Levensbeschrijving van Gijsbrecht en Reinoud II van Brederode

Uit Wiki Raamsdonks Historie

Een beschouwing over de gebroeders Van Brederode voert ons naar de late Middeleeuwen en wel naar de vijftiende eeuw. Dat was een periode, waarover op de lagere of basisschool maar weinig werd en wordt verhaald. Wellicht dat de naam van Jacoba van Beieren nog iets zegt, de Hoekse en Kabeljauwse twisten bekend voorkomen of men zich de hertogen Philips de Goede en Karel de Stoute kan herinneren. Kortom we moeten 500 á 600 jaar terug in de tijd en naar een samenleving die er heel anders uitzag dan we uit eigen ervaring kennen. Gelukkig valt er nog veel te vertellen over die tijd en het leven van Gijsbrecht en Reinoud. De belangrijkste bron daarbij is de Brederode-kroniek, die Jan van Leyden schreef in opdracht van de weduwe van Reinoud; deze kroniek kan daardoor niet als geheel onpartijdig worden beschouwd.[1] In de Kattendijke-kroniek, geschreven eind vijftiende eeuw, zijn ook enkele feiten over de Brederodes vermeld.[2] Daarnaast zijn er meer eigentijdse documenten, die door Jan Verhoog zijn opgenomen in zijn boek ‘Onvoltooide roem’ over de heren van Brederode.[3] Meer recent heeft Michel van Gent enkele artikelen over de Brederodes geschreven, met name over Gijsbrecht en Reinoud II. Helaas hebben we weinig of geen eigen geschriften van beide mannen en moeten we het doen met de feiten en meningen, die anderen over hen hebben opgeschreven. Dat is jammer want juist uit eigen brieven of verhandelingen leert men vaak de mensen beter kennen.

De levens van de Brederodes waren sterk verweven met het bestuur van Holland en Utrecht, zowel wereldlijk als geestelijk. Voor een goed begrip van de gebeurtenissen tijdens hun leven is het nodig het politieke en geestelijke klimaat in de vijftiende eeuw te kennen. Dan pas kunnen we deze mannen plaatsen in hun omgeving en duiden welke rol zij gespeeld hebben in hun tijd.

Het verhaal over Gijsbrecht en Reinoud wordt gezamenlijk beschreven vanwege de sterke verwevenheid van hun bestaan. Er worden vijf periodes onderscheiden: de jeugdjaren (1415-1440), de glorieperiode (1441-1454), de perikelen rond de bisschopsbenoeming van Gijsbrecht (1455-1458), de stabilisatiefase (1459-1469) en als laatste gevangenschap, berechting en dood (1470-1475). Verder wordt er nog een korte paragraaf gewijd aan het nageslacht van de gebroeders Brederode. Afgesloten wordt met enkele opmerkingen over de getijdenboeken, die de Brederodes hebben nagelaten.

Het wereldlijke bestuur

In de Middeleeuwen vormden de gewesten in de Lage Landen nog geen eenheid. Zo was Holland een graafschap en hadden Brabant en Gelderland de status van een hertogdom. Het Sticht werd door de bisschop bestuurd, zowel in het Nedersticht (thans ongeveer de provincie Utrecht) als in het Oversticht (Overijsel en Drente). Een hogere macht was er formeel wel, de keizer van het Duitse rijk, maar diens macht werd in onze gebieden nauwelijks uitgeoefend.

Onderlinge conflicten moesten door onderhandelingen of strijd worden beslecht. Vaak sloot men dan een verbond met andere heersers om zo de kans op succes te vergroten. Kortom het recht van de sterkste en de slimste vierde hoogtij. Binnen een gewest was het bestuur verdeeld onder ‘heren’, die grote zeggenschap hadden in hun ‘heerlijkheden’. Zo was de graaf van Holland de meerdere van o.a. de heren van Egmond, van Arkel en van Brederode. De bisschop van Utrecht zwaaide de scepter over de heren van Montfoort, van IJsselstein en van Wijk (bij Duurstede). Anderzijds waren de graaf en de bisschop ook afhankelijk van de steun van deze heren. Soms kwamen er heren in opstand tegen de graaf of de bisschop, zoals Jan van Arkel in het begin van de vijftiende eeuw.[4]

Titels en bijbehorende rechten onder de adel waren in het algemeen erfelijk. Door huwelijken te sluiten of door vererving konden titels worden gecombineerd in één persoon en er een machtsconcentratie worden opgebouwd, zoals blijkt uit de geschiedenis van het graafschap Holland. Binnen de gewesten waren er vaak tegenstellingen, die een goed bestuur moeilijk maakten. Juist in deze eeuw speelden de Hoekse en Kabeljauwse twisten een belangrijke rol, vooral in Holland en Zeeland.

Gravin Jacoba van Beieren stierf in 1436 zonder nageslacht; zij was gedwongen om in haar testament Philips van Bourgondië (de Goede) als de volgende graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen aan te wijzen. Dit was tegen de zin van de Hoekse edelen. Door deze ‘erfenis’ werd Philips de Goede een nog machtiger heerser want hij was al hertog van Bourgondië, Brabant en Limburg en graaf van Vlaanderen. Philips stelde een stadhouder aan, die in zijn plaats Holland zou besturen, samen met de Raad van Holland. In deze Raad benoemde Philips zowel Hoekse als Kabeljauwse edellieden om geen partij te trekken. Ook Reinoud van Brederode werd lid van deze Raad; hij werd gezien als de voorman van de Hoeken, Frank van Borselen van de Kabeljouwen. Na dood van Philips de Goede in 1467 nam zijn zoon Karel de Stoute het roer over. Tien jaar was hij slechts aan het bewind, hij sneuvelde in 1477 tijdens een veldslag met de hertog van Lotharingen. Zijn dochter Maria van Bourgondië volgde hem op als gravin van Holland etc. Kort daarop huwde zij met Maximiliaan van Habsburg, die feitelijk de touwtjes in handen nam. In Holland grepen Hoekse edelen hun kans om zich van de Bourgondiërs los te maken en kwamen in opstand. In 1480 werd Joost de Lalaing door Maximiliaan tot stadhouder benoemd met de opdracht de orde te herstellen. Zo consolideerden de Habsburgers hun macht in de Lage Landen, die in de volgende eeuw onder Karel V nog aanzienlijk zou worden uitgebreid, waarmee de basis van de Verenigde Provincies der Nederlanden werd gelegd. De beide Brederodes zijn dan inmiddels al lang naar het hiernamaals vertrokken..

Het kerkelijk bestuur

In het gebied waar de gebroeders Brederode leefden was de bisschop van Utrecht de hoogste kerkelijke leider. De bisschop werd eerst gekozen door de geestelijken van het bisdom (elect) en daarna benoemd door de paus en de keizer. De stad Utrecht was in die tijd een bolwerk van de katholieke kerk; er bevonden zich veel kerken en kloosters binnen en buiten de stadsmuren. Naast de bisschop waren er veel andere kerkelijke functionarissen. Zo namen de kanunniken een belangrijke positie in, met name die aan de Domkerk waren verbonden. Deze kanunniken assisteerden de bisschop bij het bestuur van het bisdom. De belangrijkste geestelijke van een kerkelijke instelling werd proost genoemd; in Utrecht was de proost van de Domkerk de hoogste in rang, die de bisschop verving bij ziekte of afwezigheid.

De ouders van Reinoud en Gijsbrecht

Het geslacht Brederode kent een rijke historie, die we niet geheel zullen behandelen. De ouders van beide broers waren Walraven I van Brederode (1370-1417) en Johanna van Vianen (....-1418). Walraven was afkomstig uit Santpoort en diende als militair onder Willem (VI) en Jacoba van Beieren. Ook was hij enkele malen stadhouder van Holland bij afwezigheid van Willem VI. Naast heer van Brederode was hij ook graaf van Gennep en burggraaf van Stavoren. Walraven was één der belangrijkste edelen in Holland en de voorman van de Hoeken. Johanna van Vianen was de dochter van Hendrik II van Vianen en Heilwich van Herlaer, vrouwe van Ameide. Zij was de erfgename van het Land van Vianen en Ameide. Door het huwelijk van Walraven en Johanna werden de bezittingen van de Brederodes en de Vianens samengevoegd. Het huwelijk vond plaats in 1414; het echtpaar ging wonen in kasteel Batestein te Vianen. Lang hebben beide echtelieden niet genoten van hun verbintenis: Walraven sneuvelde al in 1417 en Johanna stierf kort daarop bij de geboorte van haar derde kind. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren: Reinoud (1415) Gijsbrecht (1416) Walravina (1418). De drie kinderen werden dus al jong wees en hebben hun ouders niet of nauwelijks gekend. Ook hun grootouders hebben ze niet echt meegemaakt. Van vaders kant waren dat Reinoud I van Brederode (†1390) en Yolanda van Gennep (†1413), van moeders zijde Hendrik van Vianen (†1417) en Heilwich van Herlaer (†1400/08). Als voogd voor de kinderen werd aangesteld Willem van Brederode (een oom), die samen met Jan van Vianen (een oudoom) de familiegoederen beheerden totdat Reinoud volwassen zou zijn. De voogden kregen al snel onderling ruzie zodat nader familieberaad nodig was om nieuwe afspraken te maken; Willem van Brederode trad vanaf 1419 alleen op als voogd voor Reinoud, Gijsbrecht en Walravina.[5]

Jeugdjaren van Reinoud en Gijsbrecht tot 1440

Volgens Verhoog woonde Willem van Brederode in kasteel Batestein te Vianen, tenminste als hij niet aan het vechten was. Soms zou hij ook in zijn kasteel in Santpoort hebben vertoefd.
Volgens Van Gent raakte Willem het kasteel Brederode in Santpoort in 1420 kwijt na een conflict met Jan van Beieren. Het lijkt dus aannemelijk dat Reinoud en Gijsbrecht het grootste deel van hun jonge jaren in Vianen hebben doorgebracht, waar zij hun basisopleiding hebben genoten.

Reinoud vertoefde als knaap enkele jaren aan het hof van Jacoba van Beieren in Den Haag, wellicht van zijn achtste tot zijn veertiende jaar. Dit toont aan welke status de jonge ‘heer’ Reinoud bezat als telg van één van de machtigste adellijke families in Holland. Die periode zal voor Reinoud belangrijk geweest zijn qua opleiding en voor de vorming van zijn persoonlijkheid. Verhoog vermoedde een politieke bedoeling van Jacoba van Beieren achter de uitnodiging om Reinoud naar Den Haag te laten komen. Jacoba was in die tijd bevriend met de Kabeljauwse voorman Frank van Borselen en wilde de jonge Reinoud uit de buurt halen van zijn oom Willem, een fanatieke Hoek. Hoe het ook zij, die Haagse periode is vast en zeker belangrijk geweest voor Reinoud. [6] Na zijn terugkeer in Vianen begon Reinoud zich voor te bereiden op zijn toekomstige functies. Toen hij in 1433, inmiddels achttien jaar oud, in Den Haag was voor een bespreking met Jacoba van Beieren werd er een moordaanslag op hem beraamd door Kabeljauwse edelen, aldus Jan van Leyden. Hij werd beschermd door ene ridder Colaert, heer van Massemen, en wist te ontkomen. Kort daarna ondernam hij als twintigjarige een reis naar Jeruzalem, een soort relivakantie avant la lettre. Hij bezocht de heilige plaatsen en ontving daarbij de ridderorde van Jeruzalem. Niet bekend is wat hem motiveerde om die lange reis te ondernemen. Was het een reactie op de genoemde moordaanslag, zucht naar avontuur of waren het religieuze overwegingen?[7] Daarover zijn helaas geen betrouwbare gegevens bekend. Inmiddels was Reinoud II een volwassen man geworden, die het bestuur van zijn heerlijkheden in eigen hand had genomen.

Gijsbrecht volgde waarschijnlijk eerst de kapittelschool in Utrecht en bezocht daarna de universiteiten van Keulen, Leuven en Parijs. Hij had gekozen voor een kerkelijke loopbaan en reeds op 18 jarige leeftijd (1435) werd hij kanunnik bij de Domkerk in Utrecht. In 1437, nog maar twintig jaar oud, volgde zijn benoeming tot proost van de Domkerk en de Oude Munsterkerk, beiden te Utrecht. Dit is eigenlijk alles wat we weten van de jeugd van Gijsbrecht; het moet wel een studiehoofd geweest zijn. Door zijn aanleg en zijn afkomst wist hij al snel belangrijke posities in het bisdom Utrecht te verwerven.[8]

Bloeiperiode van Gijsbrecht en Reinoud (1440 tot 1555)

Beide broers waren politiek actief zoals blijkt uit een actie in 1444, waarbij ze Hoekse edelen in Amsterdam te hulp schoten bij een conflict met Kabeljauwen. Vanaf 1440 poogde de nieuwe stadhouder van Holland, Willem van Lalaing, de Hoeken meer invloed te geven in de steden. In Amsterdam verving hij Kabeljauwse leden van de vroedschap door Hoeksgezinden. In 1444 kwamen de Kabeljauwen daartegen in het geweer en ontstond er ‘hevige beroering’.

Daarbij riepen de Hoeken de Brederodes te hulp met hun aanhang. Door deze actie trokken de Kabeljauwen aan het kortste eind en werd er een geheel Hoeks stadsbestuur benoemd. Lang duurde dit niet want Philips de Goede riep de stadhouder op het matje in Brussel, samen met het stadsbestuur van Amsterdam. Het resultaat was dat Willem van Lalaing werd ontslagen van zijn stadhouderschap en dat Philips zelf naar Holland kwam om het evenwicht tussen Hoeken en Kabeljauwen in de stadsbesturen te herstellen.[9] Met deze actie bevestigden Reinoud en Gijsbrecht hun leidende rol binnen de Hoekse edelen.

Voor Reinoud was 1445 een belangrijk jaar. In november trad hij op dertigjarige leeftijd in het huwelijk met Yolande van Lalaing, de dochter van de eerder genoemde graaf (en oud stadhouder) Willem van Lalaing uit Henegouwen. Verhoog schatte in dat Yolande bij haar huwelijk rond de achttien lentes oud was. Yolande en haar zuster Isabeau werden beschreven als ‘deux moult belles filles’, die hun opvoeding aan het hof van Bourgondië hadden genoten. Dit huwelijk zal de status van Reinoud binnen de Hollandse edelen zeker hebben vergroot, voor zover dat nog nodig was.[10] Een maand later bevestigde Philips de Goede deze status door Reinoud te benoemen tot ridder in de orde van het Gulden Vlies.
Daarmee was Reinoud de eerste edelman uit de Lage Landen boven de rivieren, die lid werd van dit exclusieve genootschap. Hij behoorde nu tot de top van het rijk van Philips de Goede en zeker van het graafschap Holland. Er was zelfs sprake van dat Reinoud een afstammeling was van de vroegste graven van Holland en dat hij zekere rechten kon doen gelden op het graafschap. Een aantal Kabeljauwse edelen tekenden protest aan tegen deze benoeming door te beweren dat Reinoud geen ‘echte’ edelman was maar afstamde van een bastaardtak. Na onderzoek in oude geschriften in Den Haag en Egmond bleek voor deze beweringen echter geen bewijs te vinden. [11]

Enkele jaren later, in 1449, kreeg Reinoud het aan de stok met de bisschop van Utrecht, Rudolf van Diepholt. In de stad Utrecht bekleedde Reinoud de functie van burggraaf, een titel die hij van zijn vader geërfd had. Samen met andere bestuurders van de stad kwam hij in verzet kwamen tegen het morgengeld, een nieuwe belasting op grondbezit, die de bisschop wilde invoeren. De situatie werd voor de bisschop zo dreigend, dat hij naar zijn kasteel Ter Horst bij Rhenen vertrok. Bij verrassing wist bisschop Rudolf zijn macht over de stad weer te heroveren. Reinoud en zijn medestanders werden daarna de toegang tot de stad Utrecht verboden. Het merkwaardige is nu dat de bisschop de taken van Reinoud in de stad overdroeg aan Gijsbrecht van Brederode, nog steeds domproost in Utrecht. Gijsbrecht werd dus plaatsvervanger (ruwaard) van zijn broer. Van enig protest van Gijsbrecht tegen deze actie lezen we niets, ook niet hoelang deze situatie heeft geduurd.<ref>Verhoog, Onvoltooide roem 442<ref> In hetzelfde jaar (1449) vaardigde Reinoud in het Land van Vianen en Ameide een wet uit, waarin de rechten en




Digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp

  1. Jan van Leyden (Johannes á Leydis), ‘De origine et rebus gestis dominorum de Brederode’ [Brederode-kroniek] in: Jan H. Verhoog, Onvoltooide roem. De Heeren van Brederode in de Middeleeuwen. Geschiedenis van een riddergeslacht 1203-1473 (Bergen 1997) 611-689
  2. Anonymus, Johan Huyssen van Kattendijke-kroniek. Die historie of die cronicke van Hollant, van Zeelant ende van Vrieslant ende van den Stichte van Utrecht (Den Haag 2005)
  3. Jan H. Verhoog, Onvoltooide roem. De heeren van Brederode in de Middeleeuwen. Geschiedenis van een riddergeslacht 1203-1473 (Bergen 1997)
  4. M.J. Waale, De Arkelse oorlog 1401-1412. Een politieke, krijgskundige en economische analyse (Hilversum 1990)
  5. Verhoog, Onvoltooide roem 358; Michel van Gent, ‘Een Hollandse luis in de Bourgondische pels. Het politieke optreden van Reinoud II van Brederode’ in: In het Land van Brederode 20-1/2 (1995)
  6. Verhoog, Onvoltooide roem 430; Gent, ‘Een Hollandse luis’, 9-10
  7. Verhoog, Onvoltooide roem 436
  8. Ibidem, 388
  9. Verhoog, Onvoltooide roem, 438-439
  10. Verhoog, Onvoltooide roem 434-435; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 18
  11. Verhoog, Onvoltooide roem 439-441; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 18-19