Thorbeckes Grondwet

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
J.R. Thorbecke. De grote Nederlandse staatsman en schrijver van de Grondwet van 1848
J.R. Thorbecke. De grote Nederlandse staatsman en schrijver van de Grondwet van 1848

Het jaar 1848 was een heel belangrijk jaar voor Nederland én zijn politie. Wat was er aan de hand? In heel Europa rommelde het al een paar jaar en veel mensen wilden meer vrijheid en meer democratie. De meeste koningen zagen dat helemaal niet zitten. Zij vonden dat zij door God aangewezen waren om hun land te regeren en dat zij daarvoor bij niemand verantwoording hoefden af te leggen. Protesten en demonstraties werden vaak met harde hand uiteen geslagen.

Koning Willem II van Nederland was daarop geen uitzondering. Hij wilde niet moderniseren en ook de macht niet delen. De angst sloeg hem pas echt om het hard toen er op tal van plaatsen in Europa, waardonder Nederland, demonstraties plaatsvonden waar de mensen riepen om meer vrijheid en medezeggenschap in het bestuur. Willem II dacht dat hij er alles aan moest doen om in ieder geval het koningschap te redden en hij besloot om toe te geven en een nieuwe Grondwet in te voeren.

Die Grondwet lag al langer op de plank bij een van de meest beroemde Nederlandse staatsmannen en dit was Johan Thorbecke. Hij had een Grondwet geschreven waarin Nederland een zogenaamde parlementaire democratie zou worden en de koning geen absolute macht meer had. In 1848 trad de Grondwet in werking en daarmee kreeg Nederland zijn eerste moderne constitutie.

Palingoproer Amsterdam 1886
Palingoproer Amsterdam 1886

Met die Grondwet waren Nederland en Thorbecke er evenwel nog niet. Als gevolg van de invoering van de Grondwet moesten er nieuwe wetten komen en sommige bestaande wetten worden aangepast. Een van die wetten was de Gemeentewet van 1851. Deze wet was heel belangrijk voor de politie omdat daarin bepaald werd dat de burgemeester verantwoordelijk was voor het handhaven van de openbare orde in zijn gemeente. Om dit te kunnen werd hij in de wet aangewezen als de baas van de politie. De politie moest dus gevolg geven aan de bevelen van de burgemeester.

Op papier was dit allemaal prachtig en duidelijk, maar de ene gemeente was de andere niet. Het duurde dan ook niet lang voordat er in de Tweede Kamer vragen werden gesteld over de politie. De meest belangrijke was die of er naast de Gemeentewet niet ook een Politiewet moest komen waarin allerlei zaken zouden worden vastgelegd en geregeld.

Dit was een heikel punt want Thorbecke had er helemaal geen zin in om een Politiewet te maken die op nationaal niveau alles zou regelen. Volgens hem was de politie puur een zaak van de gemeenten en had het rijk zich daar niet mee te bemoeien. Hij was dus in principe tegen een rijkspolitiekorps. Dat zou alleen maar herinneringen oproepen aan de Franse bezetting en was helemaal niet nodig en zou alleen maar veel geld kosten. De politie was er in Thorbeckes ogen eigenlijk alleen maar om algemene verordeningen te handhaven. Dit betekende bijvoorbeeld dat politiemannen op de markt controleerden of alles een beetje netjes was om ziektes en andere problemen te voorkomen. Thorbecke geloofde verder dat je fatsoenlijke burgers niet moest opzadelen met een politiemacht die hen alleen maar zou lastig vallen. Fatsoenlijke burgers wisten waar hun verantwoordelijkheden lagen en zorgden ervoor dat de schatkist gevuld werd. Anders was het gesteld met de “lagere” klassen. Die mensen wisten niet altijd hoe ze zich moesten gedragen. Ze waren onwetend en leken daarom op kinderen die soms vervelend werden als ze hun zin niet kregen. Maar, zo dacht Thorbecke, daar had je geen politie voor nodig, als er onlusten en grote ordeverstoringen plaatsvonden kon de burgemeester altijd nog het leger erbij halen. Militairen maakten er dan een einde aan en de kosten hoefden maar voor een klein deel door de gemeenten te worden betaald. Het gevolg was dus dat gierige gemeentebesturen zo weinig mogelijk aan de politie uitgaven, maar als zaken een gewelddadige wending namen hun toevlucht zochten bij het leger dat niet mocht weigeren de zogenaamde “harde bijstand” te leveren.


Veel Kamerleden van andere partijen als die van de liberale Thorbecke vonden een dergelijke politieorganisatie veel te mager. De rijksoverheid had volgens hen ook een grote verantwoordelijkheid. Deze onenigheid vormde de aanleiding voor een die strijd die heel, héél lang zou duren en waarvan sommigen zeggen dat hij eigenlijk nog niet voorbij is.