Muntbiljet
Een muntbiljet (later ook zilverbon genoemd) was een wettig bankbiljet dat meermaals werd uitgegeven door het Ministerie van Financiën. Het werd in gebruik genomen om de geldschaarste (vaak muntstukken) op te vangen tijdens een noodcrisis om het betalingsverkeer op gang te houden.[1] Het eerste muntbiljet was in Nederland het allereerste wettig betaalmiddel voor bankbriefjes onder Willem II. De bankbiljetten van De Nederlandsche Bank waren toen op dat moment nog geen wettig betaalmiddel.[2]
Willem II
In Nederland werden in 1846 muntbiljetten geïntroduceerd bij de geldsanering die in die jaren plaatsvond onder Willem II. Oude gouden en zilveren munten werden ingetrokken, en hiervoor in de plaats werd op tijdelijke basis papiergeld in omloop gebracht dat niet door De Nederlandsche Bank werd uitgegeven maar door het Ministerie van Financiën. Het werd volledig gedekt door het goud of zilver uit de ingenomen munten en was, in tegenstelling tot de DNB-biljetten, wettig betaalmiddel. Om dit verschil te benadrukken, werd het tijdelijke papiergeld als 'muntbiljet' aangeduid. Er waren twee emissies van muntbiljetten: een emissie van 1 januari 1846 bij het inleveren van het oudste zilvergeld (onder andere schellingen en Zeeuwse rijksdaalders) en een emissie gedateerd op 15 oktober 1849, uitgegeven bij het intrekken van de gouden munten in 1850. Deze biljetten bleken populair, en vanaf 1852 werden verscheidene malen nieuwe muntbiljetten uitgegeven, tot in 1903 de muntbiljetten werden ingetrokken en De Nederlandsche Bank een eigen bankbiljet van 10 gulden uitgaf (tot dan toe was de kleinste coupure 25 gulden geweest).
Oorlogscrisis
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd het zilveren muntgeld weer op grote schaal opgepot, de regering werd zo terug gedwongen om muntbiljetten uit te geven. Om niet herinnerd te worden aan de muntbiljetten dat tien jaar eerder werden ingetrokken werden deze zilverbons genoemd. Tijdens de tweede wereldoorlog werd het terug muntbiljet.
Wereldoorlog I
Op een zilverbon staat ook de clausule dat de bon na aankondiging terug inwisselbaar zou zijn tegen zilver op een niet nader te noemen tijdstip in de toekomst. Ze werden uitgegeven in coupures van 1, 2½ en 5 gulden. De coupure van 5 gulden werd vrij snel weer uit roulatie genomen: een zilveren munt van 5 gulden had nooit bestaan, en het publiek bleek daarom niet veel vertrouwen te hebben in deze coupure.
Wereldoorlog II
Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werden in Nederlands-Indië, dat toen van het moederland was afgesneden, muntbiljetten uitgebracht vanwege een tekort aan zilvergeld. Deze biljetten toonden, ten behoeve van de veelal ongeletterde bevolking, een afbeelding van de munt die door het biljet werd vervangen.
Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog werden opnieuw muntbiljetten geïntroduceerd, met een nominale waarde van 1 en 2½ gulden. Dit hield verband met de geldsanering, waardoor kleingeld, vooral het zilvergeld, werd opgepot. In 1949 werd een nieuwe serie muntbiljetten uitgegeven, toen duidelijk werd dat de muntbiljetten nog niet konden worden ingetrokken. Koningin Wilhelmina had inmiddels afstand gedaan van de troon, en de nieuwe muntbiljetten kregen dan ook de beeltenis van Juliana, die in 1948 als koningin was ingehuldigd.
Literatuur
Hans Jacobi en Bert van Beek, Geld van het Koninkrijk, Pampus Associates, Amsterdam, 1988, ISBN 90-9002124-8. Uitgave in opdracht van de Nederlandsche Middenstandsbank
Zie ook
Geschiedenis van de Nederlandse bankbiljetten