Toernooi en heraldiek: verschil tussen versies

Uit Wiki Raamsdonks Historie
Regel 96: Regel 96:
Het verschil in de tweede categorie, de heren die alleen een banier voeren (met vier tot vijf rotteleden), is te verklaren uit de vormgeving van de rottes van heer Jan IV van Rotselaar en zijn broer Hendrik van Rotselaar, heer van Roost.  <ref>41</ref>  In het Wapenboek Udekem krijgen beiden een banier toebedeeld, terwijl Hendrik van Joost van Becberghe ‘slechts’ een vaandel krijgt. Bovendien heeft Van Becberghe het banier en het vaandel naast elkaar geplaatst, hoewel het duidelijk om twee verschillende rotteleiders gaat. Terwijl Jan het volle wapen van Van Rotselaar voert – drie rode lelies met afgesneden voet in een veld van zilver – voert Hendrik in zijn wapen een barensteel om hem te onderscheiden van zijn oudere broer (afbeelding 3).  <ref>42</ref> [[Bestand:Toernooi-en-Heraldiek-afb-03.jpg|800px|alt=Afb. 3: Rotte van Hendrik van Rotselaar, heer van Roost, in het Wapenboek Udekem. Boven de rotte van vijf leden, onder wie zijn zoon Antoon, is het wapenschild van Willem Brant tussen gevoegd. RAG, AUA 4498, fol 5v. © Gent, Rijksarchief.|center|thumb|Afb. 3: Rotte van Hendrik van Rotselaar, heer van Roost, in het Wapenboek Udekem. Boven de rotte van vijf leden, onder wie zijn zoon Antoon, is het wapenschild van Willem Brant tussen gevoegd. RAG, AUA 4498, fol 5v. © Gent, Rijksarchief.]]
Het verschil in de tweede categorie, de heren die alleen een banier voeren (met vier tot vijf rotteleden), is te verklaren uit de vormgeving van de rottes van heer Jan IV van Rotselaar en zijn broer Hendrik van Rotselaar, heer van Roost.  <ref>41</ref>  In het Wapenboek Udekem krijgen beiden een banier toebedeeld, terwijl Hendrik van Joost van Becberghe ‘slechts’ een vaandel krijgt. Bovendien heeft Van Becberghe het banier en het vaandel naast elkaar geplaatst, hoewel het duidelijk om twee verschillende rotteleiders gaat. Terwijl Jan het volle wapen van Van Rotselaar voert – drie rode lelies met afgesneden voet in een veld van zilver – voert Hendrik in zijn wapen een barensteel om hem te onderscheiden van zijn oudere broer (afbeelding 3).  <ref>42</ref> [[Bestand:Toernooi-en-Heraldiek-afb-03.jpg|800px|alt=Afb. 3: Rotte van Hendrik van Rotselaar, heer van Roost, in het Wapenboek Udekem. Boven de rotte van vijf leden, onder wie zijn zoon Antoon, is het wapenschild van Willem Brant tussen gevoegd. RAG, AUA 4498, fol 5v. © Gent, Rijksarchief.|center|thumb|Afb. 3: Rotte van Hendrik van Rotselaar, heer van Roost, in het Wapenboek Udekem. Boven de rotte van vijf leden, onder wie zijn zoon Antoon, is het wapenschild van Willem Brant tussen gevoegd. RAG, AUA 4498, fol 5v. © Gent, Rijksarchief.]]
Ook al is het aantal vaandels (met twee tot zes rotteleden) in beide handschriften gelijk (achttien), de namen van deze rotteleiders zijn anders.<br>
Ook al is het aantal vaandels (met twee tot zes rotteleden) in beide handschriften gelijk (achttien), de namen van deze rotteleiders zijn anders.<br>
Terwijl Hendrik van Rotselaar in het wapenboek Udekem dus geen vaandel krijgt, is er een andere rotte onder leiding van een vaandeldrager die niet is opgenomen in het Wapenboek Becberghe: die van de Brusselaar Wouter Pipenpoy op het allerlaatste folio. <ref>43</ref>  Heeft Van Becberghe deze rotte per ongeluk overgeslagen, of is er een blad weggeraakt in het originele handschrift dat de wapenkoning heeft gebruikt voor de vervaardiging van zijn wapenboek?[[Bestand:Toernooi-en-Heraldiek-afb-04.jpg|800px|alt=Afb. 4: Het mogelijke later toegevoegde wapenschild van Joris van Udekem in het Wapenboek Udekem. RAG, AUA 4498, fol. 10v. © Gent, Rijksarchief.|center|thumb|Afb. 4: Het mogelijke later toegevoegde wapenschild van Joris van Udekem in het Wapenboek Udekem. RAG, AUA 4498, fol. 10v. © Gent, Rijksarchief.]]
Terwijl Hendrik van Rotselaar in het wapenboek Udekem dus geen vaandel krijgt, is er een andere rotte onder leiding van een vaandeldrager die niet is opgenomen in het Wapenboek Becberghe: die van de Brusselaar Wouter Pipenpoy op het allerlaatste folio. <ref>43</ref>  Heeft Van Becberghe deze rotte per ongeluk overgeslagen, of is er een blad weggeraakt in het originele handschrift dat de wapenkoning heeft gebruikt voor de vervaardiging van zijn wapenboek?[[Bestand:Toernooi-en-Heraldiek-afb-04.jpg|800px|alt=Afb. 4: Het mogelijke later toegevoegde wapenschild van Joris van Udekem in het Wapenboek Udekem. RAG, AUA 4498, fol. 10v. © Gent, Rijksarchief.|center|thumb|Afb. 4: Het mogelijke later toegevoegde wapenschild van Joris van Udekem in het Wapenboek Udekem. RAG, AUA 4498, fol. 10v. © Gent, Rijksarchief.]]
Het ontbreken van de rotte van Pipenpoy bij Van Becberghe verklaart voor de helft het verschil van twaalf gewone schilden (tabel 1). Verder heeft Van Becberghe in de rotte van de graaf van Nevers, Karel van Bourgondië (1414-1464),<ref>44</ref> vier schilden niet ingetekend.<ref>45</ref> Ten slotte zijn er nog twee schilden die ontbreken in het Wapenboek Becberghe. Het betreft Tserclaes in de rotte van de heer van Geten <ref>46</ref> en Udekem Jorijs<ref>47</ref> in de rotte van de Hendrik II van Wittem, heer van Beersel.<ref>48</ref> Beide heren zijn aan het eind van iedere rotte toegevoegd. De naam van Van Udekem is bovendien, als enige in het wapenboek, gemarkeerd met twee kruisjes (afbeelding 4).
Het ontbreken van de rotte van Pipenpoy bij Van Becberghe verklaart voor de helft het verschil van twaalf gewone schilden (tabel 1). Verder heeft Van Becberghe in de rotte van de graaf van Nevers, Karel van Bourgondië (1414-1464), <ref>44</ref> vier schilden niet ingetekend. <ref>45</ref> Ten slotte zijn er nog twee schilden die ontbreken in het Wapenboek Becberghe. Het betreft Tserclaes in de rotte van de heer van Geten <ref>46</ref> en Udekem Jorijs <ref>47</ref> in de rotte van de Hendrik II van Wittem, heer van Beersel. <ref>48</ref> Beide heren zijn aan het eind van iedere rotte toegevoegd. De naam van Van Udekem is bovendien, als enige in het wapenboek, gemarkeerd met twee kruisjes (afbeelding 4).


Mogelijk is dit door een latere eigenaar gedaan – het wapenboek bevindt zich immers in het archief van de familie d’Udekem d’Acoz – om de aanwezigheid van deze illustere voorvader duidelijk aan te geven. Het is ook opmerkelijk dat juist bij dit schild de voornaam na de achternaam volgt.<br>
Mogelijk is dit door een latere eigenaar gedaan – het wapenboek bevindt zich immers in het archief van de familie d’Udekem d’Acoz – om de aanwezigheid van deze illustere voorvader duidelijk aan te geven. Het is ook opmerkelijk dat juist bij dit schild de voornaam na de achternaam volgt.<br>
Mogelijk bestond bij de scribent aanvankelijk enige onduidelijkheid wie van de familie Udekem dit wapen voerde in 1439. In het [[Wapenboek Gorrevod]] wordt, net als in het grote wapenboek in het familie-archief d’Udekem d’Acoz, Joris van Udekem namelijk met een gekwartierd wapen opgevoerd, met alleen in het eerste en vierde kwartier de drie gouden klophamers in een zwart veld. De toeschrijving van het wapen aan Joris van Udekem is dan ook twijfelachtig.<ref>49</ref> Het is goed mogelijk dat het wapenschild is toegevoegd op aandringen van de opdrachtgever.
Mogelijk bestond bij de scribent aanvankelijk enige onduidelijkheid wie van de familie Udekem dit wapen voerde in 1439. In het [[Wapenboek Gorrevod]] wordt, net als in het grote wapenboek in het familie-archief d’Udekem d’Acoz, Joris van Udekem namelijk met een gekwartierd wapen opgevoerd, met alleen in het eerste en vierde kwartier de drie gouden klophamers in een zwart veld. De toeschrijving van het wapen aan Joris van Udekem is dan ook twijfelachtig. <ref>49</ref> Het is goed mogelijk dat het wapenschild is toegevoegd op aandringen van de opdrachtgever.


Niet alleen de aantallen getekende wapens verschillen, maar ook de volgorde van de rottes en schilden is anders. Het Wapenboek Udekem begint met de rotte van heer Anton van Croÿ, heer van Croÿ in Picardië, en van Aarschot in Brabant, en als eerste kamerheer van de hertog de hoogste in rang van de hertogelijke hofhouding (afbeelding 2).<ref>50</ref> Van Becberghe begint met de rotte van de hertog (afbeelding 1) die in het Wapenboek Udekem pas op de tweede plaats komt. Hij plaatst de rotte van Anton van Croÿ pas op de vijfde plaats, achter de hertog en de graven van Nevers, Étampes en Nassau. Daarop volgen de andere banieren en dan pas de vaandels.<br>
Niet alleen de aantallen getekende wapens verschillen, maar ook de volgorde van de rottes en schilden is anders. Het Wapenboek Udekem begint met de rotte van heer Anton van Croÿ, heer van Croÿ in Picardië, en van Aarschot in Brabant, en als eerste kamerheer van de hertog de hoogste in rang van de hertogelijke hofhouding (afbeelding 2). <ref>50</ref> Van Becberghe begint met de rotte van de hertog (afbeelding 1) die in het Wapenboek Udekem pas op de tweede plaats komt. Hij plaatst de rotte van Anton van Croÿ pas op de vijfde plaats, achter de hertog en de graven van Nevers, Étampes en Nassau. Daarop volgen de andere banieren en dan pas de vaandels.<br>
Met andere woorden: Van Becberghe hanteert de sociale hiërarchie als ordeningsprincipe van het wapenboek. Het wapenboek Udekem ziet er op het eerste gezicht chaotischer uit: de rottes van banieren en vaandels wisselen elkaar af. Dit opvallende verschil heeft ongetwijfeld te maken met de opdrachtgevers of de broodheren van de vervaardigers van de originele wapenboeken (zie hieronder).
Met andere woorden: Van Becberghe hanteert de sociale hiërarchie als ordeningsprincipe van het wapenboek. Het wapenboek Udekem ziet er op het eerste gezicht chaotischer uit: de rottes van banieren en vaandels wisselen elkaar af. Dit opvallende verschil heeft ongetwijfeld te maken met de opdrachtgevers of de broodheren van de vervaardigers van de originele wapenboeken (zie hieronder).


Ook de volgorde van de schilden binnen de rottes verschilt op enkele punten. In de rotte van Jan II van Glymes, heer van Bergen op Zoom,<ref>51</ref> is bijvoorbeeld een heer Jan van Kersbeek<ref>52</ref> opgenomen en nog een ander
[[Bestand:Toernooi-en-Heraldiek-afb-05.jpg|800px|alt=Afb. 5: Rotte van Klaas van Sint-Goricx in het wapenboek Udekem met het doorgehaalde wapenschild van Antoine du Bois. RAG, AUA 4498, fol. 7r. © Gent, Rijksarchief.|center|thumb|Afb. 5: Rotte van Klaas van Sint-Goricx in het wapenboek Udekem met het doorgehaalde wapenschild van Antoine du Bois. RAG, AUA 4498, fol. 7r. © Gent, Rijksarchief.]][[Bestand:Toernooi-en-Heraldiek-afb-06.jpg|800px|alt=Afb. 6: Het lege wapenschild van Willem Brant naast dat van Antoine du Bois in de rotte van Jan de Mol in het Wapenboek Udekem. RAG, AUA 4498, fol. 6v. © Gent, Rijksarchief.|center|thumb|Afb. 6: Het lege wapenschild van Willem Brant naast dat van Antoine du Bois in de rotte van Jan de Mol in het Wapenboek Udekem. RAG, AUA 4498, fol. 6v. © Gent, Rijksarchief.]]
 
Ook de volgorde van de schilden binnen de rottes verschilt op enkele punten. In de rotte van Jan II van Glymes, heer van Bergen op Zoom, <ref>51</ref> is bijvoorbeeld een heer Jan van Kersbeek <ref>52</ref> opgenomen en nog een ander


=== Noten ===
=== Noten ===

Versie van 25 mrt 2024 16:42

In de twaalfde en dertiende eeuw werden vele toernooien georganiseerd waaraan wel honderden ridders deelnamen. Deze massale toernooien waren belangrijke ontmoetingsplaatsen voor de adel naast het feit dat ze een uitgelezen kans boden om te oefenen voor een ‘echte’ veldslag. De prestaties op het toernooiveld leverden losgeld (voor gevangengenomen ridders) en prestige op, terwijl de feesten en partijen voor en na het toernooi konden bijdragen aan allerhande allianties op politiek en sociaal vlak. Uit laatmiddeleeuwse kronieken zijn vele vermeldingen en beschrijvingen van dergelijke toernooien overgeleverd. Toch kunnen we ons aan de hand van deze passages slechts zelden een concrete voorstelling maken van hoe het er tijdens een toernooi aan toe ging. Alleen als er een calamiteit gebeurde, laten kroniekschrijvers soms wat meer los.[1] Zo weiden zowel Lodewijk van Velthem als Jan van Boendale in hun kronieken uit over het overlijden van hertog Jan I van Brabant († 1294) op een toernooiveld in Bar en over zijn betekenis voor de Europese toernooicultuur in het laatste kwart van de dertiende eeuw.[2]

Terwijl de kronieken nauwelijks iets melden over de deelnemers aan deze toernooien, tonen wapenboeken dit aspect van het speelveld juist in volle glorie. Een bekend voorbeeld is het Wapenboek Beyeren waarin de heraut Klaas Heinenzoon rond 1400 de wapenschilden optekende van de 337 deelnemers aan een toernooi te Compiègne in 1279 en van de 191 ridders die te Mons in 1310 participeerden in een toernooi.[3] Deze wapenreeksen werden tot in de zeventiende eeuw veelvuldig gekopieerd. [4]

De belangstelling voor deze ridderlijke festivals uit een ver verleden was blijkbaar toen nog niet tanende. Sterker nog: adellijke families uit die tijd konden er aan de hand van dergelijke wapenboeken prat op gaan dat hun verre voorvaders ook deel hadden genomen aan deze ridderlijke wapenfeiten. Wapenboeken hadden voor de adel dus een belangrijke memoriefunctie aangezien deze de adellijke status van het individu toonden, de wortels van het geslacht blootlegden en de groepsidentiteit versterkten.[5]

Die fascinatie voor het ridderlijk verleden blijkt ook uit twee laat zestiende-eeuwse wapenboeken waarin de wapenschilden zijn opgenomen van de deelnemers van een groot toernooi te Brussel dat in mei 1439 op de Grote Markt werd georganiseerd. In de eerste week van mei kwamen daar 235 toernooigangers bijeen onder het toeziend oog van de toenmalige hertog van Brabant Filips de Goede (†1467). Filips had aan het begin van de jaren dertig van de vijftiende eeuw de hertogdommen Brabant en Limburg, en de graafschappen Holland, Zeeland en Henegouwen toegevoegd aan zijn bezittingen. Hij verbleef in die week met zijn hofhouding op het paleis van de Coudenberg dat juist in die jaren met subsidie van het stadsbestuur werd verbouwd en uitgebreid.[6] Veel deelnemers aan het toernooi maakten dan ook deel uit van de hertogelijke familie en de hofhouding. In geograijisch opzicht was het hertogdom Brabant echter de grootste leverancier. Ik heb dit toernooi dan ook elders al gekwaliijiceerd als ‘the Burgundian court meets Brabant’.[7] Van zeer weinig toernooien in de vijftiende eeuw is er zulke gedetailleerde informatie beschikbaar. Terwijl de kroniekschrijvers Jean Stavelot en Olivier van Dixmuide een korte maar vrij gedetailleerde beschrijving bieden van de activiteiten tijdens het toernooi,[8] geven de rekeningen van hertog Filips de Goede inzicht in de materiële benodigdheden voor het toernooi (paarden, harnassen, knuppels, toernooizwaarden, banieren, wapenschilden, pluimen enzovoort).[9] De twee wapenboeken completeren dit beeld en laten zien welke personen vermoedelijk deelnamen aan het toernooi.

In dit artikel onderwerp ik deze twee wapenboeken aan een grondige analyse.[10] Daartoe vergelijk ik allereerst de handschriften en tracht ik de talrijke verschillen te duiden. Hoe verhouden deze handschriften zich tot elkaar en wat leren ze ons over de verloren gegane originele bronnen waarop ze zijn gebaseerd? Vervolgens ga ik in op de identiteit van de mogelijke samenstellers van de originele wapenboeken en hun opdrachtgevers. Op deze manier wil ik doordringen tot het belang van deze wapenboeken voor de adel zowel ten tijde van het toernooi als in de laatste decennia van de zestiende eeuw.

Een toernooi, twee wapenboeken

Afb. 1: Rotte van hertog Filips de Goede in het Wapenboek Becberghe. Zijn wapenschild staat afgebeeld op zowel het banier als het vaandel en wijst op het leiderschap van de hertog. De rotte bestaat verder uit tien leden. ASB, HA 3357 fol. 77v-78r. © Stadsarchief van Brussel.
Afb. 1: Rotte van hertog Filips de Goede in het Wapenboek Becberghe. Zijn wapenschild staat afgebeeld op zowel het banier als het vaandel en wijst op het leiderschap van de hertog. De rotte bestaat verder uit tien leden. ASB, HA 3357 fol. 77v-78r. © Stadsarchief van Brussel.

Wapenboek is de algemene term voor de manuscripten die hier ter discussie staan: een repertorium waarin een zeker aantal wapenschilden getekend of geschilderd is, in een specifieke ordening – geografisch, institutioneel of heraldisch – al dan niet met een tekst ter identificatie bij ieder wapenschild.

Een verzameling wapenschilden opgetekend bij een speciijieke gebeurtenis, een veldslag of een toernooi bijvoorbeeld, noemen we een gelegenheidswapenboek. [11] Het gaat in het geval van het Brussels toernooi dus om twee gelegenheidswapenboeken die beide dateren uit de laatste decennia van de zestiende eeuw, maar teruggaan op onbekende originelen uit (vermoedelijk) het tweede kwart van de vijftiende eeuw, of latere kopieën daarvan. Torsten Hiltmann heeft recentelijk benadrukt dat de eindverantwoordelijkheid van een wapenboek zeker niet altijd bij een wapenkoning of heraut lag. Bovendien waren dit soort manuscripten niet het werk van één persoon maar waren er vaak diverse vaklieden, zoals klerken of schilders, bij betrokken. [12]

Daarom spreek ik in het navolgende niet van ‘auteurs’ of ‘herauten’ maar van ‘samenstellers’. Het eerste wapenboek (zie afbeelding 1) is onderdeel van een manuscript van 205 folia dat tegenwoordig in het stadsarchief van Brussel wordt bewaard onder de titel Échevins de Bruxelles et tournoys. [13] Het gehele manuscript is samengesteld door Joost van Becberghe of Beckberghen, heraut en wapenkoning van Brabant sinds maart 1578. [14] Hij vervulde het ambt een flink aantal jaren en in 1596 wordt hij zelfs genoemd als plaatsvervanger van Toison d’Or, de wapenkoning van de Orde van het Gulden Vlies en hoogste in rang van het herautencorps van de Bourgondische hertog. [15] In 1598 ontving hij als painctre een bedrag van 2.200 lb. voor het vervaardigen van allerhande standaards, banieren, vaandels en wapenschilden die werden opgesteld in de Sint-Goedele te Brussel bij de memoriemis vanwege het overlijden van koning Filips II. [16] In 1603 was hij als ‘schilder’ betrokken bij het ontwerp van het grafmonument van Ernst van Oostenrijk (†1595) in de Sint-Goedele, en bij het ontwerp van diverse glasramen, geschonken door Albrecht en Isabella aan kerken te Brussel en Heverlee. [17] Kortom, een heraldisch expert die zijn kunde en kennis niet alleen toonde in wapenboeken en heraldische geschriften, maar ook in het publieke domein. Zijn zoon, Jeroen van Becberghe, trad in 1610 in zijn voetsporen als wapenkoning van Brabant.[18] Volgens een aantekening voorin het boek begon Joost met het manuscript in 1582 te Antwerpen. Het jongste stuk dat Jeroen noteerde in het manuscript dateert van 1628, het jaar waarin zijn vader Joost formeel afstand deed van het ambt van wapenkoning. [19] De hand van Joost is duidelijk herkenbaar in het toernooigedeelte en is terug te vinden in andere manuscripten die aan hem worden toegeschreven. [20] De Brabantse wapenkoning was dus in ieder geval de hoofdauteur van dit deel van het wapenboek.

Afb. 2: Rotte van Anton van Croÿ, eerste kamerheer van Filips de Goede, in het Wapenboek Udekem. Zijn banier en vaandel zijn onder elkaar geplaatst. De rotte telde verder acht leden. RAG, AUA 4498, fol. 1r. © Gent, Rijksarchief.
Afb. 2: Rotte van Anton van Croÿ, eerste kamerheer van Filips de Goede, in het Wapenboek Udekem. Zijn banier en vaandel zijn onder elkaar geplaatst. De rotte telde verder acht leden. RAG, AUA 4498, fol. 1r. © Gent, Rijksarchief.


De eerste zestig folia van het manuscript worden in beslag genomen door een overzicht van de schepenen van Brussel tussen 1260 en 1783. De hand die de onderschriften bij de wapenschilden in het toernooigedeelte heeft verzorgd, schreef ook de teksten bij de schepenlijsten tot 1566. [21] Van Becberghe was woonachtig in Brussel en hij had dus een meer dan gewone belangstelling voor alle heraldische wetenswaardigheden met betrekking tot de belangrijkste stad van het hertogdom. De deelname van vele Brabanders in het algemeen en Brusselaars in het bijzonder verklaart mogelijk ook waarom Van Becberghe het toernooi heeft opgenomen in zijn manuscript. Het is het milieu – hof en stedelijke elite – waarin Van Becberghe zelf verkeerde en het toernooi bood een prachtige heraldische lieu de mémoire voor de belangrijkste families van de stad. Daarna volgt het eigenlijke wapenboek met als opschrift: ‘Tournoy faict par le bon duc Philipe en Bruxelles sur le marché en l’an 1439, le 4e de maÿ’. [22] Vervolgens is er een verzameling wapenschilden van de adel van verschillende gewesten van de Nederlanden [23] en allerhande afschriften van akten met een heraldisch karakter en andere zaken aangaande adellijke families in de Nederlanden. [24] Helaas zijn we veel minder goed geïnformeerd over het tweede manuscript, dat wordt bewaard in het Rijksarchief te Gent in het fonds van de familie d’Udekem d’Acoz (afbeelding 2). [25]

Het bestaat uit veertien folia, waarvan het eerste als opschrift draagt ‘S’ensuyt le tournoij tenu devant la maison de la ville sur le marché de Bruxelles par le bon duc Philippe de Bourgoigne, entreprennue en l’an 1439, le 4e de may’. [26] Min of meer dezelfde Franse woorden als in het Brusselse manuscript worden hier gebruikt, zij het in een iets andere volgorde. In het wapenboek is geen spoor te vinden van een mogelijke samensteller of verantwoordelijke heraut/wapenkoning. In ieder geval komt het handschrift in het manuscript overeen met dat van een ander en veel omvangrijker wapenboek dat nu in hetzelfde archieffonds berust. Dit betreft een algemeen territoriaal wapenboek met niet minder dan 8.000 wapenschilden. [27]
De nadruk ligt op de vorstendommen in de Nederlanden, maar er is ook ruimte voor de koninkrijken Frankrijk en Engeland. Ook de stijl van de wapenschilden komt overeen met het toernooimanuscript.

Volgens Van den Eeckhout komt het watermerk van het Gentse manuscript overeen met een vergelijkbaar watermerk uit 1585.[28] Het is niet duidelijk of het wapenboek toen al in handen was van het geslacht Van Udekem of dat Jan X van Udekem – toen de mannelijke naamvoerder van het geslacht– als opdrachtgever van de kopie is opgetreden. Deze Jan werd in 1589 beleend met het prestigieuze huis van Aken bij Bossuit in Waals-Brabant, later bekend als het kasteel van Guertechin.[29] Het voorkomen van een Van Udekem in dit wapenboek wijst echter wel in die richting (zie hieronder).

Terwijl het Gentse manuscript een zelfstandig gelegenheidswapenboek is, maakt het Brusselse exemplaar deel uit van een wapenboek waarin ook nog andere wapenseries en teksten met een heraldisch karakter zijn opgenomen. Aangezien het gebruikelijk is om wapenboeken naar de samensteller ofwel naar de bezitter te vernoemen, gebruik ik hierna de aanduiding ‘Wapenboek Becberghe’ voor het Brusselse manuscript, en ‘Wapenboek Udekem’ voor het exemplaar dat in Gent wordt bewaard.

Vormgeving, schrift en taalgebruik

De wapenboeken verschillen zowel qua vorm als qua inhoud. Een eerste opvallend verschil is het aantal folia dat de samenstellers nodig hebben voor het optekenen van de wapenschilden: het Wapenboek Becberghe beslaat 22 folia (recto en verso) terwijl het Wapenboek Udekem slechts dertien folia bevat (eveneens recto en verso). Van Becberghe gebruikt een ruimere bladspiegel en spreidt de grote rottes – de teams waarmee de ridders deelnamen aan het toernooi – zelfs uit over twee opengeslagen folia (afbeelding 1). De samensteller van het Wapenboek Udekem daarentegen plaatst elke rotte – en soms zelfs meerdere – op een enkele pagina (afbeelding 2).

Ook de vormgeving van de banieren, vaandels en schilden verschilt aanzienlijk. Op het eerste gezicht lijkt het alsof Van Becberghe stempels of sjablonen heeft gebruikt om de omtrekken van de banieren, de vaandels, schilden, helmen en helmkleden af te drukken zodat hij ze verder kon inkleuren (afbeelding 1).[30] Bij nadere inspectie blijkt echter dat deze omtrekken op enkele details van elkaar verschillen. De samensteller van het Wapenboek Udekem tekende meer uit de losse pols, ook al heeft hij geprobeerd zich te houden aan vooraf getekende kaders en vakken voor de wapenschilden (afbeelding 2). Typerend voor zijn werkwijze zijn de diverse correcties die hij moest toepassen. De omtrekken van één banier (Jan VII van Wittem, heer van Boutersem[31]) tekende hij aanvankelijk te groot waardoor de helmtekens van de wapenschilden er niet op pasten. Bij Jan de Mol en Hendrik II van Wittem tekende hij eerst een banier, maar maakte daarvan in tweede instantie toch een vaandel (afbeelding 4).[32]

Dergelijke fouten ontbreken bij Van Becberghe, die sowieso wat netter werkt. De banieren en vaandels heeft hij bijvoorbeeld bevestigd aan gestileerde en spits toelopende toernooilansen, terwijl deze in het Wapenboek Udekem eenvoudige stokken zijn die wat scheef staan en ongelijkvormig zijn wat betreft de opvulling. En terwijl Van Becberghe de banieren weergeeft als vierkante vlaggen, opteert het Wapenboek Udekem voor een rechthoekige vorm (afbeelding 1 en 2). Uit de zogenoemde Burgunderbeute van 1477 blijkt dat in het Bourgondische leger beide typen banieren gevoerd werden, ook al was het rechthoekige banier het meest gangbaar.[33] In de wapenboeken van de Brabantse baanrotsen worden de banieren echter standaard in vierkante vorm weergegeven.[34] Ook de wapenschilden in het Wapenboek Udekem zijn wat losser uit de pols getekend dan in het Wapenboek Becberghe en leunen soms zelfs tegen elkaar aan. Ze zijn verder dik zwart omlijnd en hebben wat grovere en primitievere vormen dan in het Wapenboek Becberghe.

Daar staat tegenover dat in het Wapenboek Udekem alle wapenschilden gesierd worden door een helmteken. Ook de leiders van de rottes zijn onder banier of vaandel voorzien van een aparte helm met helmteken (afbeelding 2). Van Becberghe heeft slechts dertien wapenschilden van een helmteken voorzien, met name in de rottes van Filips de Goede (afbeelding 1) en van Anton van Croÿ. Maar zelfs voor die rottes heeft de wapenkoning niet voor alle leden een helmteken geschilderd en sommige helmtekens zelf niet helemaal afgemaakt of ingekleurd. Het was ongetwijfeld een tijdrovend karwei ook al zullen de originele wapenboeken deze heraldische symbolen wel hebben gehad. Dit maakt het Wapenboek Udekem in visueel en heraldisch opzicht rijker dan het Wapenboek Becberghe. Het meest voorkomende helmteken is de hondenkop (25 keer) gevolgd door de adelaarskop, het bebaarde mannenhoofd en de zogenoemde vlucht (ieder 21 keer).[35] Helmtekens waren zeer kwetsbaar aangezien ze waren gemaakt van hout, gekookt leer, allerhande stoffen en/of pluimen. Tijdens het laatmiddeleeuwse toernooi was het de bedoeling dat die met botte zwaarden of met knuppels van de helmen werden geslagen.[36]

Verder gebruiken de samenstellers verschillende toernooihelmen: in het Wapenboek Becberghe de steekhelm, met beperkt zicht en eigenlijk alleen geschikt voor het steekspel met de lans, en in het Wapenboek Udekem de traliehelm met veel meer zicht en bij uitstek geschikt voor de mêlée of de behourde, het massale toernooi met zwaarden en knuppels. Beide helmen waren overigens typisch voor toernooien tijdens de vijftiende en zestiende eeuw.[37] Alle twee de helmtypen passen in het wapenboek, aangezien tijdens het Brusselse toernooi zowel de massale als de individuele spelvorm beoefend werd.[38]

In beide wapenboeken heeft één enkele hand de onderschriften verzorgd.
In het Wapenboek Udekem zijn door dezelfde hand maar in een ander meer cursief schrift wel enkele aanvullingen en correcties aangebracht, terwijl in het Wapenboek Becberghe drie namen in een andere hand zijn geschreven.[39] Het opschrift van beide wapenboeken is dan wel in het Frans, maar taalgebruik in de onderschriften in beide wapenboeken wijst er op dat de schrijvers thuis waren in zowel het Frans als het Nederlands; edelen uit Franstalige gebieden worden met een Franse titel aangeduid maar die uit Nederlandstalige met een Nederlandse (conte de Nevers maar grave van Nassou bij Becberghe).

Inhoudelijke verschillen

In beide handschriften wordt het wapenschild van een individuele ridder op vier verschillende dragers afgebeeld: op een banier en een vaandel, op alleen een banier, op alleen een vaandel en ten slotte op een ‘gewoon’ schild al dan niet met helmteken. Zowel banieren als vaandels waren oriëntatiepunten op het strijd- en het toernooiveld en gaven aan waar de commandanten zich bevonden. Vermogende edelen die een eigen compagnie te velde konden brengen voerden banieren en werden baanderheren of baanrotsen genoemd.
Minder kapitaalkrachtige edelen of ridders met kleinere teams onder hun bevel voerden driehoekige vaandels. [40]

De leiders van de grootste rottes (zeven tot tien leden) met de hoogste sociale status krijgen zowel een banier als een vaandel toebedeeld. Alleen deze categorie is geheel identiek in beide wapenboeken (zie tabel 1). Van Becberghe plaatst banier en vaandel direct na elkaar vooraan de rotte (afbeelding 1). In het Wapenboek Udekem daarentegen staan deze onder elkaar waarbij de leden van de rotte visueel duidelijk vallen onder het leiderschap van deze heer (afbeelding 2).

Tabel 1: Vergelijking van het aantal dragers van wapenschilden in beide wapenboeken.
Wapenboek 'WapenboekBanier +'vaandel Banier Vaandel Schild Totaal







Becberghe 12
6
18
186
222
Udekem 12
7
18
198
235

Het verschil in de tweede categorie, de heren die alleen een banier voeren (met vier tot vijf rotteleden), is te verklaren uit de vormgeving van de rottes van heer Jan IV van Rotselaar en zijn broer Hendrik van Rotselaar, heer van Roost. [41] In het Wapenboek Udekem krijgen beiden een banier toebedeeld, terwijl Hendrik van Joost van Becberghe ‘slechts’ een vaandel krijgt. Bovendien heeft Van Becberghe het banier en het vaandel naast elkaar geplaatst, hoewel het duidelijk om twee verschillende rotteleiders gaat. Terwijl Jan het volle wapen van Van Rotselaar voert – drie rode lelies met afgesneden voet in een veld van zilver – voert Hendrik in zijn wapen een barensteel om hem te onderscheiden van zijn oudere broer (afbeelding 3). [42]

Afb. 3: Rotte van Hendrik van Rotselaar, heer van Roost, in het Wapenboek Udekem. Boven de rotte van vijf leden, onder wie zijn zoon Antoon, is het wapenschild van Willem Brant tussen gevoegd. RAG, AUA 4498, fol 5v. © Gent, Rijksarchief.
Afb. 3: Rotte van Hendrik van Rotselaar, heer van Roost, in het Wapenboek Udekem. Boven de rotte van vijf leden, onder wie zijn zoon Antoon, is het wapenschild van Willem Brant tussen gevoegd. RAG, AUA 4498, fol 5v. © Gent, Rijksarchief.

Ook al is het aantal vaandels (met twee tot zes rotteleden) in beide handschriften gelijk (achttien), de namen van deze rotteleiders zijn anders.

Terwijl Hendrik van Rotselaar in het wapenboek Udekem dus geen vaandel krijgt, is er een andere rotte onder leiding van een vaandeldrager die niet is opgenomen in het Wapenboek Becberghe: die van de Brusselaar Wouter Pipenpoy op het allerlaatste folio. [43] Heeft Van Becberghe deze rotte per ongeluk overgeslagen, of is er een blad weggeraakt in het originele handschrift dat de wapenkoning heeft gebruikt voor de vervaardiging van zijn wapenboek?

Afb. 4: Het mogelijke later toegevoegde wapenschild van Joris van Udekem in het Wapenboek Udekem. RAG, AUA 4498, fol. 10v. © Gent, Rijksarchief.
Afb. 4: Het mogelijke later toegevoegde wapenschild van Joris van Udekem in het Wapenboek Udekem. RAG, AUA 4498, fol. 10v. © Gent, Rijksarchief.

Het ontbreken van de rotte van Pipenpoy bij Van Becberghe verklaart voor de helft het verschil van twaalf gewone schilden (tabel 1). Verder heeft Van Becberghe in de rotte van de graaf van Nevers, Karel van Bourgondië (1414-1464), [44] vier schilden niet ingetekend. [45] Ten slotte zijn er nog twee schilden die ontbreken in het Wapenboek Becberghe. Het betreft Tserclaes in de rotte van de heer van Geten [46] en Udekem Jorijs [47] in de rotte van de Hendrik II van Wittem, heer van Beersel. [48] Beide heren zijn aan het eind van iedere rotte toegevoegd. De naam van Van Udekem is bovendien, als enige in het wapenboek, gemarkeerd met twee kruisjes (afbeelding 4).

Mogelijk is dit door een latere eigenaar gedaan – het wapenboek bevindt zich immers in het archief van de familie d’Udekem d’Acoz – om de aanwezigheid van deze illustere voorvader duidelijk aan te geven. Het is ook opmerkelijk dat juist bij dit schild de voornaam na de achternaam volgt.
Mogelijk bestond bij de scribent aanvankelijk enige onduidelijkheid wie van de familie Udekem dit wapen voerde in 1439. In het Wapenboek Gorrevod wordt, net als in het grote wapenboek in het familie-archief d’Udekem d’Acoz, Joris van Udekem namelijk met een gekwartierd wapen opgevoerd, met alleen in het eerste en vierde kwartier de drie gouden klophamers in een zwart veld. De toeschrijving van het wapen aan Joris van Udekem is dan ook twijfelachtig. [49] Het is goed mogelijk dat het wapenschild is toegevoegd op aandringen van de opdrachtgever.

Niet alleen de aantallen getekende wapens verschillen, maar ook de volgorde van de rottes en schilden is anders. Het Wapenboek Udekem begint met de rotte van heer Anton van Croÿ, heer van Croÿ in Picardië, en van Aarschot in Brabant, en als eerste kamerheer van de hertog de hoogste in rang van de hertogelijke hofhouding (afbeelding 2). [50] Van Becberghe begint met de rotte van de hertog (afbeelding 1) die in het Wapenboek Udekem pas op de tweede plaats komt. Hij plaatst de rotte van Anton van Croÿ pas op de vijfde plaats, achter de hertog en de graven van Nevers, Étampes en Nassau. Daarop volgen de andere banieren en dan pas de vaandels.
Met andere woorden: Van Becberghe hanteert de sociale hiërarchie als ordeningsprincipe van het wapenboek. Het wapenboek Udekem ziet er op het eerste gezicht chaotischer uit: de rottes van banieren en vaandels wisselen elkaar af. Dit opvallende verschil heeft ongetwijfeld te maken met de opdrachtgevers of de broodheren van de vervaardigers van de originele wapenboeken (zie hieronder).

Afb. 5: Rotte van Klaas van Sint-Goricx in het wapenboek Udekem met het doorgehaalde wapenschild van Antoine du Bois. RAG, AUA 4498, fol. 7r. © Gent, Rijksarchief.
Afb. 5: Rotte van Klaas van Sint-Goricx in het wapenboek Udekem met het doorgehaalde wapenschild van Antoine du Bois. RAG, AUA 4498, fol. 7r. © Gent, Rijksarchief.
Afb. 6: Het lege wapenschild van Willem Brant naast dat van Antoine du Bois in de rotte van Jan de Mol in het Wapenboek Udekem. RAG, AUA 4498, fol. 6v. © Gent, Rijksarchief.
Afb. 6: Het lege wapenschild van Willem Brant naast dat van Antoine du Bois in de rotte van Jan de Mol in het Wapenboek Udekem. RAG, AUA 4498, fol. 6v. © Gent, Rijksarchief.

Ook de volgorde van de schilden binnen de rottes verschilt op enkele punten. In de rotte van Jan II van Glymes, heer van Bergen op Zoom, [51] is bijvoorbeeld een heer Jan van Kersbeek [52] opgenomen en nog een ander

Noten

Frederik Buylaert en Robert Stein maakten mij opmerkzaam op de twee handschriften die in dit artikel centraal staan. Zonder deze referenties had ik dit artikel nooit kunnen schrijven. Verder heb ik in diverse werkcolleges aan de Universiteit van Amsterdam studenten een vergelijking van de handschriften laten maken. Ik wil hen hartelijk danken voor hun inspanningen en suggesties. Ten slotte gaven Wim van Anrooij, Jan Burgers, Elmar Hofman, Floris Harskamp, Lisa Kuitert en Steven Thiry nuttig commentaar op een eerdere versie van dit artikel.

Bron: Mario Damen

Digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52