces was waar gemeenten verder niet bij betrokken waren. Toch heeft de gemeente Geertruidenberg opdracht gegevens om de lotgevallen van het joodse vastgoed te onderzoeken. Klopt het dat er inderdaad geen joodse huizen verkocht zijn in de oorlog? Zijn alle panden en gronden na de oorlog teruggeven aan de rechtmatige -oorspronkelijke- eigenaren? En onder welke voorwaarden? Ook kijkt het onderzoek naar de rol en de opstelling van de gemeenten waar deze wel betrokken waren bij het joodse vastgoed. Na de oorlog kocht de gemeente Geertruidenberg namelijk wel voormalig joods vastgoed aan, waaronder de synagoge. Die aankopen zijn ook onderzocht.
De onderzoeksvragen zijn:
- Bebouwde percelen: welke bebouwde percelen in de gemeenten Geertruidenberg en Raamsdonk waren joods bezit? Wat is er met die percelen in joods eigendom gebeurd tijdens de oorlog; zijn ze verkocht, in beheer genomen, of is er niets mee gebeurd? En als er joods bezit is verkocht tijdens de oorlog, hoe is het rechtsherstel na de oorlog dan verlopen?
In de Verkaufsbücher staan geen percelen in Geertruidenberg of Raamsdonksveer. Er was wel joods vastgoedbezit in Geertruidenberg.
- Landbouwgronden: was er sprake van gedwongen verkoop van joodse landbouwgronden in de gemeenten Geertruidenberg of Raamsdonk? Zo ja, hoe is het rechtsherstel daar verlopen?
Landbouwgronden moesten onder dwang verkocht worden door de joodse eigenaren. Welke percelen zijn verkocht? En zijn ze teruggegeven na de oorlog en onder welke voorwaarden?
- Betrokkenheid gemeente: welke betrokkenheid van de voormalige gemeenten Raamsdonk en Geertruidenberg was er wel als het om joods vastgoed gaat?
Deze vraag heeft betrekking op de naoorlogse periode toen de gemeente Geertruidenberg vastgoed kocht dat aan joden had toebehoord. Waarom kocht de gemeente het vastgoed en hoe stelde zij zich op in het licht van wat er met de vorige eigenaren was gebeurd? Dit rapport bestaat uit drie delen. In het eerste deel besteed ik kort aandacht aan de geschiedenis van roof van joods vastgoed en het rechtsherstel in Nederland in het algemeen. Deel 2 is de kern van het rapport en het eigenlijke onderzoek. Ik ga in op de joods vastgoedbezit, zowel huizen als landbouwgronden, in Geertruidenberg en Raamsdonksveer. Ik bespreek de huizen en landbouwgronden en de eventuele roof en het rechtsherstel van de percelen. Het joodse vastgoed bezit bestond in totaal uit twee huizen, twee pakhuizen, een fabriek, vier landbouwgronden en de synagoge. Die percelen komen stuk voor stuk voorbij. Het derde deel is de conclusie en beantwoordt puntsgewijs de onderzoeksvragen.
Deel 1. Algemeen
1.1 Roof van joods vastgoed in Nederland [2]
Met de bezetting van ons land viel Nederland onder het naziregime. Nederland kreeg een burgerlijk bestuur onder Rijkscommissaris Seyss-Inquart en dat is een van de vaak genoemde redenen dat de Jodenvervolging in ons land zo succesvol was vanuit nazi-perspectief [3] . In Nederland volgden de anti-joodse maatregelen vanaf juni 1940 zich eerst aarzelend maar vanaf 1941 in een hoog tempo op. Aan de vooravond van de deportaties, juli 1942, waren de joden volledig ontrecht, waren ze bijna al hun bezittingen kwijt, mochten ze op veel openbare plekken niet meer komen, moesten ze op bepaalde tijden boodschappen doen, mochten ze geen vervoermiddelen meer bezitten en moesten ze de ster dragen. Bekende anti-joodse maatregelen, uitgevaardigd in Duitse verordeningen (VO’s), waren het ontslag van joodse ambtenaren, de registratie van joodse Nederlanders (VO 6/1941), de roof van bedrijven (VO 189/1940 en VO 48/1941), de Liro-verordeningen die joden verplichtten gelden en waardevolle spullen in te leveren (VO 148/1941 en VO 58/1942). Vanaf 15 september 1941 verschenen overal bordjes met de tekst ‘Voor joden verboden’ in parken, cafés, schouwburgen en andere openbare plekken. Voor dit verhaal zijn twee VO’s van belang: VO 154/1941 over de aangifte van joods bebouwd vastgoed en VO 102/1941 over de gedwongen verkoop van joodse landbouwgronden [4] . Huizen Verordening 154/1941 bepaalde dat alle joodse huizenbezitters hun vastgoed moesten aangeven bij een nieuwe Duitse instantie: de Niederländische Grundstücksverwaltung (NGV), ook wel de Nederlandse Administratie van Onroerende Goederen genoemd. Deze rooforganisatie nam de percelen in beheer en daarvan werd een aantekening gemaakt in het kadaster. Beheer is een verhullende term en werd gebruikt om er een semi-juridisch tintje aan te geven. Het betekende dat de joodse eigenaar niet meer over het pand kon beschikken, geen huren meer kon innen of zelf huur moest gaan betalen. De VO verwoordde het zo: “De Nederlandsche Administratie van Onroerende Goederen is na de overname van het beheer bevoegd tot het verrichten, zoo in als buiten rechte, van alle rechtshandelingen en anderszins, welke een behoorlijk beheer van het joodsch grondbezit met zich brengt; het kan dit grondbezit ook geheel of den deele vervreemden of bezwaren. De Nederlandsche Administratie van Onroerende Goederen kan deze bevoegdheden geheel of ten deele aan andere personen overdragen, voor zoover zij deze personen met het daadwerkelijk beheer heeft belast [5] .”
In totaal werden in Nederland ongeveer 20.000 percelen aangemeld [6] . Het beheer was slechts het begin van de ontrechting als opmaat naar verkoop. De NGV of de beheerder namens de NGV verkocht de joodse panden aan niet-joodse belangstellenden, vaak onder de marktprijs volgens Raymund Schütz. Wel werd er vaak zwart geld bijbetaald omdat wegens prijsbeheersing de prijzen laag werden gehouden. Daarom is het moeilijk vast te stellen wat de panden precies opbrachten [7] .
Er was woningnood en een zekere behoefte aan deze panden. Toch lopen de meningen uiteen over hoeveel belangstelling er was voor de huizen. Volgens Eric Slot was er veel aftrek, volgens Piersma en Kemperman stokte de verkoop na de Duitse nederlaag bij Stalingrad, januari 1943. Loe de Jong had juist geconcludeerd dat de panden slecht verkocht werden en ook Te Slaa signaleert een markt met veel weerstand tegen het aangaan van zulke foute transacties. Volgens Schütz kwam de verkoop juist relatief laat op gang. Hij plaatst het hoogtepunt in de verkopen tussen september 1942 en oktober 1943. Toen waren er in ieder geval 8000 joodse huizen in niet-joodse handen overgegaan. Uiteindelijk zouden het er 10.500 worden [8] .
Over de term roof: ik gebruik de termen roof en ontrechting door elkaar, al is ontrechting de meest passende term. De in beheer name van de joodse percelen is een maatregel binnen een veel bredere politiek van ontrechting van joodse Nederlanders op elk denkbaar gebied. Ik vermijd de term onteigening omdat die term wordt gebruikt bij het verkrijgen van percelen door gemeente of rijk t.b.v. van ruimtelijke ordening waarbij de eigenaren allerlei rechten hebben. Dat was hier niet het geval en daarom spreken we van ontrechting en roof [9] .
Agrarisch grondbezit
Ten tweede was er de roof van landbouwgronden. Omdat er in Raamsdonksveer joodse landbouwgronden verkocht zijn, hier iets over de gedwongen verkoop van die gronden. VO 102/1942 van 27 mei 1941 bepaalde dat die gronden voor 1 september 1941 verkocht moesten worden aan niet-joden. De joodse eigenaren waren hier nog bij betrokken en bepaalden de prijs samen met de kopers. De kopers waren vaak de pachters van de grond en zij kregen voorrang bij de verkoop. De regionale pachtbureaus, die in 1941 waren omgezet in grondkamers, moesten de verkoop uitvoeren en een speciaal Bureau voor overdracht van joodse landbouwgronden moest de verkopen goedkeuren. Dit bureau bemoeide zich in de praktijk met de prijzen.
Volgens Vos en Ter Braake was er voldoende belangstelling voor de gronden. Zij citeren burgemeester Bos van Winterswijk over het feit dat de pachters niet op de hoogte waren van de mogelijkheid tot aankoop: “Het is echter een feit, en hierin ligt een cardinale fout, dat de boeren niet wisten, dat de jodengrond te koop was, en zeer velen nog minder wisten, tot wie zich te wenden. Dit was alleen bekend aan enkele ambtenaren blijkbaar, die hun vriendjes wel wisten te waarschuwen [10] .” In de praktijk werden de gronden echter wel aan de pachters verkocht. De koopsom verdween naar de Vermögensverwaltungs- und Renteanstalt (VVRA), een Duits fonds waarheen geld werd overgemaakt dat met roof werd verdiend. Soms werd niet de koopsom betaald maar werd deze omgezet in een hypothecaire lening waarover de oorlogskoper rente moest betalen. Binnen een jaar waren de meeste gronden verkocht. [11]
1.2 Rechtsherstel
Na het einde van de bezetting werd langzaamaan de ramp duidelijk die het Nederlandse en Europese jodendom was aangedaan: de meeste Nederlandse joden waren vermoord. Zij zouden niet meer terugkeren naar hun huizen. De moord was het eindstadium geweest van een lange reeks van ontrechtingsmaatregelen waaronder roof op ongekende schaal.
De Nederlandse regering in Londen was zich tijdens de oorlog bewust geweest van de grootschalige roof door de bezetter waarvan met name joden het slachtoffer waren geworden. De regering had een aantal rechtsbesluiten geformuleerd. De belangrijkste voor dit onderzoek is E100, het besluit Herstel Rechtsverkeer. Dit besluit regelde de teruggave van geroofde bezittingen aan de oorspronkelijke eigenaren, gedepossedeerden genoemd. Daartoe voorzag E100 in een nieuwe centrale instelling, De Raad voor het Rechtsherstel. Deze raad bestond uit een aantal afdelingen waaronder de afdeling Onroerende Goederen en de afdeling Beheer. Die zijn voor dit onderzoek van belang.
De afdeling Onroerende goederen, opgericht met wetsbesluit F 272 van 16 november 1945, moest het rechtsherstel van onroerend goed juridisch regelen, volgens de gemaakte wetgeving. De afdeling Beheer werd meestal het Nederlands Beheersinstituut (NBI) genoemd. Dit grote instituut beheerde de landverraderlijke vermogens en de vijandelijke vermogens waaronder die van de VVRA en de NGV en voerde bewind over de vermogens van vermoorde joden. Voor de vermogens van vermoorde joden werden bewindvoerders benoemd door het NBI. “De bewindvoerder heeft tot taak het vermogen van den afwezige in stand te houden en als een goed huisvader te beheeren, diens belangen waar te nemen (..)”. Er werden ongeveer 20.000 bewindvoerders aangesteld. Het rechtsherstel was daarmee een afgezonderde juridische operatie die los van het gewone rechtssysteem stond [12] .
Daarnaast was wetsbesluit E93 belangrijk. Dit besluit noemde een groot aantal verordeningen van de nazi’s die ‘geacht werden nooit van kracht te zijn geweest’ en daar vielen alle anti-joodse verordeningen onder. Die werden allemaal teruggedraaid en dat betekende dat de situatie moesten worden gerecreëerd zoals die voor de verordening had bestaan. In het geval van roof van vastgoed en bedrijven moest de financiële situatie van het slachtoffer hersteld worden en het eigenaarschap van bezittingen. Het rechtsherstel was nadrukkelijk geen compensatie of schadevergoeding maar draaide om restitutie. Er moesten schikkingen gemaakt worden door een notaris, samen met het slachtoffer of diens bewindvoerder en de oorlogskoper. Die schikkingen werden minnelijke schikkingen genoemd. Met minnelijk werd bedoeld dat de partijen met elkaar afspraken maakten over de teruggave zonder tussenkomst van de rechter. De minnelijke schikking hoorde bij het billijkheidsprincipe waar het rechtsherstel van uitging. Daarbij moesten alle belangen afgewogen worden, ook die van de oorlogskoper.
De schikking resulteerde in een akte van teruggaaf waarin allerlei verrekeningen plaatsvonden zodat de situatie van voor de roof hersteld werd. De notaris maakte de akte op (vaak dezelfde notaris die een paar jaar eerder de ‘roofakte’ had opgemaakt!) en die schikking moest dan bekrachtigd worden door gedelegeerden van de Raad voor het Rechtsherstel die in het hele land zaten. Als dat was gebeurd was het rechtsherstel geschied en werd in het kadaster het pand weer op naam van de oorspronkelijke eigenaar of erfgenamen gezet. [13]
Als de partijen er niet uitkwamen en een minnelijke schikking niet mogelijk was, was een uitspraak van de rechter nodig. Soms werkten oorlogskopers niet mee omdat ze zich op goede trouw beriepen. Ze hadden het joodse pand zonder voorkennis gekocht en wisten dus niet dat het joods bezit was. Dit was echter in de praktijk moeilijk aan te tonen. Bij zo’n geschil was dan een procedure voor de Afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel nodig. [14]
De meeste teruggaven werden via zogenaamde ‘minnelijke schikkingen’ geregeld. Daarom nog iets over de akten van minnelijke schikking waarbij de teruggaaf geformaliseerd werd. Deze akten liggen in het Nationaal Archief en worden de geschillendossiers genoemd. [15] De akten van minnelijk rechtsherstel zijn steeds hetzelfde van opbouw en lijken erg op elkaar. De akten zijn de papieren getuigen van wat rechtsherstel toen inhield: geen compensatie maar zoveel mogelijk herstel van de oorspronkelijke situatie. Dat betekende dat de teruggaaf van het pand gepaard ging met een reeks verrekeningen. De oorlogskoper moest gederfde huren terugbetalen aan de joodse eigenaar, evenals schade die hij mogelijk had aangericht. De oorspronkelijke eigenaar moest de vaste lasten betalen, straatgelden en andere belastingen en verzekeringspremies die de oorlogskoper had betaald tijdens de oorlogsjaren. Ook moest de joodse eigenaar eventuele waardevermeerdering van het pand betalen, bijvoorbeeld als er een verbouwing had plaatsgevonden. [16]
De oorlogskoper leed sowieso financiële schade: hij kreeg zijn aankoopprijs niet terug, die was bij de VVRA gestort, en hield een onzekere claim op die instantie over. Die zou uiteindelijk voor 75 % worden voldaan maar dat was ten tijde van het rechtsherstel nog niet bekend. Bovendien moest hij de notariskosten, de kosten van de Afdeling Onroerende Goederen en de juridische kosten van de oorspronkelijke eigenaar voldoen. [17]
Bij de restitutie van landbouwgronden waren er wel kosten voor de joodse eigenaren. De roof en het rechtsherstel verliepen daar duidelijk anders dan bij bebouwde percelen. Vaak was de koopsom een lening en moesten de joodse eigenaren rente daarover ontvangen. Maar uit de geschillendossiers blijkt dat ze na de oorlog die rente niet altijd ontvingen. We zien ook dat de kosten voor het rechtsherstel voor de joodse slachtoffers waren, waar die bij huizen altijd op conto van de oorlogskoper kwamen. We zullen dat straks zien bij de landbouwgronden van Jenneke Kooperberg-Hakkert.
Het is belangrijk om vast te stellen dat de Nederlandse overheid geen uitzonderingspositie voor joden had ingeruimd bij het rechtsherstel. Met andere woorden: het rechtsherstel hield geen rekening met het feit dat joden als speciale groep waren vervolgd en beroofd door de bezetter. Er was hiervan te weinig bewustzijn bij de wetgevers en men wilde juist niet hetzelfde doen als de Duitsers hadden gedaan, namelijk de joden apart zetten. Er was sowieso weinig aandacht en oog voor de Jodenvervolging in de jaren na de Tweede Wereldoorlog, niet bij lagere overheden zoals gemeenten, maar ook niet in het nationale bewustzijn. Het was toen geen bepalend thema als het over de oorlog ging, zoals nu.
Kenmerkend is dat het rechtsherstel moest gebeuren op verzoek van de gedepossedeerde of de bewindvoerder. Het is opmerkelijk dat die verantwoordelijkheid werd gelegd bij de slachtoffers die veelal vermoord waren en vertegenwoordigd werden door een bewindvoerder. Dat hoorde bij de keuze dat voor joden geen aparte plaats werd ingeruimd bij het rechtsherstel. Het rechtsherstel moest aangevraagd worden door de slachtoffers. [18]
Nog iets over het NBI: de weerslag van het beheer van vermogens van vermoorde joden zijn de zogenaamde beheersdossiers. Die dossiers zijn bewaard gebleven en bevatten de administratie van de bewindvoerder en correspondentie in het kader van de bewindvoering. Deze dossiers zijn een belangrijke pijler van veel onderzoeken naar joods vastgoed. De meeste joodse slachtoffers die bezit hadden, hebben een dossier op zijn/haar naam en die dossiers bevatten informatie over de bezittingen en vermogensoverzichten. Ze kunnen heel dun zijn maar ze kunnen ook verschillende dikke dossiermappen omvatten. Heel grof gezegd: hoe meer vermogen iemand had, hoe lijviger het dossier. In Geertruidenberg was bijvoorbeeld het dossier van Salomon Kalker van de Markt het meest omvangrijk. Naast de Verkaufsbücher zijn deze dossiers een manier om onroerend goed van joden op te sporen.
Daarnaast is het belangrijk om iets te zeggen over de onderhandelingen. Vaak ging het om minnelijke schikkingen. De akten werden opgesteld nadat de partijen met elkaar afspraken hadden gemaakt. De vraag dringt zich op: werd hier nu echt onderhandeld of was het rechtsherstel gewoon een rekensom, niets meer en niets minder, waarbij er niets te onderhandelen viel? Als er iets te onderhandelen viel dan ging het om de hoogte van de bedragen, niet om het rechtsherstel of de teruggaaf an sich. Vaak werden posten niet gespecificeerd die de eigenaar moest betalen of werd gezegd dat e.e.a. al verrekend was. Daar is een proces aan voorafgegaan. Als er onderhandelingsruimte zat, dan was het daar. Bij het rechtsherstel over de gronden van Jenneke Kooperberg-Hakkert werden bijvoorbeeld bedragen betaald waarover duidelijk onderhandeld was, zoals we zullen zien.
De gelijkwaardigheid en het billijkheidsprincipe dat de basis was voor het rechtsherstel en de onderhandelingen die daarbij hoorden zullen zeker niet altijd in het voordeel van de joodse slachtoffers gewerkt hebben. De berooide en getraumatiseerd joden waren net terug uit het kamp of uit de onderduik, áls ze al overleefd hadden. Ze hadden niet allemaal de mogelijkheid om zich goed te laten vertegenwoordigen bij dit proces. Of zij allemaal over voldoende innerlijke (veer)kracht beschikten om deze strijd aan te gaan, is zeer de vraag. [19]
Deel 2. Onderzoek
2.1 De joodse gemeenschap van Geertruidenberg en Raamsdonk
De joodse gemeenschap in de twee voormalige gemeenten Geertruidenberg en Raamsdonk was altijd klein geweest. Aan het begin van de 19e eeuw woonden er een, later twee gezinnen in Geertruidenberg. Vanaf 1810 ontstond er langzaamaan een joodse gemeente. De familie Kalker was een van de joodse gezinnen en woonde vanaf eind 18e eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog in Geertruidenberg. De familie speelde een actieve rol in het religieuze leven onder andere als leden van het kerkbestuur. De joden waren op huis synagogen aangewezen voor de religieuze diensten. Tót 1875, toen werd er een eigen synagoge -sjoel- geopend voor de Bergse joden. [20] In 1941 waren er nog vier huizen in Geertruidenberg bewoond door joden. In Raamsdonk en Raamsdonksveer woonden geen joden meer aan het begin van de oorlog. Wel was er nog vastgoedbezit geweest van de familie Kooperberg. Zij dreven tot 1936 een zaak aan de Keizersdijk in Raamsdonksveer. Deze familie ging naar de synagoge in Geertruidenberg.
2.2 Bebouwd vastgoed in Geertruidenberg
Joodse panden werden vanaf september 1941 in beheer genomen en vaak, maar niet altijd, verkocht. De gemeenten waren niet betrokken bij de roof van joods vastgoed, tenzij zij zelf joods vastgoed aankochten. Het is duidelijk dat er weinig joods vastgoed bezit was in Geertruidenberg en dat de gemeente geen vastgoed van joden aankocht.
Dit onderzoek kijkt naar wat er met joods vastgoed in de toenmalige gemeenten Geertruidenberg en Raamsdonk is gebeurd. Er was namelijk wel vastgoed in joods bezit in de beiden gemeenten. Hier volgt een overzicht van de percelen die in 1941 door joden bewoond werden en de eigenaars.
Daaronder zit al het joodse vastgoed bezit in Geertruidenberg. Vervolgens behandel ik de percelen stuk voor stuk. In de volgende paragraaf 2.3 behandel ik de landbouwgronden die allemaal in Raamsdonksveer lagen. [21]
Adres |
Joodse bewoner |
Eigenaar |
|
|
|
Elfhuizen 1 Synagoge |
|
Nederlands Israëlitische Gemeente Breda |
Papenstraat 2 |
Elisabeth Hakkert (Sprang-Capelle, 2 december 1862 - Sobibor, 23 april 1943) | Adrianus Jacobus Van Dongen (niet joods) |
Koestraat 34 | Mozes (Mau) Kooperberg (Raamsdonk, 26 september 1881 - 14 december 1954) Magdalena (Leen) Kooperberg-Kalker (Geertruidenberg, 1 mei 1886 - 1949)
Jacob (Jaap) Kooperberg (Geertruidenberg, 13 juli 1920) |
Mozes Kooperberg |
Markt 37 | Salomon Kalker (Geertruidenberg, 12 december 1862 - Sobibor, 14 mei 1943)
Flora Kalker-Wijzenbeek (Culemborg, 1 maart 1860 - Vught, 2 mei 1943) |
Salomon Kalker |
Bedrijfspanden in de Bierstraat van Fa. Kalker en zn. |
|
Salomon Kalker |
Stationsweg 5 | Bethrina Kooperberg (Geertruidenberg, 13 oktober 1910 – Sobibor, 14 mei 1943)
Sofia Kalker (Geertruidenberg, 17 februari 1878 – Sobibor, 14 mei 1943) Salomon Kalker (Geertruidenberg, 14 november 1880 – Sobibor, 14 mei 1943) Rika ten Brink de Bruin-Kalker (Geertruidenberg, 26 maart 1871 – Sobibor, 14 mei 1943) Sara Kalker (Geertruidenberg, 3 juni 1860 – Geertruidenberg, 3 maart 1941) |
Louise Kalker (tot september 1941), daarna NV Tankfabriek |
Fabriek van de Fa. Spijer Brothers Buitenhaven 2 en 3 |
|
Fa. Spijer Brothers Amsterdam. Willem en Theodoor Spijer, woonden in de VS. Bewindvoerder was bedrijfsleider Johannes C. van Meeuwen. Oorlogskoper was Albrecht Buschmann. |
2.2.1 Papenstraat 2
Het woonhuis Papenstraat 2 werd bewoond door Elisabeth Hakkert (Sprang-Capelle, 2 december 1862 - Sobibor, 23 april 1943), telg uit een van de drie bekende joodse families uit Geertruidenberg. Zij was niet de eigenaar van het huis. In 1943 woonde ze niet meer op het adres omdat zij als oudere dame verpleegd werd in het ziekenhuis. De burgemeester van Geertruidenberg informeerde op 3 april 1943 bij de Zentrallstelle für Jüdische Auswanderung (de Duitse instantie die de deportaties organiseerde) of zij in het ziekenhuis kon blijven. Kennelijk kon dat niet want ze werd daarna direct via Vught en Westerbork gedeporteerd en nog dezelfde maand in Sobibor vermoord. Het huis valt verder buiten het bestek van dit onderzoek omdat het geen joods bezit was. [22]
Elisabeth was ook schuldeiser van drie hypotheken d.w.z. dat zij als privé persoon leningen had uitstaan met vastgoed als onderpand. Hypotheken vallen buiten het bestek van dit onderzoek maar omdat het dossier van Elisabeth er informatie over bevatte, en het raakt aan vastgoed en roof, hier kort iets over die hypotheek. Ze bezat deze hypotheken omdat zij het levenslang vruchtgebruik had van het bezit van haar broer Maurits. Hij had oorspronkelijk het geld uitgeleend en was in 1934 overleden. Het ging om drie sommen, uitgeleend aan niet-joden in 1917 en in de jaren 20, voor een totaalbedrag van f. 3650,-. De hypotheken waren geroofd tijdens de oorlog: ze waren afgelost maar het bedrag en de rente waren aan de NGV betaald, niet aan Elisabeth. Er kwam geen rechtsherstel over de hypotheek en de erfgenamen hielden alleen een onzekere vordering op de NGV over. [23] .
Verderop zullen we zullen zien dat Jenneke Hakkert-Kooperberg ook hypotheken had uitstaan. Bij haar bleef de onzekere vordering na de oorlog juist bij de schuldenaar. Voor Elisabeth was het rechtsherstel over de hypotheek dus geen voordelige regeling.
2.2.2 Koestraat 34
Dit adres was wél joods bezit en wel van Mozes Kooperberg. [24] Hij woonde hier ook volgens een overzicht van joodse inwoners dat de gemeente in 1943 maakte, samen met zijn vrouw Magdalena Kalker en hun zoon Jacob. [25] Het gezin overleefde de oorlog door onderduik. In een brief aan de Rijksinspectie der Bevolkingsregisters uit 1943 meldde de burgemeester dat het gezin was vertrokken met onbekende bestemming, wat meestal onderduik betekende. In een andere brief van de burgemeester werd bevestigd dat de familie was verdwenen. De familie was ondergedoken, Jaap (Jacob) in Made en zijn ouders in Raamsdonk en later in Geertruidenberg en Dordrecht. In de genoemde brief stelde de burgemeester dat het huis, waar Mozes kennelijk een zaak had, verkocht zou worden aan de S.D. Lankhuijzen & Co Bank NV met toestemming van de Omnia Treuhand. Dat was de organisatie die joodse bedrijven liet liquideren of ‘ariseren’. [26]
Volgens het kadaster heeft de verkoop niet plaatsgevonden. Het huis bleef Mozes’ eigendom. Het kadaster vermeldt niet dat het huis in beheer was genomen door de NGV of de ANBO en misschien verhuurd was aan iemand. We weten dus niet precies wat er gebeurd is met het huis nadat Mozes ondergedoken was maar het is in ieder geval niet verkocht. Mozes zou na de oorlog erfgenaam worden van de bezittingen van Salomon Kalker. [27] Hij stierf in 1954, zijn vrouw Magdalena stierf in 1949.
2.2.3 Stationsweg 5
Eigenaar was tot 1941 Heijman Kalker en zijn weduwe Louise Kalker. Heijman was de bouwer geweest van de nummers 3 tot 7 en in nummer 5 woonden nog zijn broer Salomon, zussen Rika, Sofia en Sara (tot 1941) en nicht Bethrina. [28] Heijman was overleden in 1934. In het sterfjaar van Louise werden de panden en al het andere vastgoed verkocht. Dat was op 6 september 1941. De panden aan de Stationsweg kwamen in handen van de NV Tankfabriek, later de Verenigde Bedrijven Tankfabriek-Kooiman uit Dordrecht. De panden zijn dus niet geroofd door de bezetter want ze waren net geen joods bezit meer. Ze vallen daarmee ook buiten dit onderzoek. [29]
Salomon Kalker (Geertruidenberg, 14 november 1880 – Sobibor, 14 mei 1943), broer van Heijman, was een van de bewoners van nummer 5. Hij is niet te verwarren met de Salomon Kalker van Markt 37, dat was zijn neef. [30]
Uit Salomons beheersdossier, waarin het vooral om effecten gaat, blijkt verder geen vastgoed bezit. Bethrina Kooperberg was ook bewoner van dit pand. Zij was een volwassen dochter van Mau Kooperberg en Leen Kalker van de Koestraat en ze woonde in bij haar oom Salomon. Ze zou de oorlog niet overleven. Samen met negen andere joden, waarvan drie bewoners van de Stationsweg 5, werd ze op 9 april via Vught en Westerbork naar Sobibor gedeporteerd. [31] Ze had geen bezittingen volgens haar beheersdossier. [32]
2.2.4 Markt 37
Salomon Kalker (Geertruidenberg, 12 december 1862 - Sobibor, 14 mei 1943) van de Markt 37 was waarschijnlijk de meest vermogende joodse inwoner van Geertruidenberg. Zijn beheersdossier is in ieder geval het meest omvangrijk. Hij had verschillende bankrekeningen, aandelen, sieraden, een pand aan de Markt waar hij woonde en twee pakhuizen. Hij en zijn vrouw Flora Kalker-Wijzenbeek (Culemborg, 1 maart 1860-Vught, 2 mei 1943) hadden drie kinderen, Jacob, Elisabeth en Hester die niet meer thuis woonden. Geen van allen zou de oorlog overleven. Het pand Markt 37 verkeerde in zeer slechte staat na de oorlog. Kennelijk was het door de lokale bevolking gestript in de laatste oorlogsjaren: “Er is door de bevolking veel uit het pand gestolen, al het waardevolle materiaal, deuren, houtwerk enz. is verdwenen. Waarschijnlijk zal de opbrengst bij slopen slechts de kosten dekken,” aldus een brief van het NBI uit 1946. [33] Ook waren de ruiten uit het pand verwijderd om in andere huizen geplaatst te worden.
De gemeente had belangstelling voor het pand dat na de oorlog op de markt kwam omdat de eigenaren waren vermoord en de bewindvoerder het wilde verkopen. De gemeente schreef in oktober 1945: “De gemeente is bereid dit perceel, dat dringend noodzakelijk is voor straatverbreding, aan te koopen. Het afkomende materiaal (na sloop – MJV) , waaraan in deze gemeente groote behoefte bestaat, kan gebruikt worden voor het herstel van de vele perceelen die door oorlogsgeweld zijn getroffen”. [34]
Later stelde de gemeente dat sloop noodzakelijk was omdat het pand een gevaar vormde voor passanten die door de steeg, de Sterrestraat, naar de begraafplaats liepen. In ieder geval werd het pand gesloopt. De gemeente regelde de sloop en verkocht de bouwmaterialen die in deze tijden van schaarste nog wat opbrachten. Sloopkosten en verkoopkosten van materialen werden tegen elkaar weggestreept.
Het is onduidelijk hoe de nabestaanden werden gecompenseerd voor het verlies van het pand. Oorlogsschade werd in principe vergoed door een inschrijving in het Grootboek van de Wederopbouw. Maar dat gold alleen in het geval van herbouw. Herbouw was niet de bedoeling want de gemeente wilde het Sterrestraatje verbreden zoals we zagen. In het beheersdossier van Salomon Kalker is niets aangetroffen over een dergelijke compensatie of een herbouw. We weten dus niet of en hoe de nabestaanden voor het verlies van het pand gecompenseerd werden. In een ongedateerd vermogensoverzicht door bewindvoerder Wijzenbeek, waarschijnlijk uit 1947, stelde hij dat hij geen afrekening van de gemeente had ontvangen voor de sloop. [35]
Na de sloop bleef de grond in eigendom van Salomon en zijn nabestaanden. Voor het perceel zelf had de gemeente ook belangstelling. Bewindvoerder A.G. Renniers, de voorganger van Wijzenbeek, schreef nog voor de sloop dat de gemeente sowieso alleen de grondprijs zou betalen daar het pand zelf niets meer waard was. Onderhandelingen gingen alleen over de grondprijs. Renniers stelde een vrij lage verkoopprijs van drie gulden per m2. Daarmee ging het beheersinstituut niet akkoord. [36]
Complicerende factor was dat de eerste bewindvoerder van Kalker, Renniers, tevens gemeente architect en plaatselijk hoofd wederopbouw was. Hij had twee petten op en conflicterende belangen waarbij hij voor het belang van de gemeente leek te kiezen. [37]
Dan is er nog een kritische brief van ene A. M. van den Berg over de sloop van het pand. Hij schreef na de sloop in 1946 dat de gemeente de sloop slordig had uitgevoerd en deze de fundamenten naar eigen zeggen had laten liggen zodat herbouw mogelijk was. Dit conflicteerde met de eerdere bewering van de gemeente dat de sloop was gedaan voor de verbreding van het straatje. Ook waren de kosten voor de sloop en verkoopkosten van materialen niet te controleren omdat de gemeente geen afrekening had gemaakt, aldus van den Berg. A.M. van den Berg was een rapporteur maar het is niet duidelijk namens welke instantie, mogelijk het NBI. [38]
De verkoopprijs werd uiteindelijk f. 3,50 voor het perceel en f. 1067,50 in totaal. [39] Volgens Van de Berg was de grond vijf à zes gulden waard. Wijzenbeek had de totale opbrengst van sloop en grond op 1800 gulden geschat in het ongedateerde vermogensoverzicht. De verkoop vond pas plaats in 1953 volgens het kadaster. Dat betekent dat de erfgenamen, Mozes Kooperberg en zijn kinderen, het perceel zelf verkochten. Uit die akte blijkt weer dat de gemeente woningbouw in gedachten had voor het perceel. Uit de akte blijkt voorts dat inderdaad de prijs van f. 3,5 per m2 betaald werd dus f. 1067,50 in totaal. Dat bedrag moest ook nog eens verdeeld worden over 11 erfgenamen omdat de erfgenamen die het eerst in de lijn van erfopvolging stonden vermoord waren. [40]
De pakhuizen lagen aan de Bierstraat. Een vermogensoverzicht spreekt van een pakhuis en een pakhuis met erf met een totale waarde van f. 975,-. Een pakhuis was verhuurd aan de firma Verzanen & Verstoep, een aannemer uit Gouda. Een brief uit 1950 getuigt van het feit dat de firma huur betaalde, eerst aan het Beheerinstituut, later aan erfgenaam Mozes Kooperberg. De huur was f. 5,- in de maand. [41] Daarvoor was P. Perridon de huurder. [42] De pakhuizen werden in 1952 verkocht aan de gemeente door erfgenaam Mozes Kooperberg. De gemeente wilde het perceel gebruiken om de Bierstraat te verbreden. De koopprijs bedroeg f. 759,50 waarvan f. 2,50 per m2 voor de grond. Ook dit lijkt geen hoge prijs vergeleken met de f. 3,50 per m2 voor het perceel Markt 37 die ook als laag werd gezien. [43]
Salomon Kalker kreeg ook een aanslag voor achterstallige grondbelasting over de oorlogsjaren 1943, 1944 en 1945, dus precies de jaren vanaf zijn deportatie. Dit was kennelijk een rijksbelasting op onroerend goed. Een zeer onterechte aanslag, omdat Salomon gedeporteerd was en direct vermoord werd. Ook werden er nog kosten berekend voor de naheffing. Het beheersdossier maakt niet duidelijk of dat ook betaald is. Het dossier bevat allerlei afschriften van betalingen (die vast niet compleet zijn) maar de grondbelasting zit er niet bij, wel zijn er betalingen van grondbelasting over de naoorlogse jaren. [44] Hij werd ook aangeslagen voor straatbelasting door de gemeente Geertruidenberg, in ieder geval voor 1944 en 1945. Die van 1945 werd kwijtgescholden, over de aanslag van 1944 bevat het kohier geen verdere informatie. [45]
In veel gemeente onderzoeken die nu plaatsvinden naar ontrechting van joden wordt de vraag naar achterstalligheid meegenomen. Het gaat dan om de vraag of de gemeente achterstallige belasting(en) heeft opgelegd aan joden of hun nabestaanden over de periode dat hun huis in beheer was bij de NGV of verkocht. Er ontstond achterstalligheid als een bepaalde belasting op de vervaldatum nog niet was betaald. Werden joden aangeslagen voor de periode dat hun huis onder beheer stond of verkocht was? Een periode bovendien waarin zij zelf gedeporteerd waren of in onderduik en sowieso niet in staat waren geweest de vaste lasten te voldoen. In Amsterdam en Den Haag en Leeuwarden zijn dergelijke gevallen met erfpachtcanon en straatbelasting aangetoond, in andere steden nog niet. Dat heeft veelal te maken met de archivalia. De uitvoeringsdossiers zijn er niet meer d.w.z. dat er op individueel niveau geen aanslagen, aangiften of bezwaarschiften bewaard zijn gebleven. In Geertruidenberg is dat anders, de belasting kohieren zijn er nog en daaruit blijkt dat die achterstallige belastingen in dit geval inderdaad werden opgelegd. Of ze ook betaald werden is niet duidelijk. [46]
2.2.5 Conservenfabriek van de NV Spijer Brothers
Twee joodse broers uit Amsterdam bezaten een conservenfabriek aan de Buitenhaven 2 en 3 in Geertruidenberg. De fabriek was eigendom van de NV Spijer Brothers uit Amsterdam. Deze NV was van de broers Willem en Theodor Spijer. Ze werden als groentehandelaars aangeduid en als groentezouters.
De firma zat aan de Jan van Eijckstraat 26 in Amsterdam, de fabriek stond in Geertruidenberg. De beide broers woonden in Amsterdam maar waren in of voor de oorlog kennelijk uitgeweken naar de VS. Daar woonden zij na de oorlog. De fabriek werd in 1943 overgenomen door de Duitser Hans Albrecht Buschmann. Hij woonde aan de Euterpestraat 50 in Amsterdam. Dit was een verkoop in het kader van de ‘arisering’ van joodse bedrijven. Het is niet duidelijk voor welk bedrag Buschmann de fabriek overnam maar zijn vordering op de VVRA was in 1956 nog f. 49.375,28. Dat bedrag had hij ooit betaald voor de fabriek. In zijn beheersdossier staat dat de koopprijs grotendeels betaald werd uit bedrijfskapitaal van de fabriek, op f. 49.375,28 na. [47] De koopprijs was dus veel hoger geweest. Buschmann gaf de fabriek de naam Aptito.
Het grondstuk van de fabriek in Geertruidenberg bestond uit zes kadastrale percelen die in 1944 ook allemaal verkocht werden aan Hans Albrecht Buschmann. Voor de koop van de percelen betaalde Buschmann al f. 100.000 inclusief een perceel in Ter Aar dat ook van NV Spijer Brothers was. De verkoop was niet in het kader Verordening 154/1941 maar in het kader van een andere Verordening, VO 48/1941 die over joodse bedrijven ging. [48]
Volgens het kadaster kwamen de percelen na de oorlog weer terug bij Willem en Theodor Spijer. [49]
Uit de akte blijkt dat D. Schut, bewindvoerder van Buschmann, de percelen om niet afstond aan de Spijer Brothers. Hij gaf ze dus gewoon terug. Het rechtsherstel was hier duidelijk anders dan bij percelen die door de NGV verkocht waren. Je ziet geen verrekening van baten en lasten terug in de akte van teruggaaf. Uit het beheersdossier van Buschmann blijkt dat de koopprijs die Buschmann voor de fabriek in Geertruidenberg had betaald, en die grotendeels door de NV zelf was betaald, een vordering van de Spijer Brothers op de VVRA werd. Dat was afgezien van de f. 49.375,28 die Buschmann uit eigen zak had betaald. Voor dat bedrag kreeg Buschmann een vordering op de Duitse roofinstanties. Voor welke bedrag de gebroeders Spijer uiteindelijk gecompenseerd werden is op basis van deze dossiers niet te zeggen. Wel is duidelijk dat ze fabriek en het vastgoed terugkregen na de oorlog. Buschmann zelf zat in de gevangenis in 1946. [50]
2.2.6 De synagoge
De synagoge aan de Markt, officieel Elfhuizen 1, bestond sinds 1875. Deze was uiteraard ook joods bezit. Officiële eigenaar volgens het kadaster was de Bijsynagoge van de Israëlitische Gemeente. Dat verwees naar het feit dat de synagoge bij de synagoge Breda hoorde. Het is niet duidelijk hoe de synagoge door de oorlog kwam maar deze werd in ieder geval niet verkocht. Het gebouw was in slechte staat na de oorlog. De bezetter had het leeggehaald en er was oorlogsschade.
In 1943 had de gemeente Geertruidenberg aan de Sipo gemeld dat er geen waardevolle voorwerpen meer in de sjoel waren. [51] Net als het vastgoed van Salomon Kalker, kocht de gemeente Geertruidenberg de sjoel in 1949. De gemeente vond het gebouw zeer geschikt als brandweergarage wegens de centrale ligging. De koopprijs was f. 2500,-. De gemeente kreeg wel vergoedingen voor oorlogsschade, die bedroegen f. 1727, 90. De kosten voor de gemeente waren dus niet hoog. De synagoge werd daarna verbouwd. [52]
2.2.7 Samenvattend
Er was weinig joods vastgoed bezit in de toenmalige gemeente Geertruidenberg. Twee joodse inwoners hadden in 1941 nog vastgoedbezit, namelijk Salomon Kalker en Mozes Kooperberg. Het ging om Markt 37 met twee pakhuizen aan de Bierstraat en Koestraat 34. Geen van deze percelen werd in de oorlog verkocht of zelfs maar in beheer genomen door de NGV of ANBO. Er is dus geen sprake van roof of verkoop van joods bebouwd vastgoed in Geertruidenberg tijdens de oorlogsjaren. Daarnaast bezaten twee joodse broers die niet in Geertruidenberg woonden een fabriek aan de Buitenhaven. Deze fabriek met het vastgoed werd wel verkocht maar dat ging via een andere Verordening en valt buiten de focus van dit onderzoek. Na de oorlog vond er rechtsherstel plaats. Wat opvalt is dat bij de afwikkeling van de sloop en verkoop van Markt 37 en de twee pakhuizen van Salomon Kalker de gemeente wél een rol speelde. De dossiers schetsen een beeld dat de gemeente belang had bij deze percelen en ze voor weinig geld aankocht, morele overwegingen buiten beschouwing latende, en een niet-transparante rol speelde bij de overname van het vastgoed. Ook de voormalige synagoge verwierf de gemeente voor een laag bedrag.
2.3 Landbouwgronden in Raamsdonksveer [53]
Hier volgt een overzicht van de joodse landbouwgronden in Raamsdonksveer. Deze gronden werden gedwongen verkocht door de joodse eigenaren. Na de oorlog vond rechtsherstel plaats. Ook is er een joods pand opgenomen.
Landbouwgronden | Eigenaar |
Rechtsherstel |
|
|
|
Polder Achter de Hoeven F 35, 36, 37 | Jenneke Kooperberg-Hakkert (Capelle, 13 augustus 1868 – Auschwitz, 23 november 1942)
Hendrika Aaltje Bierman-Kooperberg (Geertruidenberg, 15 april 1906 – Sobibor, 21 mei 1943) Henriette Veronica Opdenberg-Kooperberg (Geertruidenberg, 11 december 1912 – Auschwitz, 23 november 1942) Hijman Philip Kooperberg (heeft de oorlog overleefd) |
De gronden bleven in het bezit van oorlogskoper Hendrikus Johannes de Bont |
Nieuwe Polder H 1063-65, 1068, 1070 | Jenneke Kooperberg-Hakkert
Hendrika Aaltje Bierman-Kooperberg |
De gronden bleven in het bezit van oorlogskoper Arnoldus Dirk van Wijk |
Oude Polder, Weg van 't Veer naar de Molenstraat G 349, 350, 1337 later omgenummerd tot G 2061 |
Hendrika Aaltje Bierman-Kooperberg |
De gronden bleven in het bezit van oorlogskoper Petrus Dirven |
Oude Polder G 1302 | Jenneke Kooperberg-Hakkert
Hendrika Aaltje Bierman-Kooperberg |
Het perceel bleef in het bezit van oorlogskoper Petrus Hendrikus Kemmeren |
Julianalaan 116 voorheen Stadsweg E5 H 2863 | Rosetta de Jong (Besoyen, 6 augustus 1888 – Auschwitz, 27 oktober 1942)
Abraham de Jong (Besoyen, 30 juli 1891 – Auschwitz, 27 oktober 1942) Andries de Jong (Waspik, 15 november 1899 – Auschwitz, 27 oktober 1942) Eva de Jong (Waspik, 24 februari 1894 – Auschwitz, 27 oktober 1942) |
Het pand werd niet verkocht in de oorlog en werd in 1956 door notaris Waverijn te Sprang-Capelle openbaar verkocht namens de nabestaanden voor f. 7500,- [54] . |
2.3.1 Achter de Hoeven
Drie gronden in de polder Achter de Hoeven werden in 1943 na veel uitstel verkocht aan Hendrikus Johannes de Bont. De joodse eigenaars waren toen grotendeels al niet meer in leven. Jenneke Kooperberg-Hakkert had in Geertruidenberg gewoond maar was na de dood van haar man Henri Kooperberg verhuisd naar Ommen en later naar Stadskanaal. Vanuit daar werd zij gedeporteerd en vermoord in Auschwitz. Als erfgenaam van Henri was zij eigenaar van de gronden, samen met haar kinderen Henriette Veronica, Hendrika Aaltje en Hijman Philip. Hijman Philip zou de oorlog overleven . [55] . De gronden werden verkocht door het regionale pachtbureau. Ze hadden samen een grootte van iets meer dan twee hectare. De eerste koper die recht had op de koop was degene die de gronden pachtte, P. de Bruijn. Hij woonde aan het Moleneind in Raamsdonksveer. Hij vond de prijs van f. 5500,- te hoog. Er was echter nog een belangstellende, Hendrikus Johannes de Bont, die f. 4400,- bood. Hij zou de gronden kopen omdat de Bruijn geen belangstelling had. Toen deze daarop terug kwam en wel voor de prijs van f. 4400,- wilde kopen, zouden de gronden toch aan de Bruijn verkocht worden. Deze kreeg echter het geld niet bij elkaar, vroeg keer op keer uitstel en verscheen steeds maar niet bij notaris Middelkoop om het koopcontract te ondertekenen en te betalen. Er werd hem de mogelijkheid geboden de koopsom schuldig te blijven in de vorm van een hypotheek maar dat wilde hij niet, zo bleek uiteindelijk begin 1943. Op 12 januari 1943 schreef hij aan het pachtbureau: “Daar ik Ued. al meer maalen gevraagd heb of ik de rente aan het Departement mag betalen, herhaal ik hiermede nogmaals mijn vraag, daar ik het land toch zoo slecht kan missen, ik heb dat land al acht a negen jaaren in huur en geef het niet graag af (...). [56] ” De Bruijn wilde dus pachter blijven en de pacht aan het ministerie afdragen in plaats van aan de joodse eigenaren. Dit werd niet toegestaan en de gronden werden alsnog aan de Bont verkocht voor f. 4400,- [57] . Na de oorlog was rechtsherstel nodig omdat de gronden onvrijwillig verkocht waren en de koopsom niet bij de joodse eigenaren terecht was gekomen maar bij de VVRA of bij Liro (de akte is daar onduidelijk over). De eigenaren werden vertegenwoordigd door een kandidaat notaris uit Hengelo die vertegenwoordiger was van Hijman Philip Kooperberg, Mozes Bierman (echtgenoot van Hendrika Aaltje) en Jacques Opdenberg, echtgenoot van Henriette Veronica. [58] . Het was een minnelijke schikking waarbij overlegd was tussen de verschillende partijen over de voorwaarden voor teruggave. In dit geval werd besloten om de verkoop te bekrachtigen d.w.z. dat oorlogskoper de Bont de eigenaar bleef van de drie percelen. Hij betaalde daarvoor als compensatie een bedrag van 1500 gulden aan de nabestaanden. De nabestaanden hielden daarnaast een claim op de VVRA/Liro over waar de koopsom van f. 4400,- was gestort. Ook moesten zij de notariskosten betalen. Best een magere regeling als je bedenkt dat ze in de oorlog geen inkomsten uit het land hadden verkregen en ook geen rente over de koopsom. Het idee was dat de 1500 gulden de inkomstenderving zou compenseren en dat de koopsom uiteindelijk uit de inboedel van de Liro/VVRA teruggestort zou worden. Daarover was mogelijk onderhandeld, het is onduidelijk waarop dat bedrag van f. 1500,- gebaseerd was. Later bleek dat 75% van de betaalde koopsom uitgekeerd zou worden. [59]
2.3.2. Oude Polder
Deze percelen waren van precies dezelfde eigenaren als die in Achter de Hoeven: Jenneke Kooperberg-Hakkert en haar kinderen. Het waren percelen in de Oude Polder die een weiland vormden. [60] Dezelfde koper als in Achter de Hoeven kwam in beeld, Hendrikus Johannes de Bont, omdat de pachter van het weiland, Petrus Dirven, geen belangstelling had. Later veranderde hij van gedachten en kocht het weiland toch voor f. 2850,-. Dirven was dus de oorlogskoper. Ook Dirven behield het weiland na de oorlog en betaalde 1000 gulden voor gederfde inkomsten aan de nabestaanden. De vordering op de VVRA bleef bij de nabestaanden. Notariskosten waren ook weer voor de erfgenamen. De regeling was dus dezelfde als bij de percelen in Achter de Hoeven. [61]
Dan was er nog een perceel in de Oude Polder, voor de helft eigendom van Jenneke en haar kinderen, voor de andere helft eigendom van een zekere van Drunen. Hij was niet joods en werkte aan de verkoop mee, hoewel hij niet verplicht was zoals de joodse eigenaren. Het perceel was sinds 1884 in hun beider bezit. [62] Het was 340,5 m2 groot. Oorlogskoper was de boer Petrus Hendrikus Kemmeren uit Raamsdonk die de grond al pachtte. Koopprijs was f. 621,-. Na de oorlog bleef ook dit stuk land bij Kemmeren. Hij betaalde f. 155,25 als vergoeding voor de misgelopen inkomsten en kreeg een claim van f. 155,25 op de NGV/Liro. Dat was de helft van de koopprijs die hij betaald had. De nabestaanden namen bij de andere percelen de claim over voor het hele bedrag van de aankoopprijs en bij Kemmeren maar voor de helft. Het is niet duidelijk waarom. Deze regeling was dus nog magerder voor de nabestaanden. Zij betaalden ook de notariskosten. Van Drunen was overigens niet bij het rechtsherstel betrokken. Hij had als niet-jood de koopsom wél ontvangen. [63]
2.3.3 Nieuwe Polder
De nieuwe polder is nu een nieuwbouwwijk van Raamsdonksveer. Ook daar had Jenneke Kooperberg-Hakkert landbouwgronden van haar man geërfd. In een brief van het pachtbureau voor Noord-Brabant staat het land en de verkoop zo omschreven: “Het perceel weiland en waterkolk onder Raamsdonk, Kadastraal bekend gemeente Raamsdonk Sectie H Nrs. 1063, 1064, 1065, 1068 en 1070, eigendom van de joodsche eigenaars H.Ph. Koperberg c.s., bestaat uit kleigrond gelegen in den Nieuwen Polder aldaar. De koopprijs (..) met den pachter A.D. van Wijk overeengekomen groot f. 5600,- is zeer billijk, zoodat rapporteur, lid van het Pachtbureau, zich daarmede geheel kon vereenigen (..).” Het perceel was meer dan 2 hectare groot. Oorlogskoper was Arnoldus Dirk van Wijk uit Raamsdonksveer. Hijman Philip, zoon van Jenneke, verscheen zelf bij de notaris om de koop te bezegelen. Dat had hij overigens ook bij de verkoop van de percelen in de Oude Polder gedaan. Volgens het kadaster bleven de percelen na de oorlog in het bezit van oorlogskoper van Wijk. Hij gaf ze niet terug maar omdat er geen akte van rechtsherstel is, weten we niet of dit met instemming van de nabestaanden was en wat de -financiële- afspraken waren. [64]
2.3.4 Meer bezit van de familie Kooperberg
De familie had nog meer bezit dat in de oorlog geroofd werd: gronden in Made en een hypotheek die nog uitstond. Ze vallen buiten het bestek van dit onderzoek maar ik noem ze hier toch. Wat de landbouwgronden betreft: de familie Jenneke Kooperberg-Hakkert was ook slachtoffer van de gedwongen verkoop van twee percelen in Made die in hun bezit waren. De twee percelen, 1,5 ha groot, werden voor f. 3842,50 verkocht aan pachter Adrianus Johannes Timermans uit Made. Ook deze percelen kwamen niet terug in het bezit van de nabestaanden. [65] Dan was er nog een hypotheek die Jenneke Hakkert in 1936 had verstrekt aan Nikolaas Petrus Marie Simonis. De hypotheek was f. 4750,- met als onderpand een huis aan de Keizersdijk en twee stukken land in de Westpolder. Dat huis was haar eigendom geweest als erfgenaam van Henri. Het ging om Keizersdijk 24, voorheen F79. Henri Kooperberg had het weer van zijn broer Philip Kooperberg geërfd. [66]
Jenneke Hakkert had het huis in 1936 verkocht en de koper was de koopsom, of een deel daarvan, waarschijnlijk schuldig gebleven. De schuld bedroeg in 1942 nog f. 4250,-. Simonis betaalde toen de hypotheek inclusief rente in een keer af aan de ANBO, naar eigen zeggen onder dwang. Hij had de som van zijn vader geleend. De ANBO roofde namens de NGV niet alleen huizen maar ook hypotheken van joden. Hypotheekschulden werden aan de NGV voldaan en de joodse schuldeiser kon naar zijn geld fluiten. Simonis had de hypotheek dus afgelost. De nabestaanden van Jenneke Hakkert, in de persoon van Hijman Philip Kooperberg, vorderden na de oorlog rechtsherstel over de hypotheek want het geld was niet bij hun terecht gekomen. Simonis verzette zich hiertegen want ‘inspecteurs van de ANBO’ hadden hem gedwongen om de schuld af te lossen, zo stelde hij. De partijen kwamen er niet uit. Hijman Philip spande daarom een rechtszaak aan voor de Raad voor het Rechtsherstel. Simonis werd in het ongelijk gesteld door de rechter. Hij had in 1942 al kunnen weten dat zijn geld bij de bezetter terecht kwam en ook dat joden het slachtoffer waren van roof. Bovendien kon hij de dwang niet bewijzen. De hypotheek werd weer hersteld d.w.z. dat Simonis weer dezelfde schuld had als voor de oorlog. Dat betekende uiteindelijk niet dat hij twee keer die schuld moest betalen. Hij kreeg de vordering op de NGV die later voor 75 % uitgekeerd zou worden. Dat risico, die vordering, had hij bij de joodse nabestaanden willen neerleggen maar daar ging de rechter dus niet in mee. Hij moest ook notariskosten en kosten voor de procedure betalen. De percelen Keizersdijk en Westpolder waren al die tijd gewoon in Simonis’ bezit. Hij verkocht ze in 1964. [67]
2.3.5 Samenvattend
Al het vastgoed bezit in Raamsdonksveer was van de nabestaanden van Henri Kooperberg. Het ging om landbouwgronden en een hypotheek. Al dat vastgoed werd in de oorlog verkocht. Opvallend is dat geen van de gronden bij de familie terugkwamen, ook niet de gronden in Made. Ook lijken de financiële afspraken die de nabestaanden van Jenneke Hakkert accepteerden, nogal mager. De financiële vergoedingen waren niet ruim en de vorderingen op de NGV die ze wel kregen werden voor een groot deel terugbetaald maar niet helemaal. Zeker als je bedenkt dat de gronden alleen maar meer waard werden in de loop der jaren kunnen we niet anders dan concluderen dat het verlies van de landbouwgronden niet voordelig heeft uitgepakt voor de familie. De gemeente Raamsdonk was geen partij in dit verhaal. [68]
Deel 3. Conclusie
3.1 Inleiding
Tijdens de oorlog had de Nederlandse regering in ballingschap in Londen door dat de nazi’s op grote schaal aan het roven waren en dat joden daarvan bijzonder het slachtoffer werden. De regering ondertekende de verklaring van de geallieerden van 5 januari 1943 waarin de geallieerden verklaarden te zullen optreden tegen roof en dat onrechtmatige transacties in de bezette gebieden teruggedraaid zouden worden. Ook bereidde de regering wetsbesluiten voor om rechtsherstel van geroofd goed te regelen. [69]
In Londen werd tijdens de oorlog dus al een grote rechtsherstel operatie voorbereid en die heeft na de oorlog ook daadwerkelijk plaatsgevonden. Die operatie was een langdurig proces met veel betrokkenen. Daarbij werden verschillende soorten bezittingen aan joden gerestitueerd, waaronder vastgoed.
We kunnen wel aannemen dat de Nederlandse staat vond dat daarmee recht gedaan was. Bijna al het joodse vastgoed in Nederland kwam terug bij de oorspronkelijke eigenaren, of hun nabestaanden, en het rechtsherstel verliep correct naar de maatstaven en de wetsbesluiten van toen. Als het vastgoed niet terugkwam bij de joodse eigenaren werden er andere (financiële) regelingen getroffen. In dit onderzoek zagen we dat ook terug, voor de gronden in Raamsdonksveer. Door de joodse slachtoffers werd het rechtsherstel als langdurig en kil ervaren. Dat had verschillende redenen die genoemd zijn. Daarbij speelde mee dat er toen heel anders tegen de Jodenvervolging aangekeken werd dan nu. Er was geen besef van hoe groot de misdaad was waar de joden het slachtoffer van waren geworden en al helemaal niet dat joden veel zwaarder getroffen waren dan de andere Nederlanders. Er was geen erkenning en weinig kennis van de Jodenvervolging en de roof. We zien ook dat aspect terug in dit onderzoek, bij de nogal zakelijke houding die de gemeente lijkt aan te nemen na de oorlog bij de aankoop van enkele Joodse bezittingen. [70]
3.2 Onderzoeksvragen
Ik zet hieronder de belangrijkste conclusies van dit onderzoek op een rijtje en volg daarbij de onderzoeksvragen:
- Bebouwde percelen: welke bebouwde percelen in de gemeenten Geertruidenberg en Raamsdonk waren joods bezit? Wat is er met die percelen in joods eigendom gebeurd tijdens de oorlog; zijn ze verkocht, in beheer genomen, of is er niets mee gebeurd? En als er joods bezit is verkocht tijdens de oorlog, hoe is het rechtsherstel na de oorlog dan verlopen?
Er was tijdens de oorlog weinig joods bebouwd vastgoedbezit in de beide gemeenten, namelijk twee huizen, twee pakhuizen en een fabriek. We zagen bij aanvang van dit onderzoek al dat er in de gemeenten Geertruidenberg en Raamsdonk geen sprake was van gedwongen verkoop van huizen in joods bezit: in de Verkaufsbücher staan immers geen percelen uit deze gemeenten. Tijdens dit onderzoek is ook uit andere bronnen niet gebleken dat er in de oorlog bebouwd vastgoed van joden is verkocht, afgezien van een fabriek die buiten dit onderzoek valt. Er is in dat kader geen sprake van rechtsherstel na de oorlog.
- Landbouwgronden: was er sprake van gedwongen verkoop van joodse landbouwgronden in de gemeenten Geertruidenberg of Raamsdonk? Zo ja, hoe is het rechtsherstel daar verlopen?
Er was wel akkerland in joods bezit. Dat lag in de gemeente Raamsdonk en was allemaal van Jenneke Kooperberg-Hakkert en haar drie kinderen. Het ging om vier percelen van bijna zes hectare groot. Ze werden gedwongen verkochten tijdens de oorlog. Over drie percelen heeft rechtsherstel plaatsgevonden volgens de wettelijke regels van toen. In dit geval bleven de gronden na een minnelijke schikking in het bezit van de oorlogskopers. De financiële compensatie die de nabestaanden ontvingen was mager. Van het vierde perceel is het rechtsherstel onduidelijk maar het bleef in handen van de oorlogskoper. Ook was er een hypotheek van Jenneke Kooperberg-Hakkert als schuldeiser. Daarover vond, na een rechtszaak, volledig rechtsherstel plaats. De schuldenaar had niet aan het rechtsherstel willen meewerken en daarom was een rechtszaak nodig. Hijman Philip, nabestaande van Jenneke, werd in het gelijk gesteld en de hypotheek werd hersteld.
- Betrokkenheid gemeente: welke betrokkenheid van de voormalige gemeenten Raamsdonk en Geertruidenberg was er wel als het om joods vastgoed gaat?
Deze vraag heeft betrekking op de naoorlogse periode, toen de gemeente Geertruidenberg vastgoed kocht dat aan joden had toebehoord. Het ging om vastgoed dat van de vermoorde Salamon Kalker was geweest en het betrof een woonhuis en twee pakhuizen. Dat was een gewone transactie en met betrokkenheid van de nabestaanden. Daarbij valt op dat de gemeente Geertruidenberg de percelen voor een relatief laag bedrag kocht. Ook leek de gemeente de aankoop louter zakelijk aan te vliegen; er werd nauwelijks een woord verloren over wat er met de eigenaar gebeurd was. De bewindvoerder van Kalker, Renniers, was tevens gemeenteambtenaar. Al met al geeft het een beeld van een zakelijke, financiële transactie, zonder oog voor het leed van de (joodse) betrokkenen. Die zakelijke houding leek ook te spelen bij de synagoge, een voor de joodse gemeenschap belangrijk en symbolisch gebouw. De gemeente Geertruidenberg had belangstelling voor de synagoge als geschikte bandweergarage en kocht deze voor een relatief laag bedrag aan.
3.3 Afsluitend
Ook al was de joodse gemeenschap in Geertruidenberg heel klein, de Jodenvervolging was niet ongemerkt aan de gemeenschap voorbij gegaan. De meeste joden werden vermoord en hun vastgoedbezit lag er na de oorlog verwaarloosd bij. Zoals overal in Nederland was er direct na de oorlog weinig oog voor wat de joden was aangedaan. De maatschappij was er niet klaar voor om het uitzonderlijke leed te erkennen dat de joodse Nederlanders had getroffen, zeker niet in vergelijking met hun eigen ervaringen. Men stond daar toen niet bij stil en al helemaal niet in de publieke opinie. De Sjoa was afwezig in het publieke bewustzijn. In de toenmalige gemeente Geertruidenberg was dat niet anders. Uit naoorlogse stukken uit het gemeentearchief, bijvoorbeeld rondom de aankoop van de synagoge of de percelen van Salamon Kalker, blijkt geen bijzonder bewustzijn van het feit dat de meeste Bergse joden vermoord waren. Die houding was normaal voor die tijd maar is met de ogen van nu moeilijk te begrijpen, als je bedenkt dat de gemeente deze percelen kon aankopen omdat de eigenaren waren vermoord.
Over de landbouwgronden in Raamsdonkveer heeft officieel rechtsherstel plaatsgevonden. Daar was de gemeente niet bij betrokken. Dit rechtsherstel over de landbouwgronden geschiedde volgens de regels van toen, maar was niet erg ruimhartig, zeker niet met de ogen van nu. Kortom: de toenmalige gemeenten Geertruidenberg en Raamsdonk waren niet betrokken bij de roof van joods vastgoed. Ze hebben als gemeente geen joods vastgoed aangekocht als oorlogskoper en er heeft binnen de gemeentegrenzen rechtsherstel plaatsgevonden wat betreft de landbouwgronden. Tegelijkertijd confronteert dit onderzoek ons met de zakelijk bejegening van de joodse slachtoffers na de oorlog.
Dat is anno 2022 nog steeds een pijnlijk besef.
Met dank aan:
Julia Drees – Kooperberg, kleindochter van Jenneke Kooperberg-Hakkert
Paul Koedijk, Joods Geertruidenberg
Riky van Leeuwen, Stichting Veers Erfgoed
Afkortingen
- ANBO = Algemeen Nederlands Beheer van Onroerende Goederen
- CABR = Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging
- NBI = Nederlands Beheersinstituut
- NGV = Niederländische Grundstücksverwaltung
- RvR = Raad voor het Rechtsherstel
- VO = Verordening
- VVRA = Vermögensverwaltungs- und Renteanstalt
Literatuur
- Aalders, Gerard, Roof. De ontvreemding van joods bezit tijdens de Tweede Wereldoorlog (Den Haag: Sdu Uitgevers 1999)
- Aalders, Gerard, Berooid. De beroofde joden en het Nederlandse restitutiebeleid sinds 1945(Amsterdam: Boom 2001)
- Bakker, R. (2020), Boekhouders van de Holocaust. Nederlandse ambtenaren en de collaboratie (Hilversum: Verbum 2020)
- Blauw, Maili, Roof en rechtsherstel in Haarlem. Vastgoed uit joods bezit en de rol van de gemeente tijdens de bezetting en de naoorlogse jaren (rapportage december 2021)
- Bossenbroek, De Meelstreep. Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam: Bert Bakker 2001)
- Duijvendak, Maarten en Stefan van der Poel, Lege plekken. Ontvreemding van Joods vastgoed en rechtsherstel in de gemeente Groningen (1940-1955), (Onderzoeksrapport Rijksuniversiteit Groningen: November 2021)
- Griffioen, Pim en Ron Zeller, Jodenvervolging in Nederland, Frankrijk en België 1940-1945. Overeenkomsten, verschillen, oorzaken (Amsterdam: Boom 2011)
- Moore, Bob, Slachtoffers en overlevenden. De nazi-vervolging van de joden in Nederland (Amsterdam: Bert Bakker 1998)
- Michman, Jozeph, Hartog Beem en Dan Michman, Pinkas. Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland (Ede/Antwerpen: Kluwer Algemene Boeken 1992)
- Piersma, Hinke en Jeroen Kemperman, Openstaande rekeningen. De gemeente Amsterdam en de gevolgen van roof en rechtsherstel, 1940-1950 (Amsterdam: Boom 2015)
- Roof en rechtsherstel. Rapport inzake de gedwongen vervreemding en de herverkrijging door rechtsherstel van onroerende goederen van joodse eigenaren en erfpachters in de gemeente Leeuwarden, alsmede de afwikkeling van eigendomsgebonden betalingsverplichtingen dienaangaande gedurende het tijdvak 1941-1957, (Rapportage Historisch Centrum Leeuwarden 2021)
- Romijn, Peter, Burgemeesters in oorlogstijd. Besturen onder Duitse bezetting (Amsterdam: Balans 2006)
- Schütz, Raymund, Kille mist. Het Nederlandse notariaat en de erfenis van de oorlog (Amsterdam: Boom 2016)
- Schütz, Raymund, ‘Het eeuwig terugkerende rechtsherstel (1954-2017)’. In: Pro Memorie. Bijdragen tot de rechtsgeschiedenis der Nederlanden, 20e jrg. (2018) aflevering 1, p. 118-141.
- Slaa, Robin te, ‘Daar dit een immorele aanslag is’. De houding van de gemeente Den Haag tegenover Joodse eigenaren van onroerend goed 1940-1955 (Den Haag: De Nieuwe Haagsche 2017)
- Slot, Eric, ‘Crimineel vastgoedcircuit verdiende grof geld aan de Jodenvervolging,’ Historisch Nieuwsblad, nr. 9/2008
- Vos, Maarten-Jan en Serge ter Braake, Rechtsherstel na de Tweede Wereldoorlog van geroofd Joods onroerend goed. Inzicht in een administratief proces (Amsterdam: Boom 2013)
- Zijlmans, Bas, Mo(nu)ment om niet te vergeten. Kroniek van de lotgevallen van de Bergse joden in de tweede wereldoorlog (Geertruidenberg 2014)
Archieven
Regionaal Archief Tilburg
- Toegang 2645 collectie Bas Zijlmans
- Toegang 2658 Inventaris van het archief van het gemeentebestuur Geertruidenberg, (1904) 1928-1980
- Toegang 2733 Inventaris van het archief van het gemeentebestuur van Raamsdonk, (1909) 1930-1984
Nationaal Archief in Den Haag
- 2.09.16 Nederlands Beheersinstituut (NBI), met diverse subnummers (toegang 2.09.16.01 tot en met 2.09.16.15): Beheersdossiers
- 2.09.48 Raad voor het Rechtsherstel Afdeling Onroerende Goederen, Geschillendossiers
- 2.11.08.01 Inventaris van het archief van de Directie van de Landbouw: Afdeling Grond- en Pachtzaken, (1906) 1935-1964 en de Stichting Pachtbureau van Noord-Branbant, 1938-1941
Bronnen: Bestand:Rapport joods vastgoed geertruidenberg raamsdonk maarten-jan vos.pdf
- Maarten-Jan Vos (Historisch onderzoek & meer info@maartenjanvos.nl Oktober 2022)
- Bas Zijlmans
Wiki opmaak en genealogisch onderzoek: Terry van Erp
- ↑ Schütz, Raymund, ‘Het eeuwig terugkerende rechtsherstel (1954-2017)’. In: Pro Memorie. Bijdragen tot de rechtsgeschiedenis der Nederlanden, 20e jrg. (2018) aflevering 1, p. 118-141. Zie ook: Blauw, Maili, Roof en rechtsherstel in Haarlem. Vastgoed uit joods bezit en de rol van de gemeente tijdens de bezetting en de naoorlogse jaren (rapportage, december 2021), p. 4-6. In Leeuwarden is inmiddels ook aangetoond dat een aantal joodse huisbezitters na de oorlog straatbelasting betaalde over oorlogsjaren dat hun pand niet door hen gebruikt kon worden, zie: Roof en rechtsherstel. Rapport inzake de gedwongen vervreemding en de herverkrijging door rechtsherstel van onroerende goederen van joodse eigenaren en erfpachters in de gemeente Leeuwarden, alsmede de afwikkeling van eigendomsgebonden betalingsverplichtingen dienaangaande gedurende het tijdvak 1941-1957 (Rapportage Historisch Centrum Leeuwarden, 2021), p. 26-28. Zie ook: Slaa, Robin te, ‘Daar dit een immorele aanslag is’. De houding van de gemeente Den Haag tegenover Joodse eigenaren van onroerend goed 1940-1955 (Den Haag: De Nieuwe Haagsche 2017), p. 149-185.
- ↑ Dit onderzoek gaat niet in op de vordering van panden, joods en niet-joods, door de bezetter volgens VO 144/1940, waarmee panden door het Duitse leger konden worden gevorderd.
- ↑ Bob Moore, Slachtoffers en overlevenden. De nazi-vervolging van de joden in Nederland (Amsterdam: Bert Bakker, 1998), p. 46.
- ↑ Zie voor de anti-joodse maatregelen: Slaa, Robin te, ‘Daar dit een immorele aanslag is’, p. 24-32.
- ↑ Verordnungsblatt für die besetzten Niederländischen Gebiete Jahr 1941, p. 658.
- ↑ Vos, Maarten-Jan en Serge ter Braake, Rechtsherstel na de Tweede Wereldoorlog van geroofd Joods onroerend goed. Inzicht in een administratief proces (Amsterdam: Boom 2013), p. 21-24. Zie ook: Piersma, Hinke en Jeroen Kemperman, Openstaande rekeningen. De gemeente Amsterdam en de gevolgen van roof en rechtsherstel, 1940-1950 (Amsterdam: Boom 2015), p. 76-83. Zie ook: Slaa, Robin te, ‘Daar dit een immorele aanslag is’, p. 24 en 33-38.
- ↑ Schütz, Raymund, Kille mist. Het Nederlandse notariaat en de erfenis van de oorlog (Amsterdam: Boom 2016), p. 242-246.
- ↑ Piersma en Kemperman, Openstaande rekeningen, p. 66-69. Zie ook: Eric Slot, ‘Crimineel vastgoedcircuit verdiende grof geld aan de Jodenvervolging,’ Historisch Nieuwsblad, nr. 9/2008. Zie ook: Schütz, Raymund, Kille mist, p. 266-269 en 274-282. Zie ook: Slaa, Robin te, ‘Daar dit een immorele aanslag is’, p. 48-56.
- ↑ Blauw, Maili, Roof en rechtsherstel in Haarlem. Vastgoed uit joods bezit en de rol van de gemeente tijdens de bezetting en de naoorlogse jaren (rapportage december 2021), p. 15.
- ↑ Vos, Maarten-Jan en Serge ter Braake, Rechtsherstel, p. 15.
- ↑ Vos, Maarten-Jan en Serge ter Braake, Rechtsherstel, p. 13-20. Zie ook: Slaa, Robin te, - Daar dit een immorele aanslag is, p.33.
- ↑ Vos, Maarten-Jan en Serge ter Braake, Rechtsherstel, p. 43.
- ↑ Die akten worden bij het kadaster minuutakten genoemd. In het Nationaal Archief zijn de akten terug te vinden in toegang 2.09.48.02, inventaris nummers 786-919. Daar heten ze geschillendossiers.
- ↑ Schütz, Raymund, Kille mist, p. 376-383. Zie ook: Piersma, Hinke en Jeroen Kemperman, Openstaande rekeningen, p. 132-134.
- ↑ Nationaal Archief, Den Haag, Raad voor het Rechtsherstel, nummer toegang 2.09.48.
- ↑ Soms moest de joodse eigenaar ook de hypotheek betalen die de oorlogskoper had afgelost.
- ↑ Vos, Maarten-Jan en Serge ter Braake, Rechtsherstel, p. 28-30. Zie ook: Slaa, Robin te, ‘Daar dit een immorele aanslag is’, p. 95-102, 117-118, 130.
- ↑ Vos, Maarten-Jan en Serge ter Braake, Rechtsherstel, p. 29-30. Zie ook: Schütz, Raymund, Kille mist, p. 375-376.
- ↑ Slaa, Robin te, ‘Daar dit een immorele aanslag is’, p. 152 en 173-185. Zie ook: Roof en rechtsherstel (Rapportage Historisch Centrum Leeuwarden, 2021), p. 20-24. Zie ook: Duijvendak, Maarten en Stefan van der Poel, Lege plekken. Ontvreemding van Joods vastgoed en rechtsherstel in de gemeente Groningen (1940-1955), (Onderzoeksrapport Rijksuniversiteit Groningen: november 2021), p. 15, 19.
- ↑ Michman, Jozeph, Hartog Beem en Dan Michman, Pinkas. Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland (Ede/Antwerpen: Kluwer Algemene Boeken 1992), p. 358. Zie ook: www.joodsgeertruidenberg.nl (geraadpleegd op 4 oktober 2022).
- ↑ Regionaal Archief Tilburg, toegang 2658, inventaris van het archief van het gemeentebestuur Geertruidenberg, (1904) 1928-1980, inv. nr. 564, brief burgemeester Geertruidenberg d.d. 11 mei 1943.
- ↑ Het was in het bezit van Adrianus Jacobus Van Dongen, zie: kadastrale gemeente Geertruidenberg, artikelnr. 1440 en 1560. De roof van hypotheken is in dit onderzoek verder niet meegenomen. Zie voor de Elisabeth Hakkert: www.joodsgeertruidenberg.nl (geraadpleegd op 4 oktober 2022).
- ↑ Regionaal Archief Tilburg, toegang 2658, inventaris van het archief van het gemeentebestuur Geertruidenberg, (1904) 1928-1980, inv. nr. 564, brief burgemeester Geertruidenberg d.d. 3 april 1943. En: Nationaal Archief, Den Haag, Nederlandse Beheersinstituut (NBI): Beheersdossiers, nummer toegang 2.09.16.06, inventarisnummer 85401 en 4930 PD 21-140.
- ↑ De naam wordt ook wel als Koperberg gespeld.
- ↑ Regionaal Archief Tilburg, toegang 2658, Inventaris van het archief van het gemeentebestuur Geertruidenberg, (1904) 1928-1980, inv. nr. 564, brief burgemeester Geertruidenberg d.d. 11 mei 1943. Zie ook: brief burgemeester Geertruidenberg d.d. 13 april 1943 en brief d.d. 2 december 1942.
- ↑ ‘Ariseren’ betekent dat het bedrijf voorgezet werd zonder dat er nog joden bij betrokken waren. Waarschijnlijk ging het bij de zaak van Kooperberg om verkoop aan een niet-jood en spreekt de brief van de burgemeester abusievelijk over verkoop van het pand terwijl verkoop van de zaak bedoeld werd. We kunnen het niet nagaan want het archief van de Omnia bij het NIOD (toegang 094F) bevat geen dossiers uit Geertruidenberg.
- ↑ Want Magdalena Kooperberg was zijn nicht. Kadastrale gemeente Geertruidenberg, artikelnr. 1356. Zie ook: NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut / Beheersdossiers, 2.09.16.08, inv.nr. 107473 en 2477 PE142495. Zie voor de onderduik van het gezin: www.joodsgeertruidenberg.nl (geraadpleegd op 4 oktober 2022). Zie ook: NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut / Beheersdossiers, 2.09.16.08, inv. nrs. 107470 en 98732.
- ↑ Aaltje, de zus van Louise, bezat tot 1941 het pand Markt 10. Dat pand valt buiten dit onderzoek, net als Stationsweg 5 wat tot en met 1941 eigendom was van Louise Kalker. Aaltje en Louise betaalden over 1941 voor het laatst straatbelasting aan de gemeente, zie: Regionaal Archief Tilburg, toegang 2658, inv. nr. 253 Kohieren 1941: diverse belastingen.
- ↑ Kadastrale gemeente Geertruidenberg, artikelnr. 1130 en 1805. Zie ook akte 1698/100 reeks Breda. Daarin worden de percelen van de familie inderdaad verkocht waaronder Stationsweg 3-7 aan de NV Tankfabriek.
- ↑ Maar in het beheersdossier gebeurde dat wel. Het beheersdossier met inv. nr. 98732 bevat de afwikkeling van de vermogens van beide heren Salomon Kalker. Het dossier wemelt van de verwarring over de twee Salomons. Salomon Kalker van de Stationsweg wordt steeds vastgoedbezit toegeschreven en zelfs een belastingaanslag daarover voor 1949 maar dat gold dus de andere Salomon Kalker van de Markt.
- ↑ Op 24 april 1943 schreef ze nog een brief vanuit Vught aan de familie van Beek aan de Markt 35: “U weet dat ik altijd optimistisch was hè en heb dagen van nog hoor maar soms denk je dat heel het kamp gek wordt van de behandeling, het is nog minder dan min, zoiets had ik me nooit voor kunnen stellen – we leven nog minder dan de beesten”. Zie: Regionaal Archief Tilburg, toegang 2645 Collectie Bas Zijlmans (tevens bibliografie), inv. nr. 6.7.19.11.
- ↑ NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut / Beheersdossiers, 2.09.16.08, inv. nrs. 107470 en 98732.
- ↑ NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut / Beheersdossiers, 2.09.16.08, inv. nrs. 98732, brief van het Beheersinstituut d.d. 17 januari 1946.
- ↑ NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut / Beheersdossiers, 2.09.16.08, inv. nrs. 98732, brief van de secretaris en de burgemeester aan het Militair Commissariaat voor het Rechtsherstel , d.d. 8 of 18 oktober 1945.
- ↑ NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut / Beheersdossiers, 2.09.16.08, inv. nrs. 98732, ongedateerd vermogensoverzicht, door S.A. Wijzenbeek. Wijzenbeek was in oktober 1946 Renniers opgevolgd als bewindvoerder.
- ↑ NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut / Beheersdossiers, 2.09.16.08, inv. nrs. 98732, brief van Renniers d.d. 30 oktober 1945.
- ↑ Dit blijkt uit de brief van A.M. van den Berg en uit de brief van het NBI van 17 januari 1946.
- ↑ NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut / Beheersdossiers, 2.09.16.08, inv. nrs. 98732, brief van A.M. van den Berg d.d. 31 oktober 1946.
- ↑ NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut / Beheersdossiers, 2.09.16.08, inv. nrs. 98732, brief van S.A. Wijzenbeek d.d. binnengekomen 16 maart 1948.
- ↑ Het leggerartikel 1114 van het kadaster verwijst niet naar een akte van overdracht bij de verkoop aan de gemeente dus we kunnen de prijs niet nagaan. Zie: kadastrale gemeente Geertruidenberg, artikelnummers 1376 en 1114 en 1295/242, 1295/235 en 1295/236. Zie ook: Regionaal Archief Tilburg, toegang 2658, inventaris van het archief van het gemeentebestuur Geertruidenberg, (1904) 1928-1980, inv. nr.42, aankoop panden en gronden: - K t/m Si. 1924-1979. De aankoop van Markt 37 door de gemeente staat in dossier inv. nr. 44, Panden en gronden: - Ste t/m Z. 1924-1979 onder de W van Wijzenbeek.
- ↑ NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut / Beheersdossiers, 2.09.16.08, inv. nrs. 98732, brief van M. Kooperberg d.d. 3 oktober 1950. Mozes Kooperberg was erfgenaam, samen met zijn kinderen Jacob, Elisabeth en Jeanette, via zijn vrouw Magdalena die in 1949 was overleden.
- ↑ NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut / Beheersdossiers, 2.09.16.08, inv. nrs. 98732, rapport d.d. Breda, 29 april 1949.
- ↑ Regionaal Archief Tilburg, toegang 2658, inventaris van het archief van het gemeentebestuur Geertruidenberg, (1904) 1928-1980, inv. nr.42, Aankoop panden en gronden: - K t/m Si. 1924-1979.
- ↑ NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut / Beheersdossiers, 2.09.16.08, inv. nr. 98732, brief van de Administratie der Directe belastingen, Invoerrechten en Accijnzen, d.d. 27 september 1946.
- ↑ Regionaal Archief Tilburg, toegang 2658, inventaris van het archief van het gemeentebestuur Geertruidenberg, (1904) 1928-1980, inv. nr.256, Kohieren 1944: diverse belastingen en 257, Kohieren 1945:
diverse belastingen. Opmerkelijk genoeg bevatten deze kohieren ook aanslagen voor S. Kalker die aan de Stationsweg woonde. Die worden bijna de hele oorlog doorbetaald. Dat lijkt weer een verwisseling met de S. Kalker van de Markt te zijn. Het gaat in ieder geval om de percelen aan de Bierstraat waarvoor de aanslag gold. Van wie waren die percelen nu precies? Dat is onduidelijk omdat de beide heren Kalker vaak verwisseld
worden (ze hebben ook dezelfde sterfdatum). Het leggerartikel in het kohier, 1376, verwijst naar Salamon Kalker van de Markt en naar de twee pakhuizen. In de verkoopakte van de pakhuizen aan de gemeente in 1952
worden ze toegeschreven aan Salomon Kalker van de Stationsweg 5 (geboren 1880), als broer van erfgename Magdalena Kooperberg. In de leggerartikelen in het kadaster staan de pakhuizen op naam van de Salomon
Kalker die aan de Markt woonde (geboren 1862). Hoe dan ook is het raar dat de belastingen betaald werden.
Salamon Kalker van de Markt en Mozes Kooperberg stopten met betalen in 1943 omdat ze gedeporteerd resp. ondergedoken waren. De Salamon Kalker van de Stationsweg betaalde in 1943 nog wel straatbelasting volgens het kohier, en in 1944 niet meer, terwijl hij in 1943 vermoord was. - ↑ Mogelijk heeft de familie Kalker nog nabestaanden. Voor hun zou dit rapport interessant kunnen zijn.
- ↑ NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut / Beheersdossiers, 2.09.16.08, inv. nr. 52973 beheersdossier Buschmann, brief van het Ontvangkantoor der directe belastingen Amsterdam aan het NBI, d.d. 14 september 1956. Het beheersdossier van Buschmann is vrij dun. Er blijkt niet uit wat hij met de fabriek gedaan heeft toen hij hem in bezit had, of er geproduceerd werd of niet en of hij er financieel gewin uithaalde of niet. Ook bevat het dossier geen documenten over het vastgoed. Wel staat in het eindverslag dat de koopprijs grotendeels betaald werd uit bedrijfskapitaal van de fabriek, op f. 49.375,28 na. Zie het eindverslag van D. Schut, d.d. 12 juli 1946.
- ↑ Deze VO bepaalde dat joodse bedrijven onder toezicht konden worden gesteld van een beheerder of bewindvoerder, in het Duits een Verwalter of Treuhänder. Hij had het recht om het bedrijf naar eigen goeddunken te besturen. Joodse eigenaren verloren alle controle over hun bedrijven. Dit besluit werd daarom het Besluit tot verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven of de Wirtschaftsentjudungsverordnung genoemd. Dit proces van het verwijderen van Joden uit bedrijven heette Entjudung of Arisierung. Dit decreet was een belangrijke stap in de verarming en het wegnemen van rechten van Nederlandse joden. Zie o.a.: Katja Happe, Veel valse hoop. De Jodenvervolging in Nederland 1940-1945 (Amsterdam/Antwerpen, 2018), p. 92-93.
- ↑ Indien gewenst kan hier verder onderzoek naar gedaan worden. Zie: Kadastrale gemeente Geertruidenberg, artikelnummers 1712 en 1870, 1890 en akte nummer 1763/32 reeks Breda. Zie ook: NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut / Beheersdossiers, 2.09.16.13, inv. nr. 169415. En: NL-HaNA, Rechtsherstel, 2.09.48, inv.nr. 799, aangiftenummer 1501. Er is geen dossier van de Omnia van het bedrijf Aptito of Spijer Brothers in toegang 094F van het NIOD.
- ↑ Er was ook een kaart op naam van C. Spijer-Citroen, familie van de beide broers, dat naar een dossier/uitspraak van de Raad voor het Rechtsherstel verwees met nummer R1426. De uitspraak is echter niet aangetroffen in het desbetreffende dossier dus we weten niet of deze uitspraak iets met de NV van doen had. Zie: NL-HaNA, Raad voor het Rechtsherstel / Rechtspraak, 2.09.48.02, inv. nrs. 95 en 203.
- ↑ Regionaal Archief Tilburg, toegang 2645, Collectie Bas Zijlmans (tevens bibliografie), inv. nr. 6.7.19.8.
- ↑ Regionaal Archief Tilburg, toegang 2658, inventaris van het archief van het gemeentebestuur Geertruidenberg, (1904) 1928-1980, inv. nr. 564 brief van de gemeentesecretaris d.d. 7 november 1946. Zie ook inv. nr 22, Brandweergarage hoek Markt - Brandestraat: - verbouwing voormalige Israëlische kerk tot brandweergarage. 1949-1950. Zie ook: Kadastrale gemeente Geertruidenberg, artikelnummers 469 en 1295/217. Zie ook: Regionaal Archief Tilburg, toegang 2645, Collectie Bas Zijlmans (tevens bibliografie), inv. nr. 2.1.1.14. Zie ook: Regionaal Archief Tilburg, toegang 2645, inv. nr. 41, aankoop panden en gronden.
- ↑ Het politiearchief Raamsdonk toegang 2745 is niet ingezien voor dit onderzoek. Dat bleek niet openbaar en was waarschijnlijk niet relevant volgens een archiefmedewerker want het bevat geen documenten over joden of over de familie Kooperberg of over anti-joodse maatregelen.
- ↑ Het pand was van de firma I. de Jong-Frank te Waspik, die weer bestond uit de vennoten en vier broers en zussen Andries, Rosetta, Eva en Abraham de Jong. Zij woonden alle vier samen in Waspik, Benedenkerkstraat 82 en werden alle vier vermoord. Het pand was verhuurd. Verder is er over dit pand niet veel bekend, niet of het tijdens de oorlog ook verhuurd was en waar de inkomsten heen gingen. Zie: kadastrale gemeente Raamsdonk, artikelnummers 5995, 6825. Zie ook akte 2076/60 en 2076/61 reeks Breda. Zie ook: NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut / Beheersdossiers, 2.09.16.07, inv. nrs. 97527 en 97528. Zie ook: https://www.joodsmonument.nl/nl/page/225386/rosetta-de-jong, geraadpleegd op 28 november 2022.
- ↑ Hijman Philip wordt in de naoorlogse akte van het rechtsherstel genoemd als wonende in Enschede.
- ↑ Nationaal Archief, Den Haag, Directie van de Landbouw: Afdeling Grondzaken en Pachtzaken, nummer toegang 2.11.08.01, inventarisnummer 122, zaaknummer N 107, brief P. de Bruyn d.d. Raamsdonksveer 12 januari 1943.
- ↑ NL-HaNA, Landbouw / Grond- en Pachtzaken, 2.11.08.01, inv.nr. 122, zaaknummer N 107. Zie ook: Kadastrale gemeente Raamsdonk, artikelnummers 2717 en 5532. Volgens artikel 4936 bezat Mozes Kooperberg van de Koestraat 34 in Geertruidenberg ook drie aangrenzende percelen die in 1936 verkocht waren.
- ↑ Mozes Bierman, Hendrika Aaltje en Henriette Veronica waren vermoord. Jacques Opdenberg had de oorlog overleefd.
- ↑ Nationaal Archief, Den Haag, Raad voor het Rechtsherstel, nummer toegang 2.09.48, inventarisnummer 869, aangiftenummer 10748. Zie ook: NL-HaNA, Ned. Beheersinstituut / Beheersdossiers, 2.09.16.08, inv.nr. 85404 en 499 PD 27/2023 (maar die laatste bevat alleen kopieën).
- ↑ Nu ongeveer knooppunt Hooipolder?
- ↑ Kadastrale gemeente Raamsdonk, artikelnummers 2717 en 5417. En: NL-HaNA, Rechtsherstel, 2.09.48, inv.nr. 869, aangiftenummer 10748. Zie ook: NL-HaNA, Landbouw / Grond- en Pachtzaken, 2.11.08.01, inv.nr. 122, zaaknummer N 72. Dirven bezat vrij veel vastgoed in Raamsdonksveer en Geertruidenberg zo blijkt uit Regionaal Archief Tilburg, toegang 2658, inv. nr. 40, aankopen van de gemeente.
- ↑ Kadastrale gemeente Raamsdonk, artikelnummers 3017, 3832 en 4864.
- ↑ NL-HaNA, Landbouw / Grond- en Pachtzaken, 2.11.08.01, inv.nr.122, zaaknummer N 88 en N 98. Zie ook: NL-HaNA, Rechtsherstel, 2.09.48, inv.nr. 869, aangiftenummer 10748.
- ↑ Kadastrale gemeente Raamsdonk, artikelnummers 2717 en 5720. Zie ook: NL-HaNA, Landbouw / Grond- en Pachtzaken, 2.11.08.01, inv.nr.122, zaaknummer N 43.
- ↑ Kadastrale gemeente Made en Drimmelen, artikelnummers 3098, 5311. Zie ook: NL-HaNA, Landbouw / Grond- en Pachtzaken, 2.11.08.01, inv.nr.122.
- ↑ Er is een testament van Philip Kooperberg uit 1908 waaruit blijkt dat Philip zijn broer Henri en gezin benoemde als zijn enige en algehele erfgenaam. Het testament van Philip Kooperberg en akte 19 d.d. 31 januari 1896 (verkoop G 349 en G 350 Oude Polder grond in Raamsdonk) komen beiden uit het archief van Stichting Veers Erfgoed. Met dank aan Riky van Leeuwen van Stichting Veers Erfgoed.
- ↑ Kadastrale gemeente Raamsdonk, artikelnummer 5824. Zie ook: NL-HaNA, Rechtsherstel, 2.09.48, inv.nr. 869, aangiftenummer 10751. Zie ook het dossier bij Het Veers erfgoed. Dat heeft ook nummer F 10751 en is volgens Riky van Leeuwen (gesproken op 17 oktober 2022) afkomstig van de familie Simonis. Geen inventarisnummer.
- ↑ Zie over de prijsstijgingen na de oorlog: Vos, Maarten-Jan en Serge ter Braake, Rechtsherstel, p. 20.
- ↑ Aalders, Gerard, Berooid, p. 25-27, 37-39.
- ↑ Zie ook: Slaa, Robin te, ‘Daar dit een immorele aanslag is, p. 162-163.