Drie eeuwen juweliers- en zuurbedrijf Spyer

Uit Wiki Raamsdonks Historie

Diamanten en augurken

‘S. SPYER GOUD ZILVER PAARLEN DIAMANTEN’ staat er al 90 jaar in grote letters op de pui van Koningsplein 1.
‘S. SPYER GOUD ZILVER PAARLEN DIAMANTEN’ staat er al 90 jaar in grote letters op de pui van Koningsplein 1.

‘S. SPYER GOUD ZILVER PAARLEN DIAMANTEN’ staat er al 90 jaar in grote letters op de pui van Koningsplein 1. Ace & Spyer heet de juwelierszaak nu. Ooit verkocht Spyer behalve juwelen ook ingelegde groenten. De geschiedenis van een Amsterdams familiebedrijf.

De naam wordt door de eeuwen heen verschillend geschreven: Speijer, Spijer, Spyer, de laatste vooral in de 20ste eeuw, als het juweliers- en zuurbedrijf uitgroeit tot een internationaal concern. Aartsvader van de familie is Samuel (Salomon, Shlomo of Zalman) Jacob Speijer, die zijn naam ontleent aan het stadje Speyer in het Duitse Rijnland, waar hij in 1657 is geboren. De Speijers wonen in Frankfurt. Samuels broer Michael Isaac is daar bankier en hoofd van de Joodse gemeenschap. Samuel trekt zelf naar Amsterdam, met het kennelijke plan in juwelen, goud en zilver te handelen. Hij trouwt er met Abigael Genzchen-Levie, dochter van een naar Amsterdam geëmigreerde Pool.

Het juweliersbedrijf Ace & Spyer vermeldt met enige trots dat het teruggaat tot 1729, toen Salomon zijn juweliersbedrijf zou zijn begonnen. Maar hij duikt al eerder in de archieven op en mogelijk is het bedrijf dus ouder. Die oudere vermelding heeft wel een donker randje. In september 1711 wordt dezelfde Salomon Speijer, “Hoogduytse Joode, oud 54 jaaren”, namelijk gevangengezet.

Op 10 september verhoren de Heren van het Gerecht hem. Zij vragen “...of hij niet eenig silverwerk heeft gebragt ten huyse van Jacobus de Ridder, woonende op de Angeliersgraft, om te smelten?” “Ja”, antwoordt hij, het ging om “een silvere schotel en kan”, een kleine en een grote pot, “een bal of silveren knop, benevens een silveren [...] lampetschotel weegende tesamen 90 mark, sijnde de waardije van omtrent 900 gl”. Stonden er op dat zilverwerk familiewapens? Nee, die heeft hij niet gezien.

Dat bevreemdt de ondervrager, want eerder verklaarde de man die het zilver voor Speijer heeft omgesmolten, dat op de lampetkan een “dubbeld waepen met twee schilden” stond. Ook op de in stukken gesneden en krom geslagen schotel had hij een wapen gezien. Speijer had moeten vermoeden dat het zilver gestolen was. Maar die houdt zich van de domme. Hij zegt dat hij het zilverwerk heeft gekocht van ene “Jonas Moses, een broeder van Symen van Embden”, maar waar Moses het spul vandaan had, weet hij niet.

Failliet

Dan komt de slotvraag: Waarom had Speijer, toen hij dat zilver van Moses kreeg, het niet teruggegeven “daar het behoorde?” Enige dagen eerder had immers in alle kranten gestaan dat het zilver, “soo gespecificeert sijnde”, gestolen was. De klerk noteert: “Segt sulks niet geweeten te hebben.” De zaak stinkt, maar het lijkt erop dat het Speijer niet zwaar is aangerekend. Hij vestigt zich in de Sint Antoniesbreestraat en begint daar een bedrijf in goud, zilver en andere zaken; in 1724 komt hij voor in een akte inzake de aankoop van een baal katoen. Zijn kinderen en kleinkinderen zetten het bedrijf na hem voort. Dat niet alleen: ze gaan ook ‘in het zuur’.

Het inleggen van groenten en vlees in een zoutoplossing (pekel) of azijn behoort tot de weinige echt Amsterdamse culinaire tradities. Het gebruik is mogelijk aan het begin van de 17de eeuw met de toevloed van Asjkenazische Joden naar Amsterdam gekomen, maar het stamt uit Centraal-Azië en India, waar overigens ook de komkommer vandaan komt. Het Indiase woord voor gepekelde groente is ‘achar’, wat in de Nederlands-Indonesische rijsttafel als atjar nog altijd een bijgerecht is. Pekelen en ‘inleggen’ had en heeft grote voordelen. Voedsel blijft langer houdbaar en de conserveermethode voegt smaak toe. In de Nederlanden van de 17de eeuw wordt pekelen zó gangbaar, dat het woord via de handel voortleeft in het Engels als pickle.

In de Jodenbuurt en op de eilanden liggen tientallen zuurbedrijven, groot en klein, sommige met een internationaal netwerk. Speijer groeit uit tot een van de grootste. Salomons kleinzoon, Salomon Joseph (1732-1810), leidt de zaak aan het eind van de 18de eeuw, met zijn zoon Joseph Salomon (1756-1815) en zijn broer Abraham (?-ca 1807). Zij kopen veel onroerend goed in de buurt rond de Jodenbreestraat, de Sint Antoniesbreestraat en de eilanden – zeker veertien huizen, pakhuizen en stallen. Vermoedelijk waren de meeste bedoeld voor het bewerken van groenten, het inpakken in en opslag van de pekeltonnen. Tijdens de Franse jaren breekt een crisis uit. De internationale handel komt stil te liggen, Abraham overlijdt, Salomon gaat failliet. In augustus 1808 doet Joseph bijna alle onroerend goed van de hand in opdracht van de Desolate Boedelkamer (het stedelijk faillissementskantoor).

Juinfabriek

Het bedrijf richt zich weer op als Speyer en Zonen. Internationaal is de oriëntatie nu. Het begint met een juwelierszaak in Londen, op 26 Prescot Street, in Whitechapel, de Jodenbuurt. In februari 1835 houden ze voor het eerst een eigen antiekveiling in Parijs, in samenwerking met het lokale venduhuis Grandjean. De Vente Hollandaise levert een bescheiden FF 6250,- op. Maar elk jaar reizen de Speyers met een vracht kostbaarheden naar Frankrijk af en de zaken groeien. In 1853 bedraagt de omzet al FF 35.000,-, in 1857 zelfs FF 73.000,-. In 1883 blikt Le Figaro terug op het opmerkelijke succes: “Merkwaardige handelaren, die Hollanders! Als Wandelende Joden waren zij altijd onderweg – vandaag in Parijs, morgen in Londen, overmorgen ergens anders!” De krant meldt ook dat de Speijers een reputatie van eerlijkheid en zorgvuldigheid hadden en bovendien “zeer zacht van karakter en in hun relaties zeer beminnelijk” waren.

In Amsterdam bloeit ondertussen ook de inleggerij onder de hoede van Josephs zoon Aron Joseph (1798-1868) en kleinzoon Meijer (1828-?). Ze noemen zich “Kooplieden buiten ’s landsch en Inleggers van Groenten”. De firma heet nu A.J. Spyer en Zoon. Aron woont in het voorvaderlijk huis in de Sint Antoniesbreestraat, Meijer in Londen. Hij doet de Engelse en de Amerikaanse markt onder de naam Spyer Brothers, Growers & Wholesale Picklers, Amsterdam.

Het bedrijf neemt de productie van de in te leggen groenten in eigen hand. Tot ver in de 19de eeuw kwamen boeren uit de wijde omgeving van Amsterdam met hun schuiten naar de Jodenbuurt, waar de groente werd verwerkt, maar de Speijers pakken het anders aan. In 1850 beginnen ze een inleggerij in Roelofarendsveen, in 1884 een ‘zouterij’ in Grootebroek, bij Enkhuizen, en in 1904 een bedrijf in Geertruidenberg. Tien jaar later bouwen ze daar een conservenfabriek, die in het stadje de bijnaam ‘Juinfabriek’ krijgt – de ‘uienfabriek’ van de ‘juinjoden’. Hier worden vooral zilveruitjes en augurken (‘Aptito’s’) gepekeld en in vaten gedaan. In 1915 krijgt de firma een overheidscontract voor het “inzouten der regeeringsgroenten”, cruciaal voor de voedselvoorziening in de oorlogsjaren. Roelofarendsveen levert in die jaren zo’n 10.000 vaten ingelegde augurken per jaar.

Beroofd

Ingelegde groenten waren in die jaren volksvoedsel. Jan Eduard van Someren Brand – de latere conservator van het Stedelijk Museum – ziet overal ‘zuur’ als hij in 1891 de Amsterdamse Jodenhoek beschrijft. “Overal staan wagens met open tobbetjes en groote flesschen, waarin allerlei dingen in azijn drijven. Schijfjes biet, komkommers, stronkjes bloemkool, citroenen zelfs en vooral ‘polleken’, dat zijn groote augurken, worden met luid geschreeuw aan den man gebracht, tegelijk met stukjes gekookte ossenlever en eieren. Zuur is hier een ding van gewicht. [...] Er zijn hier zuurhandelaars van allerlei slag. Sommigen doen de zaken in het groot en verzenden hun waar tot zelfs naar Noord-Amerika.”

Ook het andere deel van het bedrijf bloeit. Voor de kunst- en antiekhandel koopt Aron Speijer het pand Kalverstraat 10. Zijn zoon Joseph (1840-1892) – tevens kerkvoogd van de synagoge in de Uilenburgerstraat – breidt de zaken verder uit. Eind jaren negentig heeft de firma nog twee andere filialen in de Kalverstraat, een eigen diamantslijperij, winkels in Rotterdam en Den Haag en een grote zaak in New Bond Street, Londen. Als antiquairs en juweliers genieten de Speijers een grote reputatie. Ze mogen graag laten weten dat leden van het Koninklijk Huis vaste klant zijn en doen ook schenkingen, aan het Rijksmuseum in Amsterdam en het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.

De internationale handel in juwelen is niet zonder risico – en dat ondervindt Meijer Speijer aan den lijve. Elke week reist hij op en neer tussen Amsterdam en Londen met pakketjes diamanten, juwelen en andere waardevolle stukken. Hij is lid van de Diamond Club in Hatton Garden, het trefpunt van diamanthandelaren (dat veel later nog een rol speelt in de James Bondfilm Diamonds are forever). Die kunnen hier hun kostbaarheden veilig opslaan, maar Speijer houdt z’n kostbare waar liever bij zich. Het gaat mis in september 1894. Hij wordt naar het kantoortje van ene Morris gelokt, om zaken te doen, waar drie gemaskerde mannen hem overmeesteren en met chloroform bedwelmen. Als hij bijkomt is hij diamanten ter waarde van £ 3000,- kwijt en zo’n £ 200,- aan waardepapieren (Spyer Brothers deed in Londen ook in obligaties). Omgerekend naar 2020 bedraagt de schade zo’n € 400.000 euro. De kranten staan vol van de daring diamond robbery. De handelswaar is niet verzekerd, Scotland Yard staat machteloos.

Koningsplein

In 1898 beginnen enkele Speijers een “handel in antiquiteiten, ingemaakte vruchten en groenten”. Een van hen, David, trouwt met Clara Citroen, de kleindochter van Barend Roelof Citroen, grondlegger van het juweliershuis Schaap & Citroen. Haar neef Roelof Citroen drijft een juweliers- en horlogezaak op Kalverstraat 1, schuin tegenover de Speijers. Een andere neef, André Gustave, is de grondlegger van het beroemde automerk Citroën.

De juwelierszaak S. Spyer verhuist in 1930 van Kalverstraat 122 naar het markante hoekpand op het Koningsplein, dat dertig jaar eerder is ontworpen voor de verzekeringsbank Kosmos. De kelder en de begane grond zijn verbouwd door architect Harry Elte, die de pui laat bekleden met zwarte graniet. ‘GOUD ZILVER S. SPYER PAARLEN DIAMANTEN’ staat er groot te lezen.

Twee zoons van David Speijer, Willem (1890-1964) en Theodor (1897-1970), nemen vooral de pekeltak voor hun rekening. Ze reizen tientallen keren op en neer naar de Verenigde Staten, tot ze zich daar in 1939 definitief vestigen (en in 1963 het oude Spyer Brothers omvormen tot W. & T. Spyer Inc). Zij ontkomen aan de Holocaust, die veel andere leden van de familie niet overleven. Het Nederlandse zuurbedrijf fuseert in 1947 met Van der Vijver en in 1971 met Zwanenburg tot SVZ, nu onderdeel van Cosun. Het juweliersbedrijf leeft voort als Ace & Spyer.