Wat zijn stadsrechten en waar komen ze vandaan?

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
De oorkonde van 2 juni 1122 waarin keizer Hendrik V de stadsrechten die de Utrechtse bisschop Godebald aan Utrecht verleende, bevestigde. Het Utrechts Archief, SA1 inv.nr. 37, Public Domain via Wikimedia Commons
De oorkonde van 2 juni 1122 waarin keizer Hendrik V de stadsrechten die de Utrechtse bisschop Godebald aan Utrecht verleende, bevestigde. Het Utrechts Archief, SA1 inv.nr. 37, Public Domain via Wikimedia Commons

1061 was een heuglijk jaar voor de inwoners van Stavoren, het plaatsje kreeg als een van de eerste Nederlandse steden stadsrechten. Voor veel steden betekenden stadsrechten economische vooruitgang, maar wat waren deze stadsrechten eigenlijk en hoe kreeg je ze?

Het middeleeuwse ‘stadsrecht’

Inname van de Stad Geertruidenberg door de Geuzen in 1573, Frans Hogenberg, Museum Boijmans Van Beuningen.
Inname van de Stad Geertruidenberg door de Geuzen in 1573, Frans Hogenberg, Museum Boijmans Van Beuningen.

Vanaf het moment dat er de eerste middeleeuwse steden ontstonden in Europa, doemden stadsrechten op. In steden werd handelgedreven en waren daarmee een gunstig platform voor economische bloei. Maar waar steden vaak economische centra waren, waren steden niet altijd de politieke centra. De macht lag nog in handen van feodale landheren. Voor hen telde niet zozeer de handel, maar het gebied dat zij bezaten. In die gebieden spraken de feodale heren recht en inden zij belastingen. Die belastingen konden ook bestaan uit diensten. En als er oorlog dreigde, kon de heer een deel van zijn bevolking inzetten als soldaat.

Maar de belangen van de landheer en die van de mensen in de stad liepen vaak uiteen. Om succesvol te zijn en uit te kunnen groeien tot rijke handelscentra, vroegen steden aan hun landsheer om bepaalde rechten en privileges waarmee ze meer hun eigen regels konden bepalen. Zo kregen stadsbesturen meer middelen om hun handel te beschermen en te verbeteren. Bijvoorbeeld door het recht om jaarmarkten te organiseren, maar ook met het recht om een stadsmuur met stadspoort te bouwen, tol te heffen, munten te slaan en ook om zelf de rechtspraak binnen de stad te organiseren. Dit waren de stadsrechten. Daar waar ‘het stadsrecht’ in eerste instantie feitelijk het recht van de stad op eigen rechtspraak betrof, kwamen er later meerdere privileges bij kijken. Steden pronkten met hun stadsrechten door hun stadspoort of zelfs eigen wapen van de stad als logo in zegels naar buiten toe te presenteren.

De landsheer gaf deze rechten uiteraard niet voor niets aan de steden, meestal zette een heer een flinke prijs op stadsrechten, al dan niet in de vorm van belasting. Daarbij had de landsheer er baat bij om steden stadsrechten te geven vanuit politiek oogpunt, door steden op deze manier aan zich te binden. Landsheer blij, steden blij, iedereen blij – of toch niet?

Win-winsituatie?

In de praktijk kon het net iets anders lopen. Daar waar de landsheren in eerste instantie dachten dat ze een goede deal hadden gesloten door zichzelf te verrijken, nam hun macht in de steden af. Door de verkregen stadsrechten fungeerden steden volledig zelfstandig: ze stelden hun eigen bestuur aan, inden hun eigen belastingen en namen hun eigen wetten aan. De wetten van de landsheer golden niet meer binnen de muren van een stad met stadsrechten. Zelfs als de steden en de landsheer een gelijk belang hadden, bijvoorbeeld als er oorlog dreigde en zowel stad en land verdedigd moesten worden, was er vaak onenigheid tussen het stadsbestuur en de landheer, die dan bijvoorbeeld om geld voor soldaten moest vragen aan de stad. En soms leidden de verschillen tussen land en stad zelfs tot conflict. Dat ging soms zò ver dat steden en landsheren openlijk in oorlog raakten. Dat gebeurde bijvoorbeeld rondom de Guldensporenslag. De Vlaamse steden waren economisch afhankelijk van de handel met Engeland. De landheer was echter koning Filips IV van Frankrijk en was verwikkeld in oorlog met Engeland. Uit economische overwegingen kozen de inwoners van de Vlaamse steden partij voor hun Engelse handelspartners. Die leverden geld op, waar de Franse koning door zijn belastingen alleen maar geld kostte. Het liep uit op oorlog, waarbij de legers van de Vlaamse stedelingen in 1302 het Franse ridderleger in de pan hakten.

Stadsrechten vandaag de dag

De invloed van die stadsrechten merken we vandaag de dag nog altijd. Inwoners van kleinere dorpen en steden zoals Stavoren of Haastrecht zijn er vaak maar wat trots op dat zij wel stadsrechten hebben en een grote stad als Den Haag niet. Maar hoe komt dat en is Den Haag dan eigenlijk een dorp? Het antwoord daarop is vrij simpel: stadsrechten zijn een middeleeuws verschijnsel.

Omdat uiteenlopende stadsrechten tussen steden het moeilijk maakten om Nederland centraal te besturen, werden deze steeds minder aantrekkelijk op het moment dat Nederland wilde centraliseren. In 1586 werden binnen het huidige Nederland voor het laatst stadsrechten verleend, aan het Noord-Brabantse Willemstad. In 1795, tijdens de Bataafse Revolutie, werden stadsrechten volledig afgeschaft.

Daarmee viel Den Haag niet helemaal buiten de boot als het gaat om stadsrechten. Als zetel van de Graven van Holland en later als regeringscentrum waar de Staten Generaal de Republiek bestuurden, had de stad dan wel geen stadsrechten, de stad had wel speciale privileges. En toen de stadsrechten al meer dan tien jaar afgeschaft waren, kreeg Den Haag in 1806 toch nog stadsrechten van Lodewijk Napoleon. Deze waren echter meer symbolisch van aard, aangezien er op dat moment dus geen daadwerkelijke juridische status meer verbonden was aan de stadsrechten. Die rechten kwamen nog eventjes terug. Met de terugkeer van de Oranjes in 1813, werd er een uitgeklede vorm van stadsrechten opgezet. Rechtspraak bleef centraal geregeld en ook het muntrecht gold niet emer. In 1825 werden Delfshaven, Delfzijl en Winschoten zo nog van een stadsrecht voorzien, maar lang konden die plaatsen daar niet van genieten. Met de grondwetswijziging van 1848 verdwenen de stadsrechten en in de Gemeentewet van 1851 verdween juridisch gezien het verschil tussen een dorp en een stad. In wetboeken gaat het niet meer over een ‘stad’ of ‘dorp’, maar wordt gesproken over ‘gemeente’, en ‘bebouwde kom’.