Hendrik van Oranje-Nassau

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
Willem Frederik Hendrik van Oranje-Nassau
13 juni 182013 januari 1879
Prins Hendrik
Prins Hendrik
Stadhouder van het groothertogdom Luxemburg
Periode 1850-1879
Geboren Soestdijk
Vader Willem II der Nederlanden
Moeder Anna Paulowna van Rusland

Willem Frederik Hendrik (Paleis Soestdijk, 13 juni 1820Kasteel Walferdange, Luxemburg, 13 januari 1879), prins der Nederlanden, prins van Oranje-Nassau, was de derde zoon van koning Willem II der Nederlanden en Anna Paulowna.

Hij is de enige Oranje die Nederlands-Indië, het latere Indonesië, bezocht, toen het nog een kolonie van Nederland was. Hendrik vergaarde een vermogen met onder andere een aandeel tinerts in een bedrijf op het eiland Belitung, bekend als Billiton, tussen Borneo en Sumatra, alsook met deelname in andere Indische fondsen.

Loopbaan

Prins Hendrik had een lange carrière in de marine en werd daarom ook wel (Hendrik) de Zeevaarder genoemd. Slechts 10 jaar oud werd hij waarschijnlijk de jongste adelborst 1e klasse ooit op 13 juni 1830. Daarna volgde een reeks bevorderingen[1]:

Hij bezocht in 1835 als eerste prins van het Oranjehuis Aruba, Curaçao en Paramaribo, die toen onderdeel waren van de Kolonie Suriname.[2] Hij ging in 1837 naar Nederlands-Indië en verbleef er zeven maanden. Hij werd tevens door zijn broer, koning Willem III der Nederlanden op 5 februari 1850 aangesteld als stadhouder van het groothertogdom Luxemburg. Zijn residentie als stadhouder was het kasteel Walferdange.[3]

Zakelijke activiteiten

In 1852 richtte de prins met enkele anderen de Billiton Maatschappij op voor de exploitatie van tinmijnen op het Oost-Indische eiland Billiton. Deze maatschappij maakte winst en Hendriks vermogen nam flink toe.

Ook liet hij vanaf 1873 bij de noordelijke ingang van het Suezkanaal nabij Port Saïd een handelspost vestigen waar Nederlandse schepen bevoorraad konden worden. Een succes werd dit niet, en na Hendriks overlijden werd de post gesloten.

Dynastieke verplichting

Hendrik was tweemaal gehuwd. Hij sloot zijn eerste huwelijk op 19 mei 1853 te Weimar met Amalia van Saksen-Weimar-Eisenach (1830-1872), dochter van Karel Bernhard van Saksen-Weimar-Eisenach en Ida van Saksen-Meiningen, maar ze kregen samen geen kinderen.

Omdat de Oranje-dynastie destijds aan een zijden draadje hing, besloot hij na het overlijden van zijn gemalin te hertrouwen, net als zijn broer, koning Willem III, die sinds 1877 weduwnaar was. Willem III had drie zoons, waarvan de oudste (kroonprins Willem) al tegen de veertig liep en nog steeds niet was getrouwd. De tweede zoon Maurits was op 6-jarige leeftijd aan hersenvliesontsteking overleden, terwijl de derde zoon, Alexander, eveneens ongehuwd was en een slechte gezondheid had. Verder was er alleen nog een hoogbejaarde oom, prins Frederik, zonder mannelijke nakomelingen. Mannelijke nakomelingen krijgen was nog van groot belang.

Hendrik huwde op 24 augustus 1878 daarom te Potsdam met Maria van Pruisen (1855-1888), dochter van prins Frederik Karel (1828-1885) en Maria Anna van Anhalt-Dessau. Het tweede huwelijk van zijn broer met (koningin) Emma werd een maand later aangekondigd, waar hij getuige zou zijn. Hij moest op 7 januari 1878 verstek laten gaan omdat hij de mazelen had, maar er leek geen reden tot ongerustheid. Toch overleed Hendrik op 13 januari 1879 aan een hersenbloeding, behoorlijk onverwacht.[4] Het huwelijk met Maria bleef kinderloos. De festiviteiten in Nederland ter gelegenheid van het huwelijk van de koning werden na zijn overlijden uitgesteld.

De dynastie werd gered door de geboorte van de latere koningin Wilhelmina.

Zijn stoffelijk overschot werd op 25 januari 1879 bijgezet in de grafkelder van de Oranjes in de Nieuwe Kerk te Delft.

Erfenis

Bij zijn overlijden had zijn aandeel in de Billiton Maatschappij een waarde van iets meer dan vier miljoen gulden. Hij liet in totaal ruim twaalf miljoen gulden na, waarvan meer dan de helft uit effecten bestond. De erfenis ging naar zijn broer en zuster.[5] Weduwe Maria leek na Hendriks dood zonder een cent achter te moeten blijven omdat zij en haar echtgenoot niet in gemeenschap van goederen waren getrouwd. Haar vader, Frederik Karel, ging naar Den Haag om bij Willem III te pleiten voor een gedeelte van Hendriks erfenis voor zijn dochter, maar hij kreeg nul op het rekest. Willem III kon het geld van zijn broer uitstekend zelf gebruiken, zeker omdat hij net zelf getrouwd was met Emma zu Waldeck und Pyrmont. Marie kreeg van de koning en diens zuster echter wel een royaal jaargeld toebedeeld. De Hohenzollerns voelden zich natuurlijk toch gekrenkt en met hen voelde geheel Pruisen zich in zijn eer aangetast. Frederik Karel was immers een man met een groot prestige: neef van keizer Wilhelm I, neef en wapenbroeder van kroonprins Frederik Willem, opperbevelhebber van het Tweede Duitse Leger in de Frans-Duitse Oorlog van 1870, veroveraar van Metz, drager van de Pour le Mérite, een geestrijke persoonlijkheid en een opvallende verschijning in de Berlijnse society in zijn karakteristieke uniform van het 3. Husarenregiment Von Zieten, dat hem de bijnaam der rote Prinz verleende.

Het conflict over de erfenis werd niet verder op de spits gedreven omdat Willem III juridisch te sterk stond en voor weduwe Maria werd een nieuwe echtgenoot gevonden in de persoon van Albert van Saksen-Altenburg (1843-1902). Het huwelijk werd in 1885 te Berlijn gesloten, doch dit duurde maar drie jaar, omdat Maria kwam te overlijden.

Prins Hendrikstichting

Prins Hendrik gaf in 1871 geld aan een stichting voor de verzorging van oude en behoeftige zeelieden en hun weduwen, waarvoor een tehuis moest worden gebouwd. Aanleiding was een grote sterfte in Holland door cholera en andere epidemieën, waardoor deze mensen onverzorgd achterbleven. Hij legde in 1874 de eerste steen voor het tehuis in Egmond aan Zee. Dit gebouw is in 1931 door nieuwbouw vervangen met een algemene regiofunctie. De Prins-Hendrik-Stichting is sindsdien een fonds dat financiële steun kan geven aan zeelieden die dat nodig hebben.

Literatuur

Rogier Moulen Janssen: Hendrik. Prins van Oranje-Nassau. Stadhouder van Luxemburg. Uitg. 2020 in eigen beheer; ISBN 978 90 903 3251 2