Meten is weten

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
Tekening van een landmeter aan het werk

Raamsdonk is ingemeten door Jan Knaap, landmeester eerste klasse.

Je moet van wiskunde houden als je landmeter wordt. Hoewel de moderne instrumenten het gemakkelijker maken, valt er nog veel te meten en te rekenen. Tussen 1812 en 1832 werd heel Nederland opgemeten en in kaart gebracht volgens een nieuw systeem. De gedetailleerde kaarten die toen gemaakt zijn, zowel de kladjes als de officiële exemplaren, vormen nog steeds de basis voor het huidige kadaster. Het kadaster is de naam van een instelling waar kaarten bewaard worden van alle gronden en eigendommen van land en gebouwen in Nederland.

Raamsdonkse Landmeter Jan Knaap aan het werk

Het nieuwe systeem van meten vanaf 1812 maakte gebruik van het metrieke stelsel, dat wil zeggen van meters en centimeters. Voor die tijd hanteerde men andere begrippen om de grootte van een stuk land aan te geven, zoals een morgen en een roede. Onder morgen verstond men het stuk akker dat in één ochtend geploegd kon worden en een roede was een lengtemaat. Iedere regio hanteerde een eigen invulling van de begrippen. In Amsterdam was een roede 3,68 meter, terwijl men in ’s-Hertogenbosch voor een roede 5,75 meter rekende.
Deze lokale verschillen maakten het vrijwel onmogelijk om een landelijk systeem te ontwikkelen. In de Franse tijd vond de invoering van de meter plaats en toen had men dus een eenheidsmaat, het zogenaamde metriek stelsel.

Minuutplan Raamsdonk Sectie G Blad 2
Minuutplan Raamsdonk Sectie G - Raamsdonk dorp - Blad 2

Dertig jaar lang waren landmeters in de weer om alles in Nederland op te meten. Ze gebruikten hiervoor diverse instrumenten, waaronder een sleepketting die uit ijzeren pennen van een specifieke lengte bestond. Door deze ketting over de grond te slepen en strak te trekken wist men de exacte afstand tussen twee punten.
De landmeters namen letterlijk van alles de maat: van huizen, tuinen, rivieren, akkers, bossen en heidevelden. Te voet doorkruisten ze Nederland, geholpen door knechten die de kettingen sleepten of bakens op grenspunten plaatsten, zodat de afstanden daartussen gemeten konden worden.
Van ieder stukje werden onmiddellijk tekeningen gemaakt. De schaal van deze tekeningen verschilde, afhankelijk van de hoeveelheid informatie die erop moest komen.
Zo werden steden op een schaal van 1:1250 weergegeven (1 centimeter op de kaart is in werkelijkheid 12,5 meter) en uitgestrekte velden, bossen of heide op een schaal van 1:5000. Van iedere gemeente werd een overzichtskaart op de schaal van 1:10.000 gemaakt.
Nog steeds zijn de eerste kaarten (de minuutplannen) interessante historische bronnen. Het minuutplan van Raamsdonk laat alle huizen met bijbehorende tuinen, inclusief de naam van de eigenaar, in detail zien. Zo weten we exact hoe de situatie in 1832 was.

Opgemeten

Al in 1791 vatte de Raad van State van de Republiek het plan op om het belastingstelsel te herzien, met name de belasting op onroerende goederen. Hiertoe diende alle bezittingen opgemeten en in een zogenoemd maatboek vastgelegd te worden. De daadwerkelijke uitwerking van deze plannen werd doorkruist door de inval van de Franse legers in 1794. Dertien jaar later, tijdens het bewind van Lodewijk Napoleon, hervatte men het werk met de bedoeling van het hele land kaarten te maken van de te belasten grond. Het Koninkrijk Holland werd verdeeld in ressorten. Ieder ressort bestond uit arrondissementen, die op hun beurt weer bestonden uit een aantal gemeenten.
Eén arrondissement was gezeteld in Geertruidenberg. Maar ook dit werk kwam tot stilstand door de inlijving van het koninkrijk bij Frankrijk. De reeds gemaakte kaarten werden afgekeurd en het Franse kadastrale systeem vond ingang. Het hele land moest wederom opnieuw ingemeten worden. Na de Franse tijd ging men hiermee verder en bleef men de Franse voorschriften volgen. In 1832 was het werk klaar.

De opmeting gebeurde per gemeente. Allereerst werden de grenzen bepaald en geschillen opgelost. Daarna vond verdeling van de gemeente in secties plaats. Een landmeter ging vervolgens aan de slag om ieder huis en ieder perceel te meten. Elk perceel kreeg een nummer. Deze kadastrale nummers werden vastgelegd in een register, waarbij de namen van de eigenaren en vruchtgebruikers, de oppervlakte en de belastbare opbrengst werden vermeld. De oorspronkelijke kaarten die uit de opmetingen werden samengesteld, de minuutplannen, moesten volgens de Franse instructies ongewijzigd bewaard blijven. Veranderingen werden opgenomen in een bijlage. De oorspronkelijke registers en minuutplannen geven de werkelijke situatie in 1832 (of iets eerder) weer en vormen zo een bijzondere bron voor historisch onderzoek.
Op sommige huizen is nog steeds de oude wijkindeling met huisnummer te zien.

Zie ook: Schuttingleed



Bron digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp