Verslag van Jan Broeders over zijn "ontvoering"

Uit Wiki Raamsdonks Historie

In de weken, onmiddellijk volgende op de feitelijke bevrijding van het gebied rond Raamsdonk overkwam mij het navolgende:

In de vroege ochtend van 17 november 1944 ging ik de polder in tussen Raamsdonk en de Bergse Maas. Ik doel hier op het gebied dat bij ons bekend was als de zogenaamde werfkampen.

Mijn werkgever was toen Selmus Schoenmakers toen in de Korte Broekstraat, die inmiddels is overleden. Eveneens gingen mee de heren Koos Van Strien Ceeszn. en Dré Rovers uit Raamsdonk.

In het desbetreffende gebied lagen gerooide bieten en deze moesten vorstvrij worden afgedekt. Wij wisten dat het desbetreffende gebied 'snachts bijzonder onveilig was, omdat er wel Duitse patrouilles uit het land van Heusden en Altena de Bergse Maas overstaken en het desbetreffende gebied verkenden.

In verband daarmee gingen wij tijdens volledige duisternis, teneinde weer terug te zijn als het ging dagen, zodat wij minder gemakkelijk konden worden opgemerkt door Duitse patrouilles aan de overkant van de Bergse Maas. Schoenmakers reed de met een paard bespannen wagen met daarop een hoeveelheid stro. Wij waren ongeveer 500 meter van de bietenkuil verwijderd (en minder dan 1 KM vanaf de Bergse Maas) toen er in het Duits halt werd geroepen.

Aangezien wij niemand konden zien, voldeden wij aan dit bevel. Op ons af kwamen 4 Duitsers in volledige oorlogsuitrusting. Een van de Duitsers ondervroeg ons kort doch correct naar geallieerde stellingen, wij op wij naar eer en geweten het antwoord schuldig konden blijven. Er werden geen bedreigingen geuit. Nadat Rovers had verteld wat wij gingen doen, moest Schoenmakers met de wagen doorrijden.

Wij moesten rechtsomkeert maken en teruglopen in de richting van Raamsdonksveer, ongeveer ter hoogte van de toenmalige boerderij van de weduwe Boons. Daar voegden zich nog enkele Duitsers bij het gezelschap en gingen wij verder in de richting van Raamsdonksveer, waar nog enkele Duitsers in stelling zaten en daarna gingen wij met alle Duitse bewakers dwars door het land, springend over slootjes terug naar de Maas, ongeveer daar waar de Oude-en de Nieuwe Maas samenkomen.

In een roeiboot, waarbij nog een Duitse wacht was achtergebleven, zijn wij toen, in totaal 11 á 12 man overgestoken en terecht gekomen bij de plaats die door ons Peereboom wordt genoemd. Dit hoort bij de gemeente Hank. Net aan wal gekomen, het begon het inmiddels te schemeren, daar zagen wij een lijk liggen. Wij werden gebracht naar een kazemat bij de brug van Keizersveer en vandaar, onder bewaking van andere Duitsers, naar Hank, waar wij in het café van Dien van Balkom werden ondergebracht. Dezelfde dag, weer onder bewaking, gingen wij naar een school in Almkerk.

Daar troffen wij ook Engelse gevangenen aan, alsmede een kapelaan uit Dussen. Wij zijn daar een paar dagen gebleven en niet ondervraagd. Op een zondagmorgen werden wij op transport gesteld in de richting Gorinchem en ondergebracht in het politiebureau. Wij werden weer door 2 Duitsers begeleid. De militairen en de kapelaan waren al eerder weggevoerd.

De andere ochtend gingen wij weer onder bewaking van 2 Duitsers in de richting Utrecht. Ik merk op, dat alle transporten lopende geschiedden. Alleen het laatste stuk in Utrecht wisten de Duitsers niet meer waarheen zij ons moesten brengen, doch dit bleek uiteindelijk de Kromhoutkazerne te zijn. Aldaar aangekomen bleek ons, dat men daar met ons geen raad wist. Het was duidelijk dat men daar met onze komst helemaal niet blij was.

Wij moesten maar weer verder gaan lopen en kwamen die avond aan in het plaatsje Ameide, in een gebouw dat behoorde bij de Protestantse Kerk. Men zou het een soort dienstgebouw kunnen noemen. In dit gebouw werden wij overgedragen aan een 8 of 9 tal niet meer jonge Duitsers. Onze toestand was niet goed, wij hadden lang gelopen in de kou en in de stromende regen. Deze Duitsers ontvingen ons bijzonder goed. Wij moesten onze natte kleding bij de kachel drogen, kregen tijdelijk van hen kleren, alsmede sigaretten, koffie en eten. Wij zijn daar enkele dagen gebleven en konden zodoende weer op verhaal komen. Na enkele dagen gingen wij weer op mars onder toezicht van 2 jonge Duitsers en kwamen in de loop van de dag tot onze verbazing weer in Gorinchem op het politiebureau.

De 2 ons begeleidende Duitsers groetten beleefd en verdwenen en wij waren weer vrij. De Duitsers hadden aan de politie meegedeeld, dat wij in Gorinchem bij de Duitsers moesten worden tewerkgesteld.

In overleg met de politie zijn wij maar gewoon weggegaan. Wel schakelde de politie een geestelijke in uit Gorinchem, die ons de volgende dag een onderduikadres bezorgde bij 3 ongetrouwde dames in Gorinchem, de dames v.d. Biezen. Zij hadden een snoepwinkel, genaamd "Lizette". Wij waren daar weer terug eind november 1944, want van Strien en Rovers hebben daar hun verjaardag nog gevierd.

Bij deze dames zijn wij enkele dagen gebleven tot wij van de pastoor de mededeling kregen dat wij 's nachts de Merwede konden oversteken. Inderdaad is dit georganiseerd en kwamen wij 's nachts aan in Werkendam, waar wij bij een boer in de schuur hebben geslapen.

De andere avond zijn wij gaan lopen in de richting van Hank. Ik kwam bij mijn verloofde aan, die in Hank woonde.

Na de evacuatie van Hank kwam ik in Almkerk, waar ik een nieuw persoonsbewijs kreeg en bleef tot de capitulatie van Duitsland.

Het koste toen nog wel moeite, de Bergse Maas over te steken, doch ook dit lukte en ik was weer thuis.

W.g. Jan Broeders.