Muntenvondst in 1967 en 1970

Uit Wiki Raamsdonks Historie
Versie door Colani (overleg | bijdragen) op 4 apr 2024 om 08:48 (Nieuwe pagina aangemaakt met 'In september 1967 werden op een terrein, waar zojuist een oude schuur was gesloopt 189 zilveren munten gevonden. Hiervan werden echter 70 stuks meegenomen voordat de eigenaar van het perceel op de hoogte gesteld was; deze konden niet meer worden achterhaald. Wel zijn er aanwijzingen dat het verdwenen deel uit dezelfde soorten bestond als de 119 munten die beschreven konden worden. Het terrein bleef in afwachting van nieuwbouw enkele jaren ongebruikt liggen,...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

In september 1967 werden op een terrein, waar zojuist een oude schuur was gesloopt 189 zilveren munten gevonden.

Hiervan werden echter 70 stuks meegenomen voordat de eigenaar van het perceel op de hoogte gesteld was; deze konden niet meer worden achterhaald. Wel zijn er aanwijzingen dat het verdwenen deel uit dezelfde soorten bestond als de 119 munten die beschreven konden worden.

Het terrein bleef in afwachting van nieuwbouw enkele jaren ongebruikt liggen, tot het in april 1970 machinaal werd geëgaliseerd. Bij die gelegenheid kwamen wederom munten te voorschijn op slechts enkele meters afstand van de plaats van de voorafgaande vondst. Een nauwkeurig onderzoek van de naaste omgeving bracht tenslotte 17 gouden en 370 zilveren munten aan de dag benevens een groot aantal scherven [1]

De partij van 1967 bevatte alleen Noordnederlandse zilveren rijders en ducatons en patagons van de Spaanse Nederlanden, lopend tot 1684. In 1970 werden soortgelijke ducatons en patagons gevonden, maar geen zilveren rijders; wel echter een groot aantal Nederlandse en Franse munten van andere typen, lopend tot 1711. De vraag rees dan ook of het hier één in gedeelten te voorschijn gekomen schat betrof dan wel twee, slechts dicht bij elkaar verborgen, schatten. De samenstelling van de twee partijen wijst er echter duidelijk op, dat het inderdaad om twee verschillende depots gaat. Het zou wel een onverklaarbaar toeval zijn, dat in 1967 geen enkele van de in 1970 bij tientallen gevonden zilveren dukaten en daalders aangetroffen werd en dat er in 1970 bij het nauwkeurig terreinonderzoek geen zilveren rijders meer werden bijgevonden. Getracht werd nog een bewijs hiervoor te vinden door een onderzoek van de scherven. Deze leverden echter, naast fragmenten van veel ouder en veel jonger vaatwerk, alleen stukken van één grote 17e eeuwse pot op. Deze heeft, blijkens groene aanslag aan de binnenzijde, zeker munten bevat en moet beschouwd worden als de pot waarin de tweede schat verpakt was, omdat de meeste scherven bij een in 1970 aangetroffen concentratie van munten lagen. Dat gerekend moet worden met twee af zonderlijke depots, resp. afgesloten in 1684 en in 1711, sluit natuurlijk niet geheel uit dat beide aan dezelfde eigenaar behoord hebben: hij kan de oude spaarpot 25 jaar onaangeroerd hebben gelaten en een later gevormde tweede op dezelfde plaats hebben verborgen.

Daar echter in 1970 de munten voor een niet onaanzienlijk deel verspreid over grotere afstand werden opgeraapt, mag de mogelijkheid niet worden uitgesloten, dat een aantal van deze stukken eigenlijk tot het eerste depot behoren. Vandaar dat de beide complexen hier in één tabel naast elkaar geplaatst zijn. De onzeker heid betreft voornamelijk de Zuidnederlandse munten uit de tweede vondst die voor een deel tot de eerste zouden kunnen behoren.

De samenstelling van de vondst van 1967 komt geheel overeen met die van talrijke schatten uit dezelfde tijd. Tot in het begin van de jaren '80 was weinig ander groot geld in ons land in circulatie dan de Zuidnederlandse ducatons en patagons, sinds 1659 aangevuld met Noordnederlandse zilveren rijders en - hier en elders vaker niet aanwezige - zilveren dukaten.

De vondst van 1711 [2] weerspiegelt de grondige veranderingen die de Nederlandse omloop sedert ca 1685 onderging. De zilveren rijders werden uit het binnenlands verkeer verdrongen (en tot de buitenlandse handel beperkt) door de invoering van de daalders en drieguldens van iets lagere intrinsieke waarde; tegelijk kregen de in Zeeland [3] geslagen zilveren dukaten een sterk overwicht op die van.andere gewesten, omdat hun koers van 50 tot 52 stuivers verhoogd was. Het verdringingsproces blijkt in 1711 echter nog niet voltooid, daar naast 169 Zeeuwse nog 72 andere zilveren dukaten voorkomen, die in latere vondsten meestal in het geheel niet meer voor komen.

Het voorkomen van Zuidnederlandse munten - waarvan niet vaststaat hoeveel hiervan, behalve de enkele exemplaren van 1697, 1700 en 1703, tot de tweede vondst hebben behoord - en van Franse munten, moet wel als een speciaal verschijnsel van de circulatie in het Zuidelijke grensgebied van de Republiek beschouwd worden. In Brabantse vondsten komen deze soorten, die ook in de Oostenrijkse Nederlanden veelvuldig circuleerden, wel meer voor; in vondsten ten noorden van de grote rivieren treden zij na 1694 praktisch niet meer op.


Leeuwendaalder: Overijssel 1677 1

Zilveren rijder: Holland 1662(2), 1673, 1674, 1676 5 Holland (A'dam) 1673 1 West-Friesland 1659 1660, 1666, 166., 1674 5 Zeeland 1675 1 Utrecht 1666, 1670, 1679 3 Gelderland 1660, 1661, 1679 3 Kampen 1666, 1668, 1679 3 Zwolle 1676 1

Halve zilveren rijder: Gelderland 1668 1

Zilveren dukaat: Holland 1664, 1672, 1674, 1694(3), 1695 7 West-Friesland 1694(2), 1695, 1707, 1708(9) 13 Zeeland 1662, 1663, 1672, 1673(2), 1675, 1677, 1679(2), 1680, z.j., 1694(29), 1695(4), 1696(16), 1697(19), 1698(7), 1701(7), 1703,(5), 1704(24), 1705(20), 1706(19), 1707(8) 169 Utrecht 1695 1 Gelderland 1659, 1699, 1707(16), 1708(14), 1709(2), 170., 1711(7) 42 Overijssel 1699, 1707(5), 1708 (3) 9

Dubbele daalder: Zeeland 1689, 16 . . 2

Daalder: West-Friesland 1684(5), 1686(13) 18 Zeeland 1676(2), 1678, 1680, 1682(3), 1685(2), 1687 10 Utrecht 1685(6), 1686(3), 1698 (3), 1690 13 Nijmegen 1704(2) 2 Zutphen 1689 1 Overijssel 1689, 1691 2 Deventer 1686(3) 3 Zwolle 1688(3), 1692 4

Driegulden: West-Friesland Zeeland Utrecht Gelderland Overijssel Friesland



Bron digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp

  1. Voorlopige mededeling in De Geuzenpenning 1970, p. 40. Het grootste deel der munten werd verkocht in drie openbare veilingen van A. I. Verhage: vondst 1967 veiling Middelburg 29-30 januari 1968, nos 1-65 en 100-153; vondst 1970 veiling Raamsdonksveer 21 juli 1970, nos 1-245 (benevens 10 exemplaren buiten catalogus) en veiling Middelburg 28 juli 1970, nos 31-60, 180-240, en 275-294.
  2. De jongste munten zijn de Gelderse zilveren dukaten van 1711, terwijl de veel om vangrijkere Zeeuwse reeks reeds in 1708 eindigt: dit komt echter eenvoudig doordat in Zeeland in de jaren 1709-1712 geen aanmunting heeft plaats gehad. Ook de reeks van drieguldens eindigt vroeger, omdat in alle gewesten de vervaardiging van 1701 tot 1712 onderbroken was.
  3. Een nadere beschouwing over deze munten hiervoor volgt p.124