Toernooi en heraldiek
Wapenboeken als het schriftelijk geheugen van de laatmiddeleeuwse adel (Mario Damen)
In de twaalfde en dertiende eeuw werden vele toernooien georganiseerd waaraan wel honderden ridders deelnamen. Deze massale toernooien waren belangrijke ontmoetingsplaatsen voor de adel naast het feit dat ze een uitgelezen kans boden om te oefenen voor een ‘echte’ veldslag. De prestaties op het toernooiveld leverden losgeld (voor gevangengenomen ridders) en prestige op, terwijl de feesten en partijen voor en na het toernooi konden bijdragen aan allerhande allianties op politiek en sociaal vlak. Uit laatmiddeleeuwse kronieken zijn vele vermeldingen en beschrijvingen van dergelijke toernooien overgeleverd. Toch kunnen we ons aan de hand van deze passages slechts zelden een concrete voorstelling maken van hoe het er tijdens een toernooi aan toe ging. Alleen als er een calamiteit gebeurde, laten kroniekschrijvers soms wat meer los. [1] Zo weiden zowel Lodewijk van Velthem als Jan van Boendale in hun kronieken uit over het overlijden van hertog Jan I van Brabant († 1294) op een toernooiveld in Bar en over zijn betekenis voor de Europese toernooicultuur in het laatste kwart van de dertiende eeuw. [2]
Terwijl de kronieken nauwelijks iets melden over de deelnemers aan deze toernooien, tonen wapenboeken dit aspect van het speelveld juist in volle glorie. Een bekend voorbeeld is het Wapenboek Beyeren waarin de heraut Klaas Heinenzoon rond 1400 de wapenschilden optekende van de 337 deelnemers aan een toernooi te Compiègne in 1279 en van de 191 ridders die te Mons in 1310 participeerden in een toernooi. [3] Deze wapenreeksen werden tot in de zeventiende eeuw veelvuldig gekopieerd. [4]
De belangstelling voor deze ridderlijke festivals uit een ver verleden was blijkbaar toen nog niet tanende. Sterker nog: adellijke families uit die tijd konden er aan de hand van dergelijke wapenboeken prat op gaan dat hun verre voorvaders ook deel hadden genomen aan deze ridderlijke wapenfeiten. Wapenboeken hadden voor de adel dus een belangrijke memoriefunctie aangezien deze de adellijke status van het individu toonden, de wortels van het geslacht blootlegden en de groepsidentiteit versterkten. [5]
Die fascinatie voor het ridderlijk verleden blijkt ook uit twee laat zestiende-eeuwse wapenboeken waarin de wapenschilden zijn opgenomen van de deelnemers van een groot toernooi te Brussel dat in mei 1439 op de Grote Markt werd georganiseerd. In de eerste week van mei kwamen daar 235 toernooigangers bijeen onder het toeziend oog van de toenmalige hertog van Brabant Filips de Goede (†1467). Filips had aan het begin van de jaren dertig van de vijftiende eeuw de hertogdommen Brabant en Limburg, en de graafschappen Holland, Zeeland en Henegouwen toegevoegd aan zijn bezittingen. Hij verbleef in die week met zijn hofhouding op het paleis van de Coudenberg dat juist in die jaren met subsidie van het stadsbestuur werd verbouwd en uitgebreid. [6] Veel deelnemers aan het toernooi maakten dan ook deel uit van de hertogelijke familie en de hofhouding. In geograijisch opzicht was het hertogdom Brabant echter de grootste leverancier. Ik heb dit toernooi dan ook elders al gekwaliijiceerd als ‘the Burgundian court meets Brabant’. [7] Van zeer weinig toernooien in de vijftiende eeuw is er zulke gedetailleerde informatie beschikbaar. Terwijl de kroniekschrijvers Jean Stavelot en Olivier van Dixmuide een korte maar vrij gedetailleerde beschrijving bieden van de activiteiten tijdens het toernooi, [8] geven de rekeningen van hertog Filips de Goede inzicht in de materiële benodigdheden voor het toernooi (paarden, harnassen, knuppels, toernooizwaarden, banieren, wapenschilden, pluimen enzovoort). [9] De twee wapenboeken completeren dit beeld en laten zien welke personen vermoedelijk deelnamen aan het toernooi.
In dit artikel onderwerp ik deze twee wapenboeken aan een grondige analyse. [10] Daartoe vergelijk ik allereerst de handschriften en tracht ik de talrijke verschillen te duiden. Hoe verhouden deze handschriften zich tot elkaar en wat leren ze ons over de verloren gegane originele bronnen waarop ze zijn gebaseerd? Vervolgens ga ik in op de identiteit van de mogelijke samenstellers van de originele wapenboeken en hun opdrachtgevers. Op deze manier wil ik doordringen tot het belang van deze wapenboeken voor de adel zowel ten tijde van het toernooi als in de laatste decennia van de zestiende eeuw.
Een toernooi, twee wapenboeken
Wapenboek is de algemene term voor de manuscripten die hier ter discussie staan: een repertorium waarin een zeker aantal wapenschilden getekend of geschilderd is, in een specifieke ordening – geografisch, institutioneel of heraldisch – al dan niet met een tekst ter identificatie bij ieder wapenschild.
Een verzameling wapenschilden opgetekend bij een speciijieke gebeurtenis, een veldslag of een toernooi bijvoorbeeld, noemen we een gelegenheidswapenboek. [11] Het gaat in het geval van het Brussels toernooi dus om twee gelegenheidswapenboeken die beide dateren uit de laatste decennia van de zestiende eeuw, maar teruggaan op onbekende originelen uit (vermoedelijk) het tweede kwart van de vijftiende eeuw, of latere kopieën daarvan. Torsten Hiltmann heeft recentelijk benadrukt dat de eindverantwoordelijkheid van een wapenboek zeker niet altijd bij een wapenkoning of heraut lag. Bovendien waren dit soort manuscripten niet het werk van één persoon maar waren er vaak diverse vaklieden, zoals klerken of schilders, bij betrokken. [12]
Daarom spreek ik in het navolgende niet van ‘auteurs’ of ‘herauten’ maar van ‘samenstellers’. Het eerste wapenboek (zie afbeelding 1) is onderdeel van een manuscript van 205 folia dat tegenwoordig in het stadsarchief van Brussel wordt bewaard onder de titel Échevins de Bruxelles et tournoys. [13]
Het gehele manuscript is samengesteld door Joost van Becberghe of Beckberghen, heraut en wapenkoning van Brabant sinds maart 1578. [14] Hij vervulde het ambt een flink aantal jaren en in 1596 wordt hij zelfs genoemd als plaatsvervanger van Toison d’Or, de wapenkoning van de Orde van het Gulden Vlies en hoogste in rang van het herautencorps van de Bourgondische hertog. [15] In 1598 ontving hij als painctre een bedrag van 2.200 lb. voor het vervaardigen van allerhande standaards, banieren, vaandels en wapenschilden die werden opgesteld in de Sint-Goedele te Brussel bij de memoriemis vanwege het overlijden van koning Filips II. [16] In 1603 was hij als ‘schilder’ betrokken bij het ontwerp van het grafmonument van Ernst van Oostenrijk (†1595) in de Sint-Goedele, en bij het ontwerp van diverse glasramen, geschonken door Albrecht en Isabella aan kerken te Brussel en Heverlee. [17] Kortom, een heraldisch expert die zijn kunde en kennis niet alleen toonde in wapenboeken en heraldische geschriften, maar ook in het publieke domein. Zijn zoon, Jeroen van Becberghe, trad in 1610 in zijn voetsporen als wapenkoning van Brabant. [18] Volgens een aantekening voorin het boek begon Joost met het manuscript in 1582 te Antwerpen. Het jongste stuk dat Jeroen noteerde in het manuscript dateert van 1628, het jaar waarin zijn vader Joost formeel afstand deed van het ambt van wapenkoning. [19] De hand van Joost is duidelijk herkenbaar in het toernooigedeelte en is terug te vinden in andere manuscripten die aan hem worden toegeschreven. [20] De Brabantse wapenkoning was dus in ieder geval de hoofdauteur van dit deel van het wapenboek.
De eerste zestig folia van het manuscript worden in beslag genomen door een overzicht van de schepenen van Brussel tussen 1260 en 1783. De hand die de onderschriften bij de wapenschilden in het toernooigedeelte heeft verzorgd, schreef ook de teksten bij de schepenlijsten tot 1566. [21] Van Becberghe was woonachtig in Brussel en hij had dus een meer dan gewone belangstelling voor alle heraldische wetenswaardigheden met betrekking tot de belangrijkste stad van het hertogdom. De deelname van vele Brabanders in het algemeen en Brusselaars in het bijzonder verklaart mogelijk ook waarom Van Becberghe het toernooi heeft opgenomen in zijn manuscript. Het is het milieu – hof en stedelijke elite – waarin Van Becberghe zelf verkeerde en het toernooi bood een prachtige heraldische lieu de mémoire voor de belangrijkste families van de stad. Daarna volgt het eigenlijke wapenboek met als opschrift: ‘Tournoy faict par le bon duc Philipe en Bruxelles sur le marché en l’an 1439, le 4e de maÿ’. [22] Vervolgens is er een verzameling wapenschilden van de adel van verschillende gewesten van de Nederlanden [23] en allerhande afschriften van akten met een heraldisch karakter en andere zaken aangaande adellijke families in de Nederlanden. [24]
Helaas zijn we veel minder goed geïnformeerd over het tweede manuscript, dat wordt bewaard in het Rijksarchief te Gent in het fonds van de familie d’Udekem d’Acoz (afbeelding 2). [25]
Het bestaat uit veertien folia, waarvan het eerste als opschrift draagt ‘S’ensuyt le tournoij tenu devant la maison de la ville sur le marché de Bruxelles par le bon duc Philippe de Bourgoigne, entreprennue en l’an 1439, le 4e de may’. [26] Min of meer dezelfde Franse woorden als in het Brusselse manuscript worden hier gebruikt, zij het in een iets andere volgorde. In het wapenboek is geen spoor te vinden van een mogelijke samensteller of verantwoordelijke heraut/wapenkoning. In ieder geval komt het handschrift in het manuscript overeen met dat van een ander en veel omvangrijker wapenboek dat nu in hetzelfde archieffonds berust. Dit betreft een algemeen territoriaal wapenboek met niet minder dan 8.000 wapenschilden. [27]
De nadruk ligt op de vorstendommen in de Nederlanden, maar er is ook ruimte voor de koninkrijken Frankrijk en Engeland. Ook de stijl van de wapenschilden komt overeen met het toernooimanuscript.
Volgens Van den Eeckhout komt het watermerk van het Gentse manuscript overeen met een vergelijkbaar watermerk uit 1585. [28] Het is niet duidelijk of het wapenboek toen al in handen was van het geslacht Van Udekem of dat Jan X van Udekem – toen de mannelijke naamvoerder van het geslacht– als opdrachtgever van de kopie is opgetreden. Deze Jan werd in 1589 beleend met het prestigieuze huis van Aken bij Bossuit in Waals-Brabant, later bekend als het kasteel van Guertechin. [29] Het voorkomen van een Van Udekem in dit wapenboek wijst echter wel in die richting (zie hieronder).
Terwijl het Gentse manuscript een zelfstandig gelegenheidswapenboek is, maakt het Brusselse exemplaar deel uit van een wapenboek waarin ook nog andere wapenseries en teksten met een heraldisch karakter zijn opgenomen. Aangezien het gebruikelijk is om wapenboeken naar de samensteller ofwel naar de bezitter te vernoemen, gebruik ik hierna de aanduiding ‘Wapenboek Becberghe’ voor het Brusselse manuscript, en ‘Wapenboek Udekem’ voor het exemplaar dat in Gent wordt bewaard.
Vormgeving, schrift en taalgebruik
De wapenboeken verschillen zowel qua vorm als qua inhoud. Een eerste opvallend verschil is het aantal folia dat de samenstellers nodig hebben voor het optekenen van de wapenschilden: het Wapenboek Becberghe beslaat 22 folia (recto en verso) terwijl het Wapenboek Udekem slechts dertien folia bevat (eveneens recto en verso). Van Becberghe gebruikt een ruimere bladspiegel en spreidt de grote rottes – de teams waarmee de ridders deelnamen aan het toernooi – zelfs uit over twee opengeslagen folia (afbeelding 1). De samensteller van het Wapenboek Udekem daarentegen plaatst elke rotte – en soms zelfs meerdere – op een enkele pagina (afbeelding 2).
Ook de vormgeving van de banieren, vaandels en schilden verschilt aanzienlijk. Op het eerste gezicht lijkt het alsof Van Becberghe stempels of sjablonen heeft gebruikt om de omtrekken van de banieren, de vaandels, schilden, helmen en helmkleden af te drukken zodat hij ze verder kon inkleuren (afbeelding 1). [30] Bij nadere inspectie blijkt echter dat deze omtrekken op enkele details van elkaar verschillen. De samensteller van het Wapenboek Udekem tekende meer uit de losse pols, ook al heeft hij geprobeerd zich te houden aan vooraf getekende kaders en vakken voor de wapenschilden (afbeelding 2). Typerend voor zijn werkwijze zijn de diverse correcties die hij moest toepassen. De omtrekken van één banier (Jan VII van Wittem, heer van Boutersem [31] ) tekende hij aanvankelijk te groot waardoor de helmtekens van de wapenschilden er niet op pasten. Bij Jan de Mol en Hendrik II van Wittem tekende hij eerst een banier, maar maakte daarvan in tweede instantie toch een vaandel (afbeelding 4). [32]
Dergelijke fouten ontbreken bij Van Becberghe, die sowieso wat netter werkt. De banieren en vaandels heeft hij bijvoorbeeld bevestigd aan gestileerde en spits toelopende toernooilansen, terwijl deze in het Wapenboek Udekem eenvoudige stokken zijn die wat scheef staan en ongelijkvormig zijn wat betreft de opvulling. En terwijl Van Becberghe de banieren weergeeft als vierkante vlaggen, opteert het Wapenboek Udekem voor een rechthoekige vorm (afbeelding 1 en 2). Uit de zogenoemde Burgunderbeute van 1477 blijkt dat in het Bourgondische leger beide typen banieren gevoerd werden, ook al was het rechthoekige banier het meest gangbaar. [33] In de wapenboeken van de Brabantse baanrotsen worden de banieren echter standaard in vierkante vorm weergegeven. [34] Ook de wapenschilden in het Wapenboek Udekem zijn wat losser uit de pols getekend dan in het Wapenboek Becberghe en leunen soms zelfs tegen elkaar aan. Ze zijn verder dik zwart omlijnd en hebben wat grovere en primitievere vormen dan in het Wapenboek Becberghe.
Daar staat tegenover dat in het Wapenboek Udekem alle wapenschilden gesierd worden door een helmteken. Ook de leiders van de rottes zijn onder banier of vaandel voorzien van een aparte helm met helmteken (afbeelding 2). Van Becberghe heeft slechts dertien wapenschilden van een helmteken voorzien, met name in de rottes van Filips de Goede (afbeelding 1) en van Anton van Croÿ. Maar zelfs voor die rottes heeft de wapenkoning niet voor alle leden een helmteken geschilderd en sommige helmtekens zelf niet helemaal afgemaakt of ingekleurd. Het was ongetwijfeld een tijdrovend karwei ook al zullen de originele wapenboeken deze heraldische symbolen wel hebben gehad. Dit maakt het Wapenboek Udekem in visueel en heraldisch opzicht rijker dan het Wapenboek Becberghe. Het meest voorkomende helmteken is de hondenkop (25 keer) gevolgd door de adelaarskop, het bebaarde mannenhoofd en de zogenoemde vlucht (ieder 21 keer). [35] Helmtekens waren zeer kwetsbaar aangezien ze waren gemaakt van hout, gekookt leer, allerhande stoffen en/of pluimen. Tijdens het laatmiddeleeuwse toernooi was het de bedoeling dat die met botte zwaarden of met knuppels van de helmen werden geslagen. [36]
Verder gebruiken de samenstellers verschillende toernooihelmen: in het Wapenboek Becberghe de steekhelm, met beperkt zicht en eigenlijk alleen geschikt voor het steekspel met de lans, en in het Wapenboek Udekem de traliehelm met veel meer zicht en bij uitstek geschikt voor de mêlée of de behourde, het massale toernooi met zwaarden en knuppels. Beide helmen waren overigens typisch voor toernooien tijdens de vijftiende en zestiende eeuw. [37] Alle twee de helmtypen passen in het wapenboek, aangezien tijdens het Brusselse toernooi zowel de massale als de individuele spelvorm beoefend werd. [38]
In beide wapenboeken heeft één enkele hand de onderschriften verzorgd.
In het Wapenboek Udekem zijn door dezelfde hand maar in een ander meer cursief schrift wel enkele aanvullingen en correcties aangebracht, terwijl in het Wapenboek Becberghe drie namen in een andere hand zijn geschreven. [39] Het opschrift van beide wapenboeken is dan wel in het Frans, maar taalgebruik in de onderschriften in beide wapenboeken wijst er op dat de schrijvers thuis waren in zowel het Frans als het Nederlands; edelen uit Franstalige gebieden worden met een Franse titel aangeduid maar die uit Nederlandstalige met een Nederlandse (conte de Nevers maar grave van Nassou bij Becberghe).
Inhoudelijke verschillen
In beide handschriften wordt het wapenschild van een individuele ridder op vier verschillende dragers afgebeeld: op een banier en een vaandel, op alleen een banier, op alleen een vaandel en ten slotte op een ‘gewoon’ schild al dan niet met helmteken. Zowel banieren als vaandels waren oriëntatiepunten op het strijd- en het toernooiveld en gaven aan waar de commandanten zich bevonden. Vermogende edelen die een eigen compagnie te velde konden brengen voerden banieren en werden baanderheren of baanrotsen genoemd.
Minder kapitaalkrachtige edelen of ridders met kleinere teams onder hun bevel voerden driehoekige vaandels. [40]
De leiders van de grootste rottes (zeven tot tien leden) met de hoogste sociale status krijgen zowel een banier als een vaandel toebedeeld. Alleen deze categorie is geheel identiek in beide wapenboeken (zie tabel 1). Van Becberghe plaatst banier en vaandel direct na elkaar vooraan de rotte (afbeelding 1). In het Wapenboek Udekem daarentegen staan deze onder elkaar waarbij de leden van de rotte visueel duidelijk vallen onder het leiderschap van deze heer (afbeelding 2).
Tabel 1: Vergelijking van het aantal dragers van wapenschilden in beide wapenboeken. |
Wapenboek | 'WapenboekBanier +'vaandel | Banier | Vaandel | Schild | Totaal |
|
|
|
|
|
|
Becberghe | 12 |
6 |
18 |
186 |
222 |
Udekem | 12 |
7 |
18 |
198 |
235 |
Het verschil in de tweede categorie, de heren die alleen een banier voeren (met vier tot vijf rotteleden), is te verklaren uit de vormgeving van de rottes van heer Jan IV van Rotselaar en zijn broer Hendrik van Rotselaar, heer van Roost. [41] In het Wapenboek Udekem krijgen beiden een banier toebedeeld, terwijl Hendrik van Joost van Becberghe ‘slechts’ een vaandel krijgt. Bovendien heeft Van Becberghe het banier en het vaandel naast elkaar geplaatst, hoewel het duidelijk om twee verschillende rotteleiders gaat. Terwijl Jan het volle wapen van Van Rotselaar voert – drie rode lelies met afgesneden voet in een veld van zilver – voert Hendrik in zijn wapen een barensteel om hem te onderscheiden van zijn oudere broer (afbeelding 3). [42]
Ook al is het aantal vaandels (met twee tot zes rotteleden) in beide handschriften gelijk (achttien), de namen van deze rotteleiders zijn anders.
Terwijl Hendrik van Rotselaar in het wapenboek Udekem dus geen vaandel krijgt, is er een andere rotte onder leiding van een vaandeldrager die niet is opgenomen in het Wapenboek Becberghe: die van de Brusselaar Wouter Pipenpoy op het allerlaatste folio. [43] Heeft Van Becberghe deze rotte per ongeluk overgeslagen, of is er een blad weggeraakt in het originele handschrift dat de wapenkoning heeft gebruikt voor de vervaardiging van zijn wapenboek?
Het ontbreken van de rotte van Pipenpoy bij Van Becberghe verklaart voor de helft het verschil van twaalf gewone schilden (tabel 1). Verder heeft Van Becberghe in de rotte van de graaf van Nevers, Karel van Bourgondië (1414-1464), [44] vier schilden niet ingetekend. [45] Ten slotte zijn er nog twee schilden die ontbreken in het Wapenboek Becberghe. Het betreft Tserclaes in de rotte van de heer van Geten [46] en Udekem Jorijs [47] in de rotte van de Hendrik II van Wittem, heer van Beersel. [48] Beide heren zijn aan het eind van iedere rotte toegevoegd. De naam van Van Udekem is bovendien, als enige in het wapenboek, gemarkeerd met twee kruisjes (afbeelding 4).
Mogelijk is dit door een latere eigenaar gedaan – het wapenboek bevindt zich immers in het archief van de familie d’Udekem d’Acoz – om de aanwezigheid van deze illustere voorvader duidelijk aan te geven. Het is ook opmerkelijk dat juist bij dit schild de voornaam na de achternaam volgt.
Mogelijk bestond bij de scribent aanvankelijk enige onduidelijkheid wie van de familie Udekem dit wapen voerde in 1439. In het Wapenboek Gorrevod wordt, net als in het grote wapenboek in het familie-archief d’Udekem d’Acoz, Joris van Udekem namelijk met een gekwartierd wapen opgevoerd, met alleen in het eerste en vierde kwartier de drie gouden klophamers in een zwart veld. De toeschrijving van het wapen aan Joris van Udekem is dan ook twijfelachtig. [49] Het is goed mogelijk dat het wapenschild is toegevoegd op aandringen van de opdrachtgever.
Niet alleen de aantallen getekende wapens verschillen, maar ook de volgorde van de rottes en schilden is anders. Het Wapenboek Udekem begint met de rotte van heer Anton van Croÿ, heer van Croÿ in Picardië, en van Aarschot in Brabant, en als eerste kamerheer van de hertog de hoogste in rang van de hertogelijke hofhouding (afbeelding 2). [50] Van Becberghe begint met de rotte van de hertog (afbeelding 1) die in het Wapenboek Udekem pas op de tweede plaats komt. Hij plaatst de rotte van Anton van Croÿ pas op de vijfde plaats, achter de hertog en de graven van Nevers, Étampes en Nassau. Daarop volgen de andere banieren en dan pas de vaandels.
Met andere woorden: Van Becberghe hanteert de sociale hiërarchie als ordeningsprincipe van het wapenboek. Het wapenboek Udekem ziet er op het eerste gezicht chaotischer uit: de rottes van banieren en vaandels wisselen elkaar af. Dit opvallende verschil heeft ongetwijfeld te maken met de opdrachtgevers of de broodheren van de vervaardigers van de originele wapenboeken (zie hieronder).
Ook de volgorde van de schilden binnen de rottes verschilt op enkele punten. In de rotte van Jan II van Glymes, heer van Bergen op Zoom, [51] is bijvoorbeeld een heer Jan van Kersbeek [52] opgenomen en nog een ander identiek wapen, in geen van de handschriften nader geïdentificeerd. [53] Dit tweede Kersbeekschild is in het Wapenboek Udekem direct na dat van Jan van Kersbeek geplaatst (plaats vier en vijf) terwijl Van Becberghe de onbekende Van Kersbeek pas op plaats zeven zet. In vergelijking met het Wapenboek Udekem staan in de rotte van Daniël van Bouchout Adriaan bij Van Becberghe de rotteleden van Marselaar en Laurens Jansz. van Bouchout in omgekeerde volgorde. [54] Hetzelfde geldt voor Hendrik van Calsteren en N.N. van Erpe in de rotte van Hendrik van Rotselaar en voor het duo Simon van der Coudenborch en Jan van der Meeren in de rotte van heer Jan van der Bruggen. [55] In het Wapenboek Udekem heeft een latere zeventiende-eeuwse hand de namen van Van der Coudenborch en Van der Meeren (terecht) doorgestreept en omgewisseld. [56]
Verder is er iets opmerkelijks aan de hand met het tweetal Willem Brant [57] en Antoine du Bois. [58] Van Becberghe heeft ze in de rotte van de Brusselaar heer Klaas van Sint-Goricx geplaatst. De samensteller van het Wapenboek Udekem was dat ook van plan maar bedacht zich – mogelijk vanwege ruimtegebrek? – en haalde het nog lege schild van Du Bois door met de aantekening: ‘uti hec in prima pagina proxima’ (afbeelding 5). [59]
Inderdaad staat op de voorgaande pagina het volledige wapen van Du Bois onder de rotte van Jan de Mol. [60] Daarnaast staat het niet ingetekende schild van Brant met een volledige blazoenering (beschrijving van het wapenschild) in het Frans en de aantekening ‘dese twee zijn verder gestelt naer Bernard van der Spout hierboven’. Bij Brant staat verder vide [.] [61] onder Rotselaer (afbeelding 6) en inderdaad vinden we zijn wapen terug, letterlijk boven de vijf leden van de rotte van Hendrik van Rotselaar (afbeelding 3).
Het is niet duidelijk of de samensteller zich vergiste tijdens het kopiëren of dat hij deze correcties later inlaste.
Ten slotte zijn er vele verschillen in de onderschriften bij de wapenschilden. Van Becberghe vermeldt bij het vaandel van Filips de Goede dat het hier gaat om Charles de Bourgoigne (afbeelding 1), een toeschrijving die ontbreekt in het Wapenboek Udekem. Veronderstelde de wapenkoning werkelijk dat het toen zesjarige zoontje van de hertog meedeed? Karel van Charolais, zoals de ‘kroonprins’ toen genoemd werd, voerde bovendien een barensteel in het wapenschild om hem te onderscheiden van zijn vader. [62]
Verder begint Van Becberghe in deze eerste rotte nog met een uitgebreid onderschrift bij de rotteleden, inclusief titulatuur (messire) en heerlijkheden (afbeelding 1). Hij houdt daar echter al na vier namen mee op, behalve dan bij heer Guillaume de Thiembronne in de rotte van Anton van Croÿ van wie hij naast de heerlijkheid zelfs de functies en zijn devies (Attente n’est seure) noemt. [63]
De scribent van het Wapenboek Udekem kiest van begin af aan voor zo kort mogelijke onderschriften waarbij de achternaam of de naam van de heerlijkheid volstaat voor de identificatie. Juist voor de Brabantse edelen en ridders vermeldt hij echter relatief meer voornamen. Toch is hij niet altijd zeker van zijn zaak. Vier maal geeft hij namelijk twee versies van de achternaam gescheiden door de afkorting al., die waarschijnlijk staat voor alias of aliter (zie afbeelding 3). Het lijkt alsof hij dus enerzijds wel plichtsgetrouw de tekst wilde kopiëren maar anderzijds wilde laten zien dat hij het heus wel beter wist, tenzij hij er echt niet uitkwam. Dat blijkt bijvoorbeeld in de rotte van Wouter Pipenpoy waar hij onder twee wapenschilden puntjes zet op de plaats van de voornamen. [64]
Kortom: de verschillen tussen de wapenboeken zijn zo talrijk dat zij niet van elkaar kunnen zijn afgeschreven en op twee verschillende handschriften moeten teruggaan. In deze voorbeeldhandschriften, originelen of kopieën daarvan, stonden waarschijnlijk de wapens met helmtekens en af en toe met slecht leesbare onderschriften. Zowel Van Becberghe als de samensteller van Wapenboek Udekem moesten soms zelf tot een nadere identificatie van de toernooigangers komen. Dit betekent dat beide samenstellers over een schat aan heraldische kennis beschikten en dat zij toegang hadden tot andere wapenboeken, van henzelf of van andere personen of instellingen.
Op zoek naar de originele samensteller(s)
De vraag blijft wie de samenstellers waren van de originele wapenboeken van het Brussels toernooi. Het ligt voor de hand om die te zoeken onder de toenmalige experts op het gebied van de heraldiek: het kan om een heraut, een klerk of een schilder gaan die het toernooi in mei 1439 heeft bijgewoond en een lijst met deelnemers of zelfs een heraldisch geheugensteuntje heeft gemaakt. Bij de organisatie van een toernooi waren van oudsher herauten betrokken. David Crouch noemt hen niet voor niets tournament consultants.
Zij speelden allereerst een belangrijke rol bij de proclamatie en het maken van ‘reclame’ van een nieuw evenement teneinde zoveel mogelijk ridders aan te trekken. Tijdens het toernooi waren zij de steun en toeverlaat van de scheidsrechters bij het toernooi, waren ze betrokken bij de beoordeling van de prestaties van de toernooigangers en zorgden zij voor de verslaglegging.
Herauten stelden namelijk na afloop van toernooien rapporten op met een korte beschrijving van de deelnemers en de prijswinnaars. Uit deze beschrijvingen, die zeer gewild waren ook bij die ridders die niet aan het toernooi hadden deelgenomen, kwamen vaak wapenboeken voort. Die functioneerden echter eerder als werkdocumenten voor de herauten dan als souvenir van het toernooi. De lijsten en wapenboeken hielpen de herauten ook bij het verdelen van de ridders in twee gelijkwaardige teams voor de mêlée, ook wel aangeduid als ‘die van binnen’ en ‘die van buiten’. [65]
De totstandkoming van de originele wapenboeken kunnen we te danken hebben aan verschillende omstandigheden. We weten dat de toernooigangers hun wapenschilden aan de vooravond van het toernooi hadden doen veijnsteren, oftewel werden opgehangen aan de vensterluiken van de herbergen waar ze verbleven met de andere leden van hun rotte. Al rondlopend door Brussel had de heraut een overzicht van alle deelnemers, al moest hij deze informatie natuurlijk wel bij elkaar sprokkelen. [66] Verder was er volgens Jean Stavelot op 5 mei aan de vooravond van het toernooi een helmschouw (la moistre) waar alle deelnemers hun banieren, vaandels en helmen moesten tonen. [67] Dit was de gelegenheid bij uitstek voor een heraut om alle wapens (en met name de helmtekens) te inventariseren.
Bovendien was het aanleggen van een gedetailleerde lijst noodzakelijk om alle aanwezigen in twee gelijkwaardige teams te verdelen voor de behourde van 6 mei, waarbij rekening werd gehouden met een numeriek en fysiek evenwicht. Zo’n lijst kan de basis zijn geweest voor de wapenboeken. [68]
In zijn beschrijving van het halfvastentoernooi te Brussel op 14 maart 1428 zegt Enguerrand de Monstrelet heel expliciet dat les deux ducz dessuzdiz furent partis l’un contre l’autre, et paraillement grand partie de leurs gens, par advis et déliberacion d’aucuns saiges de leurs consaulx et des ofijiciers d’armes, adijin de eschever toutes rigueurs qui peussent advenir.
Met andere woorden: de twee hertogen, Filips van Saint-Pol (†1430) en Filips de Goede, en hun mensen werden op advies van enige wijze raadsheren en herauten verdeeld in twee gelijke teams om mogelijke excessen te vermijden. [69] De onderverdeling in 37 rottes (36 in het Wapenboek Becberghe) maakte dit al wat gemakkelijker: de herauten hoefden alleen de rottes bij elkaar te voegen totdat er twee gelijkwaardige teams ontstonden. Het is dan ook begrijpelijk dat de rotte-indeling de grondslag is voor de structuur van het wapenboek. Toch is de verdeling van de twee teams minder goed terug te zien omdat, zoals gezegd, de wapenboeken anders geordend zijn en het niet mogelijk is de wapenboeken precies in twee gelijke delen te verdelen.
Terwijl Van Becberghe hertog Filips de Goede vooraan plaatst, is dat in het Wapenboek Udekem de eerste kamerheer Antoine de Croÿ. Er zijn goede argumenten aan te voeren om beide heren als mogelijke teamleider aan te wijzen. [70] Gezien de actieve participatie van veel Brabanders ligt het voor de hand dat een Brabantse baanrots ook als aanvoerder optrad. Mogelijk was dit Jacob van Abcoude, heer van Gaasbeek, organisator van een vergelijkbaar toernooi in Brussel in 1428 en andere ridderlijke evenementen. Hij is de enige naast de hertog en Lodewijk van Luxemburg, graaf van Saint-Pol, [71] die maar liefst tien deelnemers in zijn rotte heeft. [72]
Er waren verschillende wapenkoningen, herauten en persevanten actief aan het Bourgondische hof in de jaren dertig van de vijftiende eeuw. En bij belangrijke evenementen – zoals bijvoorbeeld het vredescongres van Atrecht in 1435 – waren rond de vijftig heraldische experts aanwezig in het kielzog van de hertog en zijn hofhouding. [73] De belangrijkste was de wapenkoning Toison d’Or. In 1439 bekleedde Jean Lefèvre Saint-Rémy dit ambt. [74] Toison d’Or maakte in die eerste dagen van mei deel uit van de hofhouding en moet een belangrijke rol hebben gespeeld tijdens het toernooi, zeker gezien de aanwezigheid van maar liefst veertien ridders van het Gulden Vlies. [75] Onder zijn leiding kwam in de jaren 1435-1440 waarschijnlijk het schitterende wapenboek van de ridders van het Gulden Vlies tot stand. [76] Pastoureau en Popoff, die een uitgave van dit wapenboek verzorgden, benadrukken dat het hier om teamwork ging waarbij de wapenkoning samenwerkte met andere herauten en – niet onbelangrijk – diverse schilders. [77] In het eerste deel van het Gulden Vlies wapenboek staan 79 ordeleden te paard afgebeeld in vol ornaat en met een toernooizwaard in de hand (afbeelding 7).
Mogelijk werkte Toison d’Or voor dat wapenboek samen met de ervaren schilder Hue de Boulogne, die heraldisch zeer goed onderlegd was. Hij was eveneens aanwezig in Brussel ten tijde van het toernooi en was toen belast met het vervaardigen van de heraldische schilderingen van de dekkleden van de paarden van de hertog en zijn teamgenoten, van het banier en het vaandel die werden gedragen door twee herauten, en van diverse wapenschilden en blazoenen. [78] De hertog kan er op zijn paard inderdaad uitgezien hebben zoals hij in het Gulden Vlies wapenboek staat afgebeeld.
Filips de Goede had echter naast Toison d’Or nog andere wapenkoningen, herauten en persevanten in dienst, van wie tijdens het toernooi in Brussel in ieder geval aanwezig waren de wapenkoningen van Brabant en Vlaanderen, de wapenmaarschalk van Brabant, de herauten Fusil, Charolais en Franche-Comté en de persevanten Germolles en Coudenberg. [79]
De aanwezigheid van maar liefst drie Brabantse heraldische specialisten is opvallend, en gaat terug op een lange traditie van belangstelling voor de wapenkunde onder de Brabantse hertogen. [80] Voor 1445 bekleedde ene Jan Roet het ambt van wapenkoning van Brabant. [81] De wapenmaarschalk van Brabant, lager in rang dan de wapenkoning, stond bekend onder de naam Seelant, waarschijnlijk omdat hij daarvoor heraut Zeeland was. [82] En ten slotte was er de persevant Coudenberg, vernoemd naar de plaats van de Brusselse residentie van de hertog, die waarschijnlijk van Brusselse komaf was. Alledrie moeten zij van onschatbare waarde geweest voor de identiijicatie van de talrijke Brabantse edelen en ridders. Van twee niet nader genoemde herauten weten we uit de rekeningen dat zij een actieve rol speelden en in de rotte van de hertog, gezeten op paarden met heraldisch beschilderde dekkleden, het hertogelijk banier en vaandel met zich meedroegen. [83]
Een andere mogelijke samensteller van een wapenboek van het Brusselse toernooi is Hendrik van Heessel, de wapenkoning van de Ruwieren die later ook in dienst van Filips de Goede zou treden. [84] Huizinga verwees al naar het feit dat halverwege de vijftiende eeuw de aanduidingen Ruwieren en de tegenhanger Poyeren werden gebruikt om tijdens toernooien de deelnemers in twee teams te verdelen op basis van geograijische herkomst waarbij de Rijn de scheidslijn vormde. Van Anrooij concludeerde echter dat het territorium van de wapenkoning van de Ruwieren niet duidelijk omlijnd was en ruwweg betrekking had op het gebied tussen de Maas en Rijn met een sterke Brabantse connotatie. [85] En zo is de link met de Brabantse adel opnieuw gelegd. Overigens was de oudste bij naam bekende wapenkoning van de Ruwieren in dienst van Zweder van Abcoude, de vader van Jacob. [86]
Het is natuurlijk goed mogelijk dat Jacob of een andere hoge edelman ook een eigen heraut, klerk of schilder in dienst had die een wapenboek heeft aangelegd. Een heraldisch expert in dienst van Anton van Croÿ ligt hier het meest voor de hand; en dat zou kunnen verklaren waarom het Wapenboek Udekem start met de rotte van de eerste kamerheer.
Daarmee is het lijstje van mogelijke samenstellers nog niet compleet.
Ook de vervaardiger van het prachtige Wapenboek Gorrevod, zo rond het midden van de vijftiende eeuw, zou een dergelijk gelegenheidswapenboek hebben kunnen maken. De nadruk in Gorrevod op de Brabantse adel en het veelvuldig gebruik van helmtekens sluiten bovendien inhoudelijk en stilistisch goed aan bij de onderhavige wapenboeken. [87] Volgens Van den Bergen-Pantens moet de vervaardiger van Gorrevod in de omgeving van de Brusselse stadssecretaris Peter van der Heyden of de hertogelijk secretaris Emond van Dinther worden gezocht. [88] Juist in het Brusselse milieu waren tal van schrijvers en klerken actief die een brugfunctie vervulden tussen het hof en de stad. [89] Een opdrachtgever en/of samensteller met Brusselse wortels moet dan ook zeker niet uitgesloten worden. Juist de Brusselse patriciërs, van wie velen een riddertitel voerden, waren erbij gebaat om vast te leggen dat ze er ‘echt’ bij hoorden. [90]
Maar zoals de chroniqueur Olivier van Dixmuide opmerkt over het Brusselse toernooi: ‘ende also men seide, zo moesten zy alle eydel zyn van vier zyden, maer ic meene datter vele duere slopen’. [91]
Tot besluit
De wapenkoning Joost van Becberghe heeft een zeer net en verzorgd wapenboek van het Brusselse toernooi geproduceerd maar het is tegelijkertijd minder voltooid dan het Wapenboek Udekem. De wapenboeken verschillen sterk van elkaar wat betreft de structuur, de uitvoering en de onderschriften.
Dit doet vermoeden dat er verschillende originelen en/of kopieën in omloop waren in Brabant, en waarschijnlijker nog in Brussel, in de vijftiende en zestiende eeuw. Voor het vervaardigen van de wapenboeken hebben de samenstellers deze oudere handschriften – heraldisch of niet – gekopieerd, omgezet en aangepast, waardoor ze nieuwe bronnen creëerden. Deze bronnen die, toeval of niet, ongeveer tegelijkertijd tot stand kwamen, stellen ons nu in staat om het spoor terug te volgen tot de eerste week van mei in het jaar 1439.
Het toernooi dat in die week te Brussel plaatsvond moet een buitengewoon evenement zijn geweest gezien de overlevering van zeer diverse getuigenissen: naast de twee wapenboeken zijn er ook rekeningen en vermeldingen in diverse kronieken. De wapenboeken die ten tijde van het toernooi zijn gemaakt, waren het werk van wapenkoningen, herauten, persevanten, schrijvers en schilders, al dan niet in samenwerking, die verbonden waren aan het hof van de Bourgondische hertog Filips de Goede, de Brabantse of Brusselse kanselarij of die behoorden tot de kringen van hoge edelen. Zij werkten mogelijk in opdracht van hun broodheer of namen zelf het initiatief om deze unieke gelegenheid te registreren.
De wapenboeken legden het optreden in de stedelijke publieke ruimte vast van een exclusieve sociale categorie die onderling toch weer een duidelijke rangschikking kende. Deze hiërarchie – teamleiders, leiders van grote rottes en van kleine rottes, en ‘gewone’ deelnemers – komt duidelijk naar voren in de vormgeving van de wapenboeken. Juist de heraldische elementen die deze rangschikking aanbrengen – banieren, vaandels, schilden – werden daadwerkelijk gebruikt tijdens het toernooi, evenals de afgebeelde helmen en helmtekens. Opname in het wapenboek verzekerde de deelnemers van een plaats in het collectief geheugen. De samenstellers van deze handschriften speelden dus een essentiële rol bij het afbakenen van de adel als sociale categorie. Deelname aan een toernooi betekende immers dat je adellijk leefde en door je standsgenoten als zodanig werd beschouwd. De vervaardiging van de wapenboeken in de laatste decennia van de zestiende eeuw reproduceerde de sociale ordening binnen de adel in het tweede kwart van de vijftiende eeuw en laat daarmee zien dat dezelfde mechanismen van sociale distinctie toen nog steeds een rol speelden.
Noten
Frederik Buylaert en Robert Stein maakten mij opmerkzaam op de twee handschriften die in dit artikel centraal staan. Zonder deze referenties had ik dit artikel nooit kunnen schrijven. Verder heb ik in diverse werkcolleges aan de Universiteit van Amsterdam studenten een vergelijking van de handschriften laten maken. Ik wil hen hartelijk danken voor hun inspanningen en suggesties. Ten slotte gaven Wim van Anrooij, Jan Burgers, Elmar Hofman, Floris Harskamp, Lisa Kuitert en Steven Thiry nuttig commentaar op een eerdere versie van dit artikel.
Bron: Mario Damen
Digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp
- ↑ Zie het informatieve boek van Crouch 2005.
- ↑ Hage 1994, p. 196-198; Van Anrooij 2003, p. 127-128.
- ↑ Het Wapenboek Beyeren berust sinds enkele jaren in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag onder signatuur 79 K 21 en is volledig gedigitaliseerd: https://www.kb.nl/themas/middeleeuwen/wapenboek-beyeren-1405 (geraadpleegd op 1 september 2016). Zie over de datering van het toernooi te Compiègne (1279 en niet 1238 zoals in het wapenboek staat): De Sutter 2011, p. 80-84.
- ↑ Zie het overzicht bij Vale 1982, p. 167.
- ↑ Bock 2015, p. 319-321; Buylaert, De Clercq en Dumolyn 2011, p. 414-416; Van Steensel 2014, p. 290-291; Paravicini 1998, p. 340-341, 354-356, 369.
- ↑ Stein 1994, p. 229-239; Sleiderink 2003, p. 108-109.
- ↑ Damen 2012, p. 254.
- ↑ Borgnet 1861, p. 433; Van Dixmude 1835, p. 167.
- ↑ Lille, Archives départementales du Nord, Série B (hierna ADN B) 1966, passim. De informatie uit de rekeningen behandel ik meer uitgebreid in Damen 2013.
- ↑ Van Den Neste 1996, p. 308 vermeldt de verwijzing naar het wapenboek en de rekeningen, maar analyseert deze verder niet. Zie wel de summiere vergelijking bij Van den Eeckhout 2012, p. 2-3.
- ↑ Neubecker 1977, p. 26-28; Pastoureau 1976, p. 39; Paravicini 1998, p. 344-345; Rottier en Van de Cruys 2004, p. 76-79.
- ↑ Hiltmann 2011, p. 174-175.
- ↑ Archief van de stad Brussel, Historisch Archief (hierna: ASB, HA) 3357. Zie de uitvoerige beschrijving van Pergameni 1934, p. 110-114 en Pergameni 1943, p. 5-7.
- ↑ Een kopie van zijn benoemingsbrief van Filips II tot ‘herault et roy d’armes de notre pays et duché de Brabant’, staat op f. 173v van hetzelfde manuscript (ASB, HA 3357) en is uitgevaardigd te Antwerpen op 6 maart 1578. Hij legde de eed af in handen van Filips van Croÿ, hertog van Aarschot en prins van Chimay, op 19 juni van hetzelfde jaar.
- ↑ ASB, HA 3357, f. 174r. In 1587 kreeg hij 400 lb. uitbetaald ‘pour achever les ouvraiges de la Thoison d’Or en l’église des Carmes en la ville de Bruxelles’. Finot 1885, p. 313. Vanaf 1497 was Toison d’Or formeel al eerste wapenkoning maar daarvoor was hij het, gezien zijn rangschikking in de gagelijsten en zijn hogere salariëring, al op informele basis. Hiltmann 2013, p. 285; Simonneau 2010, p. 59.
- ↑ Finot 1885, p. 372.
- ↑ Pinchart 1863, p. 146.
- ↑ Butkens 1726, p. 368. Joost vervulde het ambt in ieder geval tot 1639. Zie ook ASB, HA 3357, fol. 99v: ‘Jerosme de Becberghe, herault et roij de sa majesté en Brabant’ en de betaling van zijn salaris van 1630 tot 1633 in Leene 1705, p. 339.
- ↑ ASB, HA 3357, fol. 1r, 179r. Pergameni 1943, p. 5-6.
- ↑ De Koninklijke Bibliotheek te Brussel (hierna KBB) bewaart diverse van zijn handschriften in het fonds Goethals waaronder G. 1177 (‘Registre des quartiers’), G. 1515 (‘Beckberghe Epitaphes’). Hij was verder in het bezit van een Brabantse kroniek (nu KBB II 5700-3).
- ↑ ASB, HA 3357, fol. 39r. Zie ook Pergameni 1943, p. 5.
- ↑ ASB, HA 3357, fol. 77v. Vertaling: Toernooi georganiseerd door de goede hertog Filips in Brussel op de markt in het jaar 1439 op 4 mei.
- ↑ Achtereenvolgens Brabant, Vlaanderen, Artesië, Henegouwen, Holland, Zeeland, overigens met veel lege wapenschilden. Zie ook Pergameni 1934, p. 111-112.
- ↑ Zie het overzicht bij Pergameni 1943, p. 6-7.
- ↑ Rijksarchief te Gent, Archief van de familie d’Udekem d’Acoz (hierna RAG, AUA) 4498.
- ↑ RAG, AUA 4498, fol. 1r.
- ↑ RAG, AUA 4500. De 502 Brabantse wapenschilden uit dit wapenboek zijn uitgegeven door Goole 1971.
- ↑ Van den Eeckhout 2012, p. 2.
- ↑ Galesloot 1884, p. 221, 289; Herckenrode 1845, p. 235-236.
- ↑ Zie over het gebruik van stempels en sjablonen in handschriften Biemans 2004, p. 32. Vriendelijke mededeling van Daan Doesborgh.
- ↑ Damen 2016, nr. 117; De Win 2010. Zie ook de online database Prosopographia Curiae Burgundicae (http://burgundicae.heraudica.org, geraadpleegd op 10 september 2016, hierna PCB) id. nr. 4971.
- ↑ RAG, AUA 4498, fol. 5v, 6v, 10v. Of meende juist een latere scribent dat er in plaats van een vaandel toch een banier had moeten staan?
- ↑ Deuchler 1963, p. 222-234, 370-371.
- ↑ Zie bijvoorbeeld KBB G. 703 en G. 705.
- ↑ Zie het overzicht bij Van den Eeckhout 2012, p. 136, 192-199.
- ↑ Gambler 1985, p. 517; Paravicini 1998, p. 363-366; Pastoureau en Popoff 2004, p. 24-26. In de rekeningen heb ik voor dit toernooi echter geen helmtekens gevonden. Wel schafte de hertog voor zijn rotte bij Jehan le Plumetier, pluimenmaker te Brussel, twaalf pluimen aan, waarschijnlijk voor op de helmen. ADN B 1966 fol. 310v.
- ↑ Neubecker 1977, p. 147-148. Filips de Goede schafte in Brussel bij Jehan le Chappelain in totaal elf chappeaux de fenstre aan voor het bedrag van 9 lb. 2 s. ADN B 1966, fol. 310v. Gaat het bij deze ‘vensterhoeden’ om ‘vensterhelmen’?
- ↑ Zoals blijkt uit de beschrijving van Jean Stavelot: ‘Le 4e jour de may vinrent à Brusselle les sangneurs por eistre à grandes jostes, et lendemain fut la moistre; après lendemain le behourde, là ilh eut 250 haymes et lendemain la joiste etc.’. Borgnet 1861, p. 433.
- ↑ Het gaat om Bosche in de rotte van de graaf van Étampes; Gavere in de rotte van Simon van Lalaing; Van der A in de rotte van Jean de Poitiers. SAB fol. 80r, 91r, 92r. In de eerste twee gevallen wordt in het Wapenboek Udekem een andere identiijicatie gegeven terwijl in het derde geval de identiijicatie ontbreekt.
- ↑ Damen 2010; Vale 1981, p. 84-85.
- ↑ Zie over deze heren PCB id. nrs. 4878 en 4879; Cools p. 382; Damen 2016, nrs. 30, 574, 619; De Win 2014.
- ↑ ASB, HA 3357, fol. 77v; RAG, AUA 4498, fol. 5v. In het Wapenboek Udekem blijkt ook dat Antoon van Rotselaar – met identiek wapenschild en helmteken – deel uitmaakt van de rotte van zijn vader Hendrik. Zie ook Van den Eeckhout 2012, p. 53-54.
- ↑ RAG, UAU 4493 fol. 13r.
- ↑ PCB id. nr. 0733.
- ↑ Overigens heeft hij in dezelfde rotte één wapenschild maar voor de helft ingetekend en van een ander wapenschild alleen het helmteken (niet ingekleurd). ASB, HA 3357, fol. 78v-79r. Het wapenboek Udekem kent slechts twee niet ingekleurde wapenschilden, maar deze ontbreken ook in het exemplaar van Van Becberghe. In de rotte van heer Simon van Lalaing heeft Van Becberghe ten slotte nog een leeg wapenschild, ook al heeft hij daar de naam van de ridder (Vendengijs) wel onder geschreven. ASB, HA 3357, fol. 90v.
- ↑ RAG, AUA 4498, fol. 9v. Rotte 24 schild 4. Mogelijk is dit Everard V t’Serclaes, heer van Kruikenburg. Van den Eeckhout 2012, p. 97.
- ↑ George de Udekem – deze Joris? – koopt op 27 augustus 1468 van Marie Pieters een leen in de parochie van Bossuit te Waals Brabant dat bestond uit six bonniers de terre en une maison. Brussel, Algemeen Rijksarchief, Archief Rekenkamber van Brabant (hierna RKB) 550, fol. 635v-636r. In de zestiende eeuw blijkt dit huis ’t huys van Aken te heten en in de achttiende eeuw het kasteel van Guertechin. Galesloot 1884, p. 221, 286.
- ↑ RAG, AUA 4498, fol. 10v. Rotte 25 schild 4.
- ↑ RAG, AUA 4500, fol. 60v (gepubliceerd in Goole 1971, p. 14) en KBB II 6563 (Gorrevod), fol. 11v. Van den Eeckhout signaleert ook het verschil in de wapenschilden, maar trekt daaruit verder geen conclusies betreffende de identiijicatie. Van den Eeckhout 2012, p. 104-105.
- ↑ Zie over hem De Smedt 2000, nr. 15; PCB id. nr. 0075.
- ↑ Zie Damen 2016, nr. 673 en PCB id. nr. 0967.
- ↑ Een Jan van Kersbeek wordt van 1404 tot 1411 genoemd als schepen van Tienen en komt voor in de getuigenlijst van de Unie van november 1415 (maar zonder riddertitel) en in die van de correctie van Jan IV van augustus 1420 (daar wel met riddertitel). Ansems 1699, p. 17; Brussel, Algemeen Rijksarchief, Diverse Handschriften 1483 fol. 48r (vriendelijke mededeling Robert Stein). Zie over Jan van Kersbeek, heer van Stalle en Goetsenhoven Damen 2016, nr. 666.
- ↑ Mogelijk gaat het om Wouter van Kersbeek, broer van Jan en heer van Goetsenhoven. Damen 2016, nr. 86. Vgl. Van den Eeckhout 2012, p. 101.
- ↑ ASB, HA 3357, fol. 97v.
- ↑ ASB, HA 3357, fol. 87r, 96v.
- ↑ ASB, HA 3357, fol. 96v-97r; RAG, AUA 4498, fol. 11r. Zie over de wapenschilden Van den Eeckhout, p. 109; De Raadt 1897-1901 vol. II, p. 268; Juten 1937, p. 49.
- ↑ Vermeld vanaf 1432 als écuyer tranchant in de hofhouding van Filips de Goede. PCB id. nr. 0541.
- ↑ Vermeld vanaf 1433 als écuyer tranchant in de hofhouding van Filips de Goede. PCB id. nr. 0577.
- ↑ RAG, AUA 4498, fol. 7r.
- ↑ Het is de vraag of we het wapenschild van Du Bois inderdaad in de rotte van Jan de Mol moeten plaatsen zoals Van den Eeckhout heeft gedaan. Van den Eeckhout 2012, p. 70. Opmerkelijk is ook dat hij de reproductie (‘folio 13’) precies bij dit problematische schild heeft afgesneden.
- ↑ Het gaat waarschijnlijk om een verwijsteken maar is zeer onduidelijk: een vijf of een s met een umlaut.
- ↑ Pastoureau en Popoff 2001, p. 274.
- ↑ ASB, HA 3357, fol. 81v. Het gaat hier waarschijnlijk om Louis Bournel, heer van Thiembronne in de Boulonnais. Zijn zoon Willem zou later deel uitmaken van de hofhouding van Karel van Charolais. Zie PCB id. nr. 1659 en Sommé 1998, p. 314-315. Vgl. Van den Eeckhout 2012, p. 14-15.
- ↑ RAG, UAU 4493, fol. 13r: J.. van der Noet en ... Van Emmichoven.
- ↑ Crouch 2005, p. 37-38, 63-65, 73-74; Van Anrooij 1990, p. 16-29; Melville 2006; Bock 2015, p. 81-108.
- ↑ ASB, HA 3357, fol. 168r.
- ↑ Borgnet 1861, p. 433. Zie over de helmenschouw uitgebreid Bock 2015, p. 82-92.
- ↑ Tomkinson 1959, p. 85-86; Crouch 2005, p. 73-74.
- ↑ Douët-D’Arcq 1860, p. 307. Zie over de indeling in twee teams ook de opmerkingen van Antoine de la Sale geciteerd door Huizinga 1949, p. 200-201. ‘Rigueur’ krijgt in het Middelfrans woordenboek de betekenis van ‘Sévérité (qui peut être excessive)’. Zie de website http://www.cnrtl.fr/ (geraadpleegd op 10 september 2016).
- ↑ Zie meer uitgebreid Damen 2013.
- ↑ PCB id. nr. 0697.
- ↑ ASB, HA 3357, fol. 83v-84r. In 1441 organiseerde Jacob een groot toernooi in Utrecht: Janse 2001, p. 342. Zie verder over hem PCB id. nr. 0661 en Damen 2016, nr. 43.
- ↑ Hiltmann 2013, p. 254, 277-283; Contamine 2006, p. 593-596.
- ↑ PCB id. nr. 0545. Zie over hem Hiltmann 2013, p. 284-286; Pastoureau en Popoff 2001, p. 36-40; Koller p. 137-139; Contamine 2006. Ook Van den Eeckhout signaleert een mogelijk auteurschap van Toison d’Or: Van den Eeckhout 2012, p. 3.
- ↑ Zie de gagelijsten van 3 mei, 4 mei en 10 mei 1439 in de PCB en Van den Eeckhout, p. 135 (inclusief de toekomstige vliesridders).
- ↑ Nu bewaard in Parijs, Bibliothèque de l’Arsenal, ms. 4970.
- ↑ Pastoureau en Popoff 2001, p. 36-38. Vgl. Hiltmann 2011, p. 173-175 die opmerkt dat er geen sluitend bewijs is voor de toeschrijving aan Toison d’Or; het handschrift kan net zo goed door een klerk of een illustrator in opdracht van een ander ordelid of een adellijke biblioijiel zijn vervaardigd.
- ↑ Uitbetaling van 336 lb. aan ‘Hue de Boulongne, paintre et varlet de chambre de mon dit seigneur’. ADN B 1966, fol. 309v. Zie ook PCB id. nr. 0258.
- ↑ Zie PCB de gagelijst van 4 mei 1439 en de id. nrs. 0527 (Brabant, wapenkoning), 0099 (Vlaanderen), 0629 (Brabant, wapenmaarschalk), 0546 (Fusil), 0547 (Charolais), 0848 (Franche-Comté), 0759 (Germolles) en 0866 (Coudenberg).
- ↑ Voor de Bourgondische overname in 1430, had de Brabantse hertog twee wapenkoningen, een wapenmaarschalk en twee herauten in dienst. Hiltmann 2013, p. 280; Uyttebrouck 1975, p. 222-223.
- ↑ Genoemd in de hofordonnanties van Filips de Goede in 1433 en 1445. PCB id. nr. 0527. In 1445 ontving Jehan Roet, voormalig wapenkoning van Brabant, een bedrag van 8 lb. pour lui aidier a vivre. Vriendelijke mededeling van dr. Torsten Hiltmann.
- ↑ PCB, id. nr. 0629. Hiltmann 2013, p. 278, 283. Hij komt al sinds 1420 voor in de rekeningen van hertog Jan IV van Brabant die zich sinds zijn huwelijk met Jacoba van Beieren in 1418 ook graaf van Holland en Zeeland mocht noemen. Uyttebrouck 1975, 223.
- ↑ ADN B 1966, fol. 309v.
- ↑ PCB id. nr. 1010. Van Anrooij 2009, p. 123-126.
- ↑ Huizinga 1949, p. 200-201; Van Anrooij 1990, p. 73-76; Van Anrooij 2009, p. 113-114.
- ↑ Van Anrooij 2009, p. 116-117.
- ↑ KBB II 6563.
- ↑ Van Den Bergen-Pantens 2006, p. 824.
- ↑ tens 2006, p. 824.
- ↑ Zie over deze groep uitgebreid Damen 2014.
- ↑ Van Dixmude 1835, p. 167. Ook aangehaald door Buylaert 2010, p. 39.