Regels voor kraamvrouwen en vroedvrouwen
Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
In de aangifte die meestal de kraamvrouw deed, werd het volgende opgenomen:
- Registratiedatum van de aangifte
- Aangeefster, de naam van de kraamvrouw
- De verklaring dat er een ‘onegt kind’ is gehaald
- Naam van de moeder, welke in ‘barensnood’ de vader verklaard heeft
- Naam van de (verklaarde) vader, maar is niet een formeel vaststaand feit
- Omdat het een ‘onegt kind’ betrof, werd de naam van het kind niet vermeld.
Gelukkig kwamen er vanaf 1592 nieuwe regels voor vroedvrouwen. Maar nog steeds gericht op de angst voor hekserij.
Het was wel een stap in de goede richting.
- Vroedvrouwen mochten een nooddoop uitvoeren, maar alleen als een baby dreigde te overlijden
- Hen werd een vertrouwelijke en bemiddelende rol toebedeeld
- Ze moesten de aanstaande moeders overhalen voor hun bevalling te biechten
- Ze moesten de moeder dwingen dat het kind binnen drie dagen gedoopt zou worden
- Als dit na acht dagen nog niet was gebeurd, moesten zij zelf het kind naar de pastoor brengen
- Ook onwettige kinderen moesten ze zelf dopen
- Minstens een keer per week moesten ze de pastoor rapporteren welke kinderen er geboren waren, en ondanks hun inspanningen, nog steeds ongedoopt waren
- Ze moesten zweren dat ze bij hun werk geen wichelarij of hekserij zouden gebruiken.
Dit wettelijke vaderheidsonderzoek werd door Napoleon afgeschaft, die voortaan stelde dat een man alleen een onderhoudsplicht heeft als hij het kind heeft erkend.
Dit deed hij om zijn ‘eerbare mannen’ te beschermen tegen chantage van de vrouwen.
Zie: Onecht kind
Bron: Terry van Erp