Zuidelijke Nederlanden
De Zuidelijke Nederlanden, ook wel de Katholieke Nederlanden genoemd,[1] is de (verzamel)naam voor de verschillende landsheerlijkheden uit de Habsburgse Nederlanden die onder het gezag van de Habsburgers bleven, nadat de opstandige zeven noordelijke provinciën zich in 1581 hadden afgescheiden. Omdat de Habsburgse landsheer vanaf 1556 tevens koning van Spanje was, waren de Zeventien Provinciën als geheel toen de Koninklijke of Spaanse Nederlanden genoemd. Maar na de afscheiding was ook die benaming nog enkel op de Zuidelijke Nederlanden van toepassing. Geografisch gezien kunnen, naast de gebieden onder bewind van de Habsburgers, ook het prinsbisdom Luik en andere kleinere territoria tot de Zuidelijke Nederlanden gerekend worden. Na beëindiging van de Spaanse Successieoorlog in 1713 kwamen de Zuidelijke Nederlanden door het Verdrag van Utrecht onder bewind van de Oostenrijkse Habsburgers en werden om die reden ook wel de Oostenrijkse Nederlanden of Belgium Austriacum genoemd.
Aan de administratieve eenheid van de Zuidelijke Nederlanden kwam een eind toen het in 1795 door Frankrijk geannexeerd werd. Onder het opvolgende bewind van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) werd het betreffende gebied wel weer aangeduid als de Zuidelijke Nederlanden.
Ontstaan
Op 6 januari 1579 werd de Unie van Atrecht opgericht en op 17 mei 1579 werd in de abdij van Sint-Vaast het Traktaat van Atrecht getekend, waarbij de gebieden van de unie, graafschap Henegouwen, graafschap Artesië en Rijsels-Vlaanderen, zich aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog verzoenden met Filips II van Spanje en definitief vrede sloten met Alexander Farnese, hertog van Parma, die ze als landvoogd erkenden. Hun voorbeeld werd in de loop van het jaar door de steden Mechelen en Nijvel in hertogdom Brabant, en Aalst, Geraardsbergen, Broekburg en Belle in graafschap Vlaanderen gevolgd. Hiermee werd de scheiding tussen de latere Noordelijke Republiek en de Zuidelijke Nederlanden ingezet.
De facto werd de scheiding bewerkstelligd door de Val van Antwerpen vier jaar later, in 1585 op 27 augustus. Alexander Farnese, hertog van Parma had de voorgaande jaren reeds alle steden in de Zuidelijke Nederlanden heroverd, waartegen de noordelijke geen actie ondernamen. In augustus boekte Parma dan zijn grootste succes met de inname van Antwerpen, de grootste en rijkste stad van Europa en de Lage Landen, die door het garnizoen het Leger van Vlaanderen werd ingenomen. De katholieke godsdienst werd verplicht. Parma forceerde hiermee een definitieve scheiding van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Het prinsbisdom Luik bleef onafhankelijk.
Opdeling
De Nederlanden raakten sindsdien als volgt verdeeld:
- Enerzijds de vrijgevochten zeven noordelijke gewesten (voortaan de Verenigde Provinciën en later de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden genoemd), met het calvinisme als overheersende godsdienst en een groeiende rol voor de Oranjedynastie en die in de 17de eeuw dankzijn de influx van Antwerpse handelaren een Gouden Eeuw beleefden.
- Anderzijds de overblijvende tien zuidelijke gewesten, waar onder druk van het Spaanse Leger van Vlaanderen de Bourgondisch-Habsburgse dynastie en het rooms-katholicisme als godsdienst bewaard bleven en het calvinisme geweerd.
Verder verloop
Na beëindiging van de Spaanse Successieoorlog in 1713 kwamen de Zuidelijke Nederlanden door het Verdrag van Utrecht onder bewind van de Oostenrijkse Habsburgers en werden om die reden ook wel de Oostenrijkse Nederlanden of latine Belgium Austriacum genoemd.
Ook gedurende het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werd het betreffende gebied wel aangeduid als de Zuidelijke Nederlanden. In 1830 (Belgische Revolutie) werden de Zuidelijke Nederlanden onafhankelijk van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden onder de naam België.