Het Raamsdonk van toen

Uit Wiki Raamsdonks Historie

"Onze opvoeding was op gehoorzaamheid gebaseerd"

Gre Konings

Raamsdonk vroeger is in mijn herinnering 'n mooi, klein en vooral groen dorpje. Bijna overal stonden bomen voor huizen. Het dorp was niet meer dan één lange straat aan weerszijden waarvan je de polder in keek. De weilanden waren omzoomd met knotwilgen. Dát dorp is er niet meer.

Als ik me in gedachten zestig jaar terug verplaats, dan zie ik me met andere kinderen naar de school gaan - ik ging ik de protestantse school - met een schortje voor en wit geschuurde klompjes aan met een riempje erover. We konden heel rustig over de straat lopen, want verkeer was er nog niet. De enige auto die er toen in Raamsdonk was hoorde toe aan een man tegen wie we oom zeiden (maar een echte oom was hij niet van ons), de eigenaar van leerlooierij Van Dongen. En die auto stond meestal op stal. De looierij stond hier aan de overkant, het gebouw is nu afgebroken. Er werd eigenlijk niet eens gelooid. Ik herinner me dat er een grote wals in stond, waarmee dikke stukken leer gewalst werden. Soms mochten wij er spelen.
Om de weg naar school te bekorten liepen wij door een paadje dat tussen twee heggen door ging en die heggen waren van boven zo naar elkaar toegegroeid dat ze als het ware een poort vormden. Dat was erg poëtisch, maar ook geheimzinnig. Wij noemden het dan ook het spookweggetje. Als het veel geregend had was het helemaal modderig, maar dat was voor ons, op onze klompen, niet erg. Alleen gebeurde het wel eens, dat er een klomp in de modder vastzoog en dat je het riempje lostrok. De kunst was dan om, op één been staande, met de klomp van een ander, die dus ook op een been moest staan, het riempje weer vast te timmeren".

Poëtisch

Gré Konings wordt helemaal poëtisch als ze vertelt over haar dorp zoals dat volgens haar herinnering in haar kinderjaren was. „In het voorjaar", zegt ze, „vond ik het net of heel ons dorp bloeide. Er stond heel veel meidoorn en het rook overal zo lekker. Kijk, en dat is allemaal veranderd.
Er is op het ogenblik een groep actief die het dorp weer nieuw groen wil geven. En ik wil het best. Voor ons huis stonden vroeger ook bomen. Die zijn weggehaald om, net als bij veel mensen, meer licht binnen te laten. Dat was gezonder. Er stond, weet ik nog, een geweldige beuk en een boom die ik nooit meer ergens gezien heb, een die in zijn bloei prachtige schermen droeg. Ik wil er binnenkort ook weer bomen terug laten zetten".

Gehecht

De Molenstraat
De Molenstraat

Als Gré Konings het over ,,ons huis" heeft, dan bedoelt ze het huis waarin ze nu nog woont aan de Schansstraat en dat haar vader (Piet Konings) daar heeft laten bouwen op grond die daarvóór akker was. „Mijn vader was hier kantoorhouder van de P.T.T. Hij is heel lang bang geweest dat hij nog eens overgeplaatst zou worden. Dat wilde hij helemaal niet, want hij was, net als ik nu, heel erg aan Raamsdonk gehecht. Onze familie - en daar heb ik een stamboom van - woont hier al eeuwen. Toen hij tenslotte de zekerheid had dat hij in Raamsdonk kon blijven heeft hij dit huis laten bouwen, met een kantoorruimte eraan. Weet je wat ik me van mijn vader nog goed herinner? Hij was een hartstochtelijk jager. En tegen het jachtseizoen polste hij de boeren die in zijn kantoor kwamen om te weten te komen of er veel wild zat. Dan konden ze werkelijk uren staan praten. Dat kon toen best, want zo druk was het niet". De familie Konings behoorde tot het protestantse deel van de Raamsdonkse bevolking. Gré Konings: ,,Dat was een minderheid. Wij hielden het er altijd op, dat een derde van de bevolking protestant was, en twee derde katholiek. Het merendeel van die protestanten was hervormd. We hadden en hebben een eigen kerk, de beroemde Lambertuskerk, een der oudste uit West-Brabant, maar de dominee hadden we samen met de protestanten in Raamsdonksveer. ik herinner mij als jong meisje ds. Ewold te hebben meegemaakt. Die woonde op de pastorie in Raamsdonksveer. Maar de dominee die mij gedoopt heeft woonde in die tijd nog in Raamsdonkdorp.
Dat is trouwens met meer dingen zo gegaan. In 1929 is het gemeentebestuur van Raamsdonk naar Raamsdonksveer verhuisd. Het oude raadhuis en gemeentehuis aan de Molenstraat werd toen landbouwschool. Het gebouw is bij de bevrijding in 1944 door de Duitsers vernield. Alleen het beeld van vrouwe Justitia is toen gespaard gebleven. En waar is dat nu? Dat zit nu aan het burgemeestershuis in Raamsdonksveer."

Verhoudingen

Over de verhouding tussen de katholieken en de protestanten in haar dorp weet Gré Konings niet anders dan dat ze altijd heel vriendschappelijk met elkaar zijn opgetrokken. ,,Ja". zegt ze. ,,de schoolkinderen maakten wel eens ruzie met elkaar, maar dat had niks te betekenen. Met boodschappen doen en zo werd er helemaal niet op gelet of iemand protestant of katholiek was. Alleen gemengde verkering, dat kwam nooit voor". Zoals het hoorde bij haar opvoeding - maar daar komt ze later nog uitvoerig op terug - was Gré Konings lid van de protestantse meisjesvereniging in Raamsdonksveer. „Dat is nu zo'n 45 jaar geleden. Die vereniging werd toen geleid door de vrouw van ds. Guittard. Voor de jongens was er een jongelingsvereniging. „En", vertelt ze, ,,er werd veel aan muziek gedaan. Toen al bestond het gemengde koor ,,Excelsior", dat geleid werd door de (katholieke) dirigent Norbert Snijders uit Raamsdonksveer". Over verenigingen sprekend denkt zij voorts terug aan de rijvereniging die opgericht was door de veearts Geert van der Werf en waarvan een oud-militair instructeur was. ,,Maar", zegt ze, „dat was eigenlijk een vereniging voor de boeren, want die hadden de paarden. Vaak organiseerde die vereniging een concours-hippique dat tot in de verre omtrek bekend was. Ik meen dat die concoursen gehouden werden op een weiland in de Oostpolder". In de jeugdjaren van Gré Konings werkten de Raamsdonkse mannen in de landbouw en in de schoen- en lederwarenfabrieken in Waalwijk. Maar Raamsdonk had, zij het bescheiden, ook zijn eigen bedrijvigheid. Zij noemt, behalve de eerder vermelde leerwalserij, de schoenfabriek van Van der Westen, bierbrouwerij „De Wereld" van Van Iersel, de steenkolengroothandel van Snijders en de molen van De Bruijn. „Die is in 1933 eens in brand geraakt", herinnert zij zich. „Wij hebben daar toen naar staan kijken. Ik zie nog voor me hoe de wieken vlam vatten en toen begonnen te draaien. Het was een triest, maar ook fascinerend gezicht, net vuurwerk. Later is er in de molen nog met motorkracht gemalen, maar in 1944 hebben de Duitsers de romp opgeblazen".

De modiste

Als Gré Konings nadenkt over de neringdoende stand uit haar jeugd zegt ze lachend: „Er waren hier nogal wat herbergen". Als een der voornaamste noemt ze „de Koppelpaarden", dat toen gedreven werd door de weduwe Jaantje Floor. „Ik weet nog goed", zegt ze, „dat daar de ruif voor de deur stond met hooi voor de paarden". Ze herinnert zich ook nog de schilder Van Steenoven, „zo'n echte ouderwetse, met een lang wit hemd aan" en vooral (maar niet alleen) Mina Put, die een kruideniers-winkeltje had en bovendien op haar manier modiste was. Gré Konings: „Ze kwam op gezette tijden met haar hoedendoos aan de deur. Er zaten niet anders in dan...nou, zeg maar gerust ouderwetse pispotmodellen, maar volgens haar waren het altijd „de nieuwste modelletjes van Parijs". En als je er in de winkel zout kwam kopen zei ze steevast: ons zout is zouter dan bij een ander". Ze noemt voorts de winkel van Van der Westen waar textiel aan het stuk verkocht werd. „Voor lakens en slopen en zo. Maar voor japonnen moest je naar Breda of - en dat gebeurde meestal - met de trein, het beruchte „halve zolenlijntje", naar Den Bosch". Ook herinnert ze zich nog dat er een stoelenmatter was, wiens naam ze vergeten is, en de zadelmaker Frie Koenders. „En melk en eieren haalden we bij de boeren, bij Zijlmans en Bink en zo. Boter niet. Die kwam van de boterfabriek en werd in de kruideniers-winkels verkocht". 

Streng opgevoed

Een verhaal apart is dat wat Gré Konings zich herinnert over haar opvoeding als dorpsmeisje. Zij komt uit een gezin met vijf kinderen, vier meisjes en een jongen. „Als ik over de opvoeding spreek en wat ik me daarvan herinner", zegt ze, „dan zal dat lang niet allemaal algemeen gelden. Door het werk van mijn vader behoorden wij tot wat je de gegoede stand zou kunnen noemen. Ik denk dat wij het altijd een beetje gemakkelijker hebben gehad dan kinderen uit een arbeidersgezin". Met dat „gemakkelijker" bedoelt zij de mogelijkheden die er waren tot ontwikkeling. „Voor de meeste kinderen in het dorp", zegt Gré Konings, „was de lagere school einde onderwijs. Een enkeling ging daarna nog naar de mulo of naar voortgezet onderwijs. Maar de meeste meisjes bijvoorbeeld zochten na hun lagere-schooltijd ,,een dienstje" en wat ze dus nog leerden was werken. In het huishouden en op de boerderij. Mijn vader stond er op, Gré kinderen zouden studeren". Studeren waarvoor? Gré Konings: „Dat mochten we zelf bepalen. Ik heb van kleins af aan onderwijzeres willen worden. We mochten alles leren, behalve dansen".
Hoewel haar vader een functie van aanzien had waren studerende kinderen voor het gezin toch een hele opgave, want studiebeurzen kwamen er niet aan te pas.
„Wij werden echt streng opgevoed, al hadden we veel vrijheid". Uit het verdere verhaal van Gré Konings kan worden opgemaakt, dat de strengheid een zwaarder accent kreeg dan de vrijheid. Omgang met jongens, met vriendjes, was er voor de meisjes niet bij. „Samen op vakantie gaan en kamperen in één tentje, zoals dat tegenwoordig gebeurt, daar zouden wij niet eens aan gedacht hebben. Ik weet dat ik al in de twintig was en toen hadden we ook zomertijd, net als nu, en dan was het 's avonds dus nog lang licht. Maar ik moest wel iedere avond vóór half tien thuis zijn. Toen ik een jaar of zestien, zeventien mochten wij naar een operette in Waspik. Stel je voor dat was iets. We kregen een nieuwe jurk, waarvoor vader zelf de zijde ging kopen in Breda. Maar toen het zo ver was ging vader wel zelf met ons mee. Want vader paste op zijn dochters". Volgens Gré Konings - en ze zegt dat haar tijd spoor van bitterheid - was de hele opvoeding in haar tijd en in haar milieu gebaseerd op gehoorzaamheid. „Je gaf ook nooit veel commentaar. Als mijn moeder iemand van ons moest hebben hoefde ze maar één keer te roepen. Je erkende het ouderlijke gezag". 

Grijze kousen

En dat gezag strekte zich tot vrijwel alles uit. „Denk bijvoorbeeld maar eens aan de kleding. Toen ik een jaar of veertien was had ik een vreselijke hekel aan grijze katoenen kousen. Ik vond de kleur afschuwelijk. Maar je had maar aan te trekken wat je kreeg. Ik moest ze wel dragen". Gré Konings geeft ook nog een ander voorbeeld. „Ik ben onderwijzeres geworden toen ik 18 jaar was. Meteen na mijn kweekschooltijd kreeg ik een baantje in Lage Zwaluwe. Ik had het daar erg naar mijn zin. Maar een tijdje later kwam er een vacature in Raamsdonk en toen besliste vader dat ik naar Raamsdonk zou komen. Ik woonde trouwens toch thuis en gaf mijn hele salaris af. Onze opvoeding was er gewoon niet op gericht dat je zo snel mogelijk zelfstandig werd. Goed beschouwd ben ik pas volwassen geworden toen mijn vader gestorven is. Ik was toen 26 jaar en de oudste van hetgezin. En ik voelde de verantwoordelijkheid zwaar".
Gré Konings gaat nog wat terug naar haar eerdere jeugd. 
„Wij kregen gewoon geen kans om buiten te komen", herinnert ze zich. „'s Avonds in geen geval en zelfs zondags niet. Op zondagochtend ja, dan gingen we naar de kerk, vader voorop. Wij hadden daar een familiebank waarin we met het hele gezin een plaats hadden. En later de verloofden van mijn zusters ook. Hoogstens gingen we daarna 's middags nog eens een keertje wandelen, maar meestal musiceerden we thuis. Wat overigens op zich ook heel plezierig was".

Vriendjes

Vriendjes hoorden er in vaders denken over zijn dochters niet bij.

„Maar ja, vertelt Gré Konings, je weet hoe dat gaat. Als wij naar Den Bosch reisden om naar school te gaan hadden we in het halve-zolenlijntje een aparte wagon voor de scholieren. Ik denk dat het 't oudste karkas geweest is dat de spoorwegen hadden. En daar maakten we nogal wat plezier in, met als gevolg dat je toch wel eens aan een vriendje bleef hangen. Maar die moest het niet wagen om hier voor het huis te verschijnen. Vader wilde zelf 's avonds nog wel eens weggaan om te biljarten. Als hij dan maar dacht dat wij zijn afwezigheid zouden misbruiken. verstopte hij onze schoenen. Met als gevolg dat we dan wel op onze kousen naar buiten moesten..."


En seksuele voorlichting? Gré Konings:

„Geen sprake van. Dat onderwerp was volkomen taboe. Ik geloof beslist dat mijn ouders daar een soort gêne, een soort schaamte voor hadden. De enige seksuele voorlichting die ik heb gehad was: zorg dat er geen jongen aan je lijf komt. Zelfs in de kweekschool in Den Bosch is daar nooit met ons over gesproken. Daar was de enige zorg dat de jongens en meisjes streng gescheiden bleven. Als je als meisje in de middagpauze op straat met een jongen werd gezien, dan moest je bij de directeur op het matje komen."

Modiste

Wat haar kleding betreft gaan de vroegste herinneringen van Gré Konings terug naar de tijd waarin ze op de lagere school zat. „Wij droegen in die tijd schorten en onderbroeken (met een klep aan de achterkant) met kant er aan. Mooi maar vervelend. Want op woensdagmiddag, als we vrij van school waren, streek het dienstmeisje de was. En dan moesten wij helpen met de kant en met de bandjes. O ja, die bandjes. Ik was altijd blij als ik een lange cape kon dragen, want onze onderbroeken werden met bandjes vastgemaakt en die bandjes konden gemakkelijk kapot gaan. Dan viel de klep naar beneden en alleen als ie dan een cape droeg kon niemand wat zien." Als meisjes wat ouder werden kregen ze, althans wat kleding betreft, wel iets meer vrijheid. Ze mochten zelf wat meer kiezen.

Gre Konings: „Confectie was er in die tijd trouwens nog niet bij. Kleren werden meestal zelf gemaakt, althans met de hulp van de huisnaaister. Die waren er toen veel. Ik weet nog wel, dat meisjes uit een arbeidersgezin die huisnaaister konden worden een streepje voor hadden op de anderen".

En de mode? „Daar hadden we de modeplaten voor. Erg mooie soms. Ik herinner me nog goed dat wij onze jurken altijd uitzochten in het blad „De Gracieuse". Dat gebruikte mijn moeder voor eigen kleding ook en zij was altijd erg smaakvol gekleed". Tot haar twaalf jaar heeft Gré Konings vlechtjes gedragen of lange pijpekrullen die met papillotten werden ingezet. Daarna kwam het kortere polkahaar. Met duidelijke afschuw denkt zij terug aan de tijd dat de krullen met de zogeheten friseertang werden ingezet. „Dat was zo'n ijzeren tang die in de kachel of boven de gasvlam warm werd gemaakt en waarmee je haren in de krul werden gedraaid. Vreselijk was dat, je voelde soms je hoofdhuid schroeien. Trouwens, als je 's avonds met papiilotjes in je haar naar bed werd gestuurd had je ook niet zo'n fijne nacht." Maar ja, wie mooi wil zijn......

Ondanks alle kritische kanttekeningen die ze nu bij haar opvoeding plaatst zegt Gré Konings: „En toch waren wij gelukkig. Ik heb een erg beschermde, maar beslist gelukkige jeugd gehad. Er was zoveel plezier in ons huis. En het gevoel dat we dictatoriaal opgevoed werden was er nooit. Je zag het bij anderen immers ook zo". 

Door Gre Konings

Digitalisering: Terry van Erp