Levensbeschrijving van Gijsbrecht en Reinoud II van Brederode

Uit Wiki Raamsdonks Historie
Philips de Goede (Dijon, 31 juli 1396 - Brugge, 15 juni 1467). Geschilderd door Rogier van der Weyden.
Philips de Goede (Dijon, 31 juli 1396 - Brugge, 15 juni 1467). Geschilderd door Rogier van der Weyden.
Karel de Stoute (Dijon, 10 november 1433 - Nancy, 5 januari 1477). Geschilderd door Rogier van der Weyden.
Karel de Stoute (Dijon, 10 november 1433 - Nancy, 5 januari 1477). Geschilderd door Rogier van der Weyden.
Jacoba van Beieren (1401-1436) gravin van Holland en Zeeland
Jacoba van Beieren (1401-1436) gravin van Holland en Zeeland
Maria van Bourgondië (1457-1482)
Maria van Bourgondië (1457-1482)
Maximiliaan I (1459-1519)
Maximiliaan I (1459-1519)
Jan van Goyen, Kasteel Batestein in Vianen
Jan van Goyen, Kasteel Batestein in Vianen
Frank van Borselen (circa 1390-1470), Heer van Sint Maartensdijk
Frank van Borselen (circa 1390-1470), Heer van Sint Maartensdijk
Jacoba van Beieren (1401-1436) gravin van Holland en Zeeland
Jacoba van Beieren (1401-1436) gravin van Holland en Zeeland
Wapenbord Reinoud II van Brederode
Wapenbord Reinoud II van Brederode
Reinoud II van Brederode
Reinoud II van Brederode
Joost de Lalaing
Joost de Lalaing
Frank van Borselen (circa 1390-1470), Heer van Sint Maartensdijk
Frank van Borselen (circa 1390-1470), Heer van Sint Maartensdijk
Het kasteel Ter Horst in Rhenen
Het kasteel Ter Horst in Rhenen
Bisdom Utrecht, Rudolf van Diephorst (1433-1455), St. Maartensgoudgulden
Bisdom Utrecht, Rudolf van Diephorst (1433-1455), St. Maartensgoudgulden
St. Servaes Maastricht
St. Servaes Maastricht
David van Bourgondië (1427-1496)
David van Bourgondië (1427-1496)
De bisschop van Utrecht, David van Bourgondië rukt de ridderorde van het Gulden Vlies van de nek van Reinoud II van Brederode
De bisschop van Utrecht, David van Bourgondië rukt de ridderorde van het Gulden Vlies van de nek van Reinoud II van Brederode
Kasteel te Duurstede (A. Rademakers 1640)
Kasteel te Duurstede (A. Rademakers 1640)
Johan Wolfert van Brederode
Johan Wolfert van Brederode
Yolande de Lalaing (†1497), echtgenote van Reinoud II van Brederode (1415-1473), is afgebeeld in een getijdenboek te Oxford. Zij zit geknield voor de maagd Maria. Links boven prijkt het wapenschild van haar vader Willem van Lalaing, heer van Bugnicourt (†475); rechts dat van haar moeder Johanna van Créquy. Onderaan is centraal Yolande's alliantieschild uitgebeeld, met rechts Lalaing en links Brederode (Oxford, Bodleian Library, Douce 93,fol. 84v).
Yolande de Lalaing (†1497), echtgenote van Reinoud II van Brederode (1415-1473), is afgebeeld in een getijdenboek te Oxford. Zij zit geknield voor de maagd Maria. Links boven prijkt het wapenschild van haar vader Willem van Lalaing, heer van Bugnicourt (†475); rechts dat van haar moeder Johanna van Créquy. Onderaan is centraal Yolande's alliantieschild uitgebeeld, met rechts Lalaing en links Brederode (Oxford, Bodleian Library, Douce 93,fol. 84v).
Hendrik van Brederode, de Grote Geus
Hendrik van Brederode, de Grote Geus

Een beschouwing over de gebroeders Van Brederode voert ons naar de late Middeleeuwen en wel naar de vijftiende eeuw. Dat was een periode, waarover op de lagere of basisschool maar weinig werd en wordt verhaald. Wellicht dat de naam van Jacoba van Beieren nog iets zegt, de Hoekse en Kabeljauwse twisten bekend voorkomen of men zich de hertogen Philips de Goede en Karel de Stoute kan herinneren. Kortom we moeten 500 á 600 jaar terug in de tijd en naar een samenleving die er heel anders uitzag dan we uit eigen ervaring kennen. Gelukkig valt er nog veel te vertellen over die tijd en het leven van Gijsbrecht en Reinoud.

De belangrijkste bron daarbij is de Brederode-kroniek, die Jan van Leyden schreef in opdracht van de weduwe van Reinoud; deze kroniek kan daardoor niet als geheel onpartijdig worden beschouwd. [1] In de Kattendijke-kroniek, geschreven eind vijftiende eeuw, zijn ook enkele feiten over de Brederodes vermeld. [2] Daarnaast zijn er meer eigentijdse documenten, die door Jan Verhoog zijn opgenomen in zijn boek ‘Onvoltooide roem’ over de heren van Brederode. [3] Meer recent heeft Michel van Gent enkele artikelen over de Brederodes geschreven, met name over Gijsbrecht van Brederode en Reinoud II van Brederode.

Helaas hebben we weinig of geen eigen geschriften van beide mannen en moeten we het doen met de feiten en meningen, die anderen over hen hebben opgeschreven. Dat is jammer want juist uit eigen brieven of verhandelingen leert men vaak de mensen beter kennen.

De levens van de Brederodes waren sterk verweven met het bestuur van Holland en Utrecht, zowel wereldlijk als geestelijk. Voor een goed begrip van de gebeurtenissen tijdens hun leven is het nodig het politieke en geestelijke klimaat in de vijftiende eeuw te kennen. Dan pas kunnen we deze mannen plaatsen in hun omgeving en duiden welke rol zij gespeeld hebben in hun tijd.

Het verhaal over Gijsbrecht van Brederode en Reinoud II van Brederode wordt gezamenlijk beschreven vanwege de sterke verwevenheid van hun bestaan. Er worden vijf periodes onderscheiden: de jeugdjaren (1415-1440), de glorieperiode (1441-1454), de perikelen rond de bisschopsbenoeming van Gijsbrecht (1455-1458), de stabilisatiefase (1459-1469) en als laatste gevangenschap, berechting en dood (1470-1475).

Verder wordt er nog een korte paragraaf gewijd aan het nageslacht van de gebroeders Brederode. Afgesloten wordt met enkele opmerkingen over de getijdenboeken, die de Brederodes hebben nagelaten.

Het wereldlijke bestuur

In de Middeleeuwen vormden de gewesten in de Lage Landen nog geen eenheid. Zo was Holland een graafschap en hadden Brabant en Gelderland de status van een hertogdom. Het Sticht werd door de bisschop bestuurd, zowel in het Nedersticht (thans ongeveer de provincie Utrecht) als in het Oversticht (Overijsel en Drente). Een hogere macht was er formeel wel, de keizer van het Duitse rijk, maar diens macht werd in onze gebieden nauwelijks uitgeoefend.

Onderlinge conflicten moesten door onderhandelingen of strijd worden beslecht. Vaak sloot men dan een verbond met andere heersers om zo de kans op succes te vergroten. Kortom het recht van de sterkste en de slimste vierde hoogtij. Binnen een gewest was het bestuur verdeeld onder ‘heren’, die grote zeggenschap hadden in hun ‘heerlijkheden’. Zo was de graaf van Holland de meerdere van o.a. de heren van Egmond, van Arkel en van Brederode. De bisschop van Utrecht zwaaide de scepter over de heren van Montfoort, van IJsselstein en van Wijk (bij Duurstede). Anderzijds waren de graaf en de bisschop ook afhankelijk van de steun van deze heren. Soms kwamen er heren in opstand tegen de graaf of de bisschop, zoals Jan van Arkel in het begin van de vijftiende eeuw. [4]

Titels en bijbehorende rechten onder de adel waren in het algemeen erfelijk. Door huwelijken te sluiten of door vererving konden titels worden gecombineerd in één persoon en er een machtsconcentratie worden opgebouwd, zoals blijkt uit de geschiedenis van het graafschap Holland. Binnen de gewesten waren er vaak tegenstellingen, die een goed bestuur moeilijk maakten. Juist in deze eeuw speelden de Hoekse en Kabeljauwse twisten een belangrijke rol, vooral in Holland en Zeeland.

Gravin Jacoba van Beieren stierf in 1436 zonder nageslacht; zij was gedwongen om in haar testament Philips van Bourgondië (de Goede) als de volgende graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen aan te wijzen. Dit was tegen de zin van de Hoekse edelen. Door deze ‘erfenis’ werd Philips de Goede een nog machtiger heerser want hij was al hertog van Bourgondië, Brabant en Limburg en graaf van Vlaanderen. Philips stelde een stadhouder aan, die in zijn plaats Holland zou besturen, samen met de Raad van Holland. In deze Raad benoemde Philips zowel Hoekse als Kabeljauwse edellieden om geen partij te trekken. Ook Reinoud II van Brederode werd lid van deze Raad; hij werd gezien als de voorman van de Hoeken, Frank van Borselen van de Kabeljouwen. Na dood van Philips de Goede in 1467 nam zijn zoon Karel de Stoute het roer over. Tien jaar was hij slechts aan het bewind, hij sneuvelde in 1477 tijdens een veldslag met de hertog van Lotharingen. Zijn dochter [[Maria van Bourgondië]] volgde hem op als gravin van Holland etc. Kort daarop huwde zij met Maximiliaan van Habsburg, die feitelijk de touwtjes in handen nam. In Holland grepen Hoekse edelen hun kans om zich van de Bourgondiërs los te maken en kwamen in opstand. In 1480 werd Joost de Lalaing door Maximiliaan tot stadhouder benoemd met de opdracht de orde te herstellen. Zo consolideerden de Habsburgers hun macht in de Lage Landen, die in de volgende eeuw onder Karel de Stoute nog aanzienlijk zou worden uitgebreid, waarmee de basis van de Verenigde Provincies der Nederlanden werd gelegd. De beide Brederodes zijn dan inmiddels al lang naar het hiernamaals vertrokken..

Het kerkelijk bestuur

Utrecht geschilderd door Joost Cornelisz. Droochsloot (1585-1666)
Utrecht geschilderd door Joost Cornelisz. Droochsloot (1585-1666)

In het gebied waar de gebroeders Brederode leefden was de bisschop van Utrecht de hoogste kerkelijke leider. De bisschop werd eerst gekozen door de geestelijken van het bisdom (elect) en daarna benoemd door de paus en de keizer. De stad Utrecht was in die tijd een bolwerk van de katholieke kerk; er bevonden zich veel kerken en kloosters binnen en buiten de stadsmuren. Naast de bisschop waren er veel andere kerkelijke functionarissen. Zo namen de kanunniken een belangrijke positie in, met name die aan de Domkerk waren verbonden. Deze kanunniken assisteerden de bisschop bij het bestuur van het bisdom. De belangrijkste geestelijke van een kerkelijke instelling werd proost genoemd; in Utrecht was de proost van de Domkerk de hoogste in rang, die de bisschop verving bij ziekte of afwezigheid.

De ouders van Reinoud en Gijsbrecht

Het geslacht Brederode kent een rijke historie, die we niet geheel zullen behandelen. De ouders van beide broers waren Walraven I van Brederode (1370-1417) en Johanna van Vianen (....-1418). Walraven was afkomstig uit Santpoort en diende als militair onder Willem (VI) en Jacoba van Beieren. Ook was hij enkele malen stadhouder van Holland bij afwezigheid van Willem VI. Naast heer van Brederode was hij ook graaf van Gennep en burggraaf van Stavoren. Walraven was één der belangrijkste edelen in Holland en de voorman van de Hoeken. Johanna van Vianen was de dochter van Hendrik II van Vianen en Heilwich van Herlaer, vrouwe van Ameide. Zij was de erfgename van het Land van Vianen en Ameide. Door het huwelijk van Walraven en Johanna werden de bezittingen van de Brederodes en de Vianens samengevoegd. Het huwelijk vond plaats in 1414; het echtpaar ging wonen in kasteel Batestein te Vianen. Lang hebben beide echtelieden niet genoten van hun verbintenis: Walraven sneuvelde al in 1417 en Johanna stierf kort daarop bij de geboorte van haar derde kind. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren:

  1. Reinoud II van Brederode (1415)
  2. Gijsbrecht van Brederode (1416)
  3. Walravina van Brederode (1418)

De drie kinderen werden dus al jong wees en hebben hun ouders niet of nauwelijks gekend. Ook hun grootouders hebben ze niet echt meegemaakt. Van vaders kant waren dat Reinoud I van Brederode (†1390) en Yolanda van Gennep (†1413), van moeders zijde Hendrik van Vianen (†1417) en Heilwich van Herlaer (*1358-†1400/08). Als voogd voor de kinderen werd aangesteld Willem van Brederode (een oom), die samen met Jan van Vianen (13??-1442), heer van Noordeloos (een oudoom) de familiegoederen beheerden totdat Reinoud II van Brederode volwassen zou zijn. De voogden kregen al snel onderling ruzie zodat nader familieberaad nodig was om nieuwe afspraken te maken; Willem van Brederode trad vanaf 1419 alleen op als voogd voor Reinoud II van Brederode, Gijsbrecht van Brederode en Walravina van Brederode. [5]

Jeugdjaren van Reinoud en Gijsbrecht tot 1440

Volgens Verhoog woonde Willem van Brederode in kasteel Batestein te Vianen, tenminste als hij niet aan het vechten was. Soms zou hij ook in zijn kasteel in Santpoort hebben vertoefd.
Volgens Van Gent raakte Willem het kasteel Brederode in Santpoort in 1420 kwijt na een conflict met Jan van Beieren. Het lijkt dus aannemelijk dat Reinoud II van Brederode en Gijsbrecht van Brederode het grootste deel van hun jonge jaren in Vianen hebben doorgebracht, waar zij hun basisopleiding hebben genoten.

Reinoud II van Brederode vertoefde als knaap enkele jaren aan het hof van Jacoba van Beieren in Den Haag, wellicht van zijn achtste tot zijn veertiende jaar. Dit toont aan welke status de jonge ‘heer’ Reinoud bezat als telg van één van de machtigste adellijke families in Holland. Die periode zal voor Reinoud belangrijk geweest zijn qua opleiding en voor de vorming van zijn persoonlijkheid. Verhoog vermoedde een politieke bedoeling van Jacoba van Beieren achter de uitnodiging om Reinoud naar Den Haag te laten komen. Jacoba was in die tijd bevriend met de Kabeljauwse voorman Frank van Borselen en wilde de jonge Reinoud uit de buurt halen van zijn oom Willem, een fanatieke Hoek. Hoe het ook zij, die Haagse periode is vast en zeker belangrijk geweest voor Reinoud. [6] Na zijn terugkeer in Vianen begon Reinoud zich voor te bereiden op zijn toekomstige functies. Toen hij in 1433, inmiddels achttien jaar oud, in Den Haag was voor een bespreking met Jacoba van Beieren werd er een moordaanslag op hem beraamd door Kabeljauwse edelen, aldus Jan van Leyden. Hij werd beschermd door ene ridder Colaert, heer van Massemen, en wist te ontkomen. Kort daarna ondernam hij als twintigjarige een reis naar Jeruzalem, een soort relivakantie avant la lettre. Hij bezocht de heilige plaatsen en ontving daarbij de ridderorde van Jeruzalem. Niet bekend is wat hem motiveerde om die lange reis te ondernemen. Was het een reactie op de genoemde moordaanslag, zucht naar avontuur of waren het religieuze overwegingen? [7] Daarover zijn helaas geen betrouwbare gegevens bekend. Inmiddels was Reinoud II een volwassen man geworden, die het bestuur van zijn heerlijkheden in eigen hand had genomen.

Gijsbrecht volgde waarschijnlijk eerst de kapittelschool in Utrecht en bezocht daarna de universiteiten van Keulen, Leuven en Parijs. Hij had gekozen voor een kerkelijke loopbaan en reeds op 18 jarige leeftijd (1435) werd hij kanunnik bij de Domkerk in Utrecht. In 1437, nog maar twintig jaar oud, volgde zijn benoeming tot proost van de Domkerk en de Oude Munsterkerk, beiden te Utrecht. Dit is eigenlijk alles wat we weten van de jeugd van Gijsbrecht; het moet wel een studiehoofd geweest zijn. Door zijn aanleg en zijn afkomst wist hij al snel belangrijke posities in het bisdom Utrecht te verwerven. [8]

Bloeiperiode van Gijsbrecht en Reinoud (1440 tot 1555)

Beide broers waren politiek actief zoals blijkt uit een actie in 1444, waarbij ze Hoekse edelen in Amsterdam te hulp schoten bij een conflict met Kabeljauwen. Vanaf 1440 poogde de nieuwe stadhouder van Holland, Willem van Lalaing, de Hoeken meer invloed te geven in de steden. In Amsterdam verving hij Kabeljauwse leden van de vroedschap door Hoeksgezinden. In 1444 kwamen de Kabeljauwen daartegen in het geweer en ontstond er ‘hevige beroering’.

Daarbij riepen de Hoeken de Brederodes te hulp met hun aanhang. Door deze actie trokken de Kabeljauwen aan het kortste eind en werd er een geheel Hoeks stadsbestuur benoemd. Lang duurde dit niet want Philips de Goede riep de stadhouder op het matje in Brussel, samen met het stadsbestuur van Amsterdam. Het resultaat was dat Willem van Lalaing werd ontslagen van zijn stadhouderschap en dat Philips zelf naar Holland kwam om het evenwicht tussen Hoeken en Kabeljauwen in de stadsbesturen te herstellen. [9] Met deze actie bevestigden Reinoud II van Brederode en Gijsbrecht van Brederode hun leidende rol binnen de Hoekse edelen.

Voor Reinoud II van Brederode was 1445 een belangrijk jaar. In november trad hij op dertigjarige leeftijd in het huwelijk met Yolande van Lalaing, de dochter van de eerder genoemde graaf (en oud stadhouder) Willem van Lalaing uit Henegouwen. Verhoog schatte in dat Yolande bij haar huwelijk rond de achttien lentes oud was. Yolande en haar zuster Isabeau werden beschreven als ‘deux moult belles filles’, die hun opvoeding aan het hof van Bourgondië hadden genoten. Dit huwelijk zal de status van Reinoud II van Brederode binnen de Hollandse edelen zeker hebben vergroot, voor zover dat nog nodig was. [10] Een maand later bevestigde Philips de Goede deze status door Reinoud te benoemen tot ridder in de orde van het Gulden Vlies.
Daarmee was Reinoud II van Brederode de eerste edelman uit de Lage Landen boven de rivieren, die lid werd van dit exclusieve genootschap. Hij behoorde nu tot de top van het rijk van Philips de Goede en zeker van het graafschap Holland. Er was zelfs sprake van dat Reinoud II van Brederode een afstammeling was van de vroegste graven van Holland en dat hij zekere rechten kon doen gelden op het graafschap. Een aantal Kabeljauwse edelen tekenden protest aan tegen deze benoeming door te beweren dat Reinoud II van Brederode geen ‘echte’ edelman was maar afstamde van een bastaardtak. Na onderzoek in oude geschriften in Den Haag en Egmond bleek voor deze beweringen echter geen bewijs te vinden. [11]

Enkele jaren later, in 1449, kreeg Reinoud II van Brederode het aan de stok met de bisschop van Utrecht, Rudolf van Diepholt. In de stad Utrecht bekleedde Reinoud de functie van burggraaf, een titel die hij van zijn vader geërfd had. Samen met andere bestuurders van de stad kwam hij in verzet kwamen tegen het morgengeld, een nieuwe belasting op grondbezit, die de bisschop wilde invoeren. De situatie werd voor de bisschop zo dreigend, dat hij naar zijn kasteel Ter Horst bij Rhenen vertrok. Bij verrassing wist bisschop Rudolf zijn macht over de stad weer te heroveren. Reinoud en zijn medestanders werden daarna de toegang tot de stad Utrecht verboden. Het merkwaardige is nu dat de bisschop de taken van Reinoud II van Brederode in de stad overdroeg aan Gijsbrecht van Brederode, nog steeds domproost in Utrecht. Gijsbrecht werd dus plaatsvervanger (ruwaard) van zijn broer. Van enig protest van Gijsbrecht tegen deze actie lezen we niets, ook niet hoelang deze situatie heeft geduurd. [12] In hetzelfde jaar (1449) vaardigde Reinoud II van Brederode in het Land van Vianen en Ameide een wet uit, waarin de rechten en plichten van werkgevers en werknemers werden geregeld. Volgens Verhoog was dit de eerste wet op het gebied van sociale voorzieningen in die streek. [13]

Volgens Van Gent sloten de gebroeders Brederode in 1449 een pact met Hendrik, burggraaf van Montfoort en eigenaar van vele bezittingen in Holland. Ze zouden Hendrik steunen bij het verkrijgen van de rechten op de hoogheerlijkheid Montfoort als Hendrik zijn invloed zou aanwenden om Gijsbrecht van Brederode bij de paus voor te dragen als bisschop van Utrecht, zodra Rudolf van Diepholt zou zijn gestorven. Het spel rond de opvolging van Rudolf was hiermee begonnen, dat nog een langdurig en turbulent vervolg zou krijgen. [14]

Gijsbrecht van Brederode werd in 1451 door Philips de Goede benoemd tot lid van de Raad van Holland, een adviescollege voor de graaf van Holland, later Hof van Holland genoemd. Deze benoeming toont volgens Verhoog aan dat Gijsbrecht door hertog Philips als een invloedrijk en wijs man werd gezien. In de Raad waren zowel Kabeljauwse als Hoekse leden opgenomen; Gijsbrecht van Brederode behoorde tot de laatste categorie. Beide broers namen nu vooraanstaande posities in bij het hof van Philips de Goede en in Utrecht. [15]

Bij een opstand van de stad Gent tegen Philips de Goede in 1453 riep de hertog de hulp in van de Hollandse en Zeeuwse edellieden om het verzet van de stad te breken. De gebroeders Brederode trokken met duizend man, samen met de overige troepen uit de genoemde gewesten, op naar Gent. Met de steun van de Hollanders en Zeeuwen werden de Gentenaren verslagen. Als dank werd door Philips een aantal edelen tot ridder geslagen, waaronder ook Reinoud II van Brederode. De toegezegde financiële vergoeding aan de heren werd echter niet uitgekeerd door de hertog. Wel kreeg Reinoud II van Brederode de hoge heerlijkheid Brederode weer in leen voor een periode van vijfentwintig jaar.

Het volgende jaar hield Philips de Goede een groot hoffeest in Rijssel, waarbij hij de gelofte aflegde op kruisvaart te gaan tegen de oprukkende Turken. Vele edelen beloofden hem te zullen volgen. Reinoud II van Brederode bleef niet achter en zegde een plaatsvervanger te zullen sturen, samen met de heer van Montfoort. Philips heeft zijn belofte echter nooit gestand gedaan, er waren belangrijker zaken te regelen. [16]

Gijsbrecht verkozen tot bisschop en wat daarop volgde (1455-1458)

In 1455 overleed bisschop Rudolf van Diepholt. De laatste jaren van zijn ambtsperiode waren vol conflicten geweest en veel vrienden had hij niet meer. Gijsbrecht van Brederode was één van zijn tegenstanders geweest en als domproost een serieuze kandidaat om Rudolf op te volgen. Hij diende wel nog snel enkele wijdingen te ontvangen en tot (aarts-)diaken benoemd te worden. Dat werd snel geregeld en de kandidaatstelling kon beginnen. Philips de Goede schoof zijn bastaardzoon David van Bourgondië naar voren, die bisschop was in Terwanen bij Duinkerken. De hertog van Gelre opteerde voor Steven van Beieren als kandidaat. Gijsbrecht van Brederode had de voorkeur van de Utrechtse geestelijkheid. In een vergadering van de hoge geestelijkheid uit het bisdom werd Gijsbrecht van Brederode eendrachtig gekozen tot bisschop-elect. David van Bourgondië had geen enkele stem gekregen ondanks het lobbyen van de Bourgondiërs. Gijsbrecht legde de eed af in de Domkerk en nam het bestuur van het bisdom alvast in handen, aannemend dat de formele benoeming door de paus over enige tijd wel zou volgen.

De kanunniken eisten van Gijsbrecht voor hun steun wel een tegemoetkoming; in een overeenkomst werden allerlei rechten en plichten nog eens goed vastgelegd. De keizer van het Duitse rijk, Frederik III bevestigde de benoeming van Gijsbrecht al spoedig. [17]

Philips de Goede was niet blij met deze uitslag en de Kabeljauwse aanhangers evenmin. Philips vreesde volgens Van Gent dat Reinoud II van Brederode teveel macht zou krijgen nu zijn broer bisschop geworden was. Bovendien claimde Reinoud dat hij van de graven van Holland afstamde en dat kon wel eens gevaarlijk worden als Philips of zijn erfopvolger Karel (later de Stoute genoemd) iets zou overkomen. Dan zou Reinoud een gooi kunnen doen naar de titel graaf van Holland. Voldoende redenen in ieder geval om er bij paus Calixtus III op aan te dringen niet Gijsbrecht van Brederode maar David van Bourgondië te benoemen tot bisschop. Of de belofte om op kruistocht te gaan een rol gespeeld heeft bij deze onderhandelingen is niet onmogelijk. Ook Gijsbrecht van Brederode had een delegatie naar de paus gezonden om zijn benoeming te bepleiten, echter zonder resultaat. De paus besloot David van Bourgondie als bisschop te benoemen een half jaar na de verkiezing van Gijsbrecht van Brederode. De kerkelijke en wereldlijke leiders in Utrecht weigerden eerst deze benoeming te aanvaarden, Reinoud II van Brederode en Gijsbrecht van Brederode voorop.
Onderhandelingen tussen partijen leverde weinig op. Philips riep de Orde van het Gulden Vlies bijeen om de zaak te bespreken. Reinoud voelde er weinig voor om daar te verschijnen maar werd min of meer gedwongen toch te gaan en de beslissing van de paus en van Philips te aanvaarden. Bovendien stuurde Philips een leger richting Utrecht om de druk op te voeren en verzocht hij de paus om de Brederodes in de ban te doen. Tegen al dit geweld konden laatstgenoemden niet op en in 1456 waren ze genoodzaakt een verdrag te sluiten, waarin zij, evenals Hendrik van Montfoort, de nieuw benoemde David van Bourgondiër als bisschop erkenden en zouden gehoorzaamden. Gijsbrecht van Brederode kreeg een ruime schadeloosstelling van Philips toegewezen uit de kas van het bisdom (een jaargeld van 42.000 Rijnse guldens, voorwaar een gouden handdruk). Bovendien kregen de Brederodes nog een schadevergoeding van 40.000 Rijnse guldens van de Staten van Utrecht. [18] Om het Oversticht ook onder het bewind van David van Bourgondie te onderwerpen moest het leger van Philips zelfs een beleg slaan om Deventer. De stad gaf zich pas na enkele weken over; de rest van het Oversticht ging kort daarop ook overstag. Zo kwam er na ruim een jaar een einde aan het bewind van Gijsbrecht van Brederode als bisschop van Utrecht. [19]

David van Bourgondië werd geïnstalleerd als de nieuwe bisschop en Gijsbrecht van Brederode kreeg een nieuwe functie als proost van de St. Donaas in Brugge. Rustig werd het evenwel niet in het bisdom Utrecht. De nieuwe bisschop had het erg moeilijk zijn gezag te handhaven. De stad Utrecht was hem nog steeds slecht gezind en er waren conflicten tussen de steden Utrecht en Amersfoort. Ook de Brederodes hielden zich niet aan hun afspraken en grepen eind 1456 de macht in de stad Utrecht. De bisschop verbleef in Amersfoort of op Ter Horst, in Utrecht was hem de grond te heet onder de voeten. In 1457 belegerden de Brederodes met andere Hoeken Amersfoort, de stad die het meest trouw was aan David. De bisschop zag zich genoodzaakt de hulp in te roepen van de stadhouder van Holland. Een moordaanslag op twee Haarlemse onderhandelaars, die op bezoek geweest waren bij de bisschop, in de buurt van De Bilt door Walraven van Brederode, een natuurlijke zoon van Reinoud II van Brederode, zette de zaak nog meer op scherp. De Kattendijke-kroniek vermeldt een tevergeefse verzoeningspoging in datzelfde jaar, waarbij Gijsbrecht van Brederode en David van Bourgondië bij Karel de Stoute op bezoek waren in Brugge. In 1458 kwam het zover dat de bisschop met zijn eigen leger en gesteund door een duizendtal Hollandse ruiters optrok naar Utrecht om die stad te bezetten. In juni 1458 gaf de stad zich over en werd er een nieuw verdrag gesloten tussen partijen. De Brederodes moesten vergiffenis vragen aan David van Bourgondië. Hiermee was de grootste tegenstand tegen de bisschop gebroken en moesten de Brederodes zich neerleggen bij hun nederlaag tegen de Bourgondiërs. Ze hadden gegokt en verloren, tegen de macht van Philips de Goede konden ze niet op. [20]

Stabilisatiefase (1459-1469)

De eerstvolgende tien jaren na de hectische periode van de (mislukte) bisschopsbenoeming van Gijsbrecht verliepen vrij rustig voor de beide Brederodes. Gijsbrecht van Brederode bleef domproost van Utrecht en combineerde dat sinds 1456 met het proostschap te Brugge. In 1459 kreeg hij daar van de bisschop nog enkele functies bij: raad, kastelein en rentmeester van de heerlijkheden Abcoude en Wijk bij Duurstede. [21] De verstandhouding tussen Gijsbrecht van Brederode en David leek steeds beter te worden; in 1460 benoemde de bisschop Gijsbrecht van Brederode samen met Johan Militis tot plaatsvervanger, toen David van Bourgondië in het buitenland verbleef. [22] De bisschop probeerde ook Reinoud te paaien met leuke functies; hij werd in 1459 benoemd tot lid van de raad van de bisschop, drost van Hagestein en schout op de Vaart tussen Utrecht en Vreeswijk. Omdat niets voor niets ook toen al opgeld deed kreeg de bisschop, die in geldnood zat, een lening van 400 Rijnse guldens van Brederode. [23] Verhoog vermeldde dat er rond 1460 diverse kleine conflicten waren tussen de Brederodes en David van Bourgondie en dat er een (nieuw?) verdrag werd gesloten tussen de heren met bemiddeling van de stadhouder van Holland. [24]

Van Gent stelt dat de Brederodes een staat binnen de staat vormden en het gebied aan weerszijden van de Lek beheersten, een machtsblok waar David van Bourgondië niet om heen kon. [25] Echte vrienden zijn de gebroeders Brederode nooit geworden met de nieuwe bisschop.

In 1464 was er al weer sprake van conflicten, uitmondend in een (definitieve) vaststelling van de lijfrente van Gijsbrecht. [26] Anderzijds steunde Reinoud de bisschop op diens verzoek door een troepenmacht van 400 man naar Utrecht te zenden om de orde in de stad te handhaven. In de kroniek van Jan van Leyden valt te lezen dat de verhoudingen zelfs goed waren in die tijd en dat er verschillende gesprekken tussen de heren plaatsvonden. Men sprak vertrouwen in elkaar uit en beloofde onderlinge steun bij problemen. Als die verklaringen al gedaan zijn, dan moeten we die waarschijnlijk beschouwen als politieke formaliteiten en niet als uitingen van persoonlijke genegenheid. [27]

In 1465 vond er in Gelre een wisseling van de wacht plaats, die grote gevolgen zou hebben voor de gebroeders Brederode. Adolf van Gelre nam zijn vader Arnold gevangen en volgde hem op als hertog. Daarop ontstond er een burgeroorlog in Gelderland tussen aanhangers van Adolf en die van Arnold. Philips de Goede trachtte zonder succes te bemiddelen. De strijd verplaatste zich in 1466 zelfs naar IJsselstein, een leen van de graaf van Holland. De stad werd aangevallen door aanhangers van Adolf van Gelre omdat Willem van Egmond leenheer was van IJsselstein en omdat diens familie Arnold van Gelre steunde.

Philips de Goede had als graaf van Holland op grond van deze aanval de oorlog kunnen verklaren aan Adolf van Gelre maar koos er voor om het conflict via onderhandelingen op te lossen. De IJsselsteiners hadden van tevoren signalen gekregen dat de Geldersen een aanval op hun stad beraamden en versterkingen gebouwd. De stad Utrecht ging hier echter niet mee akkoord en had met succes geëist deze versterkingen weer af te breken. Willem van Egmond en zijn familie namen dat de stadsbestuurders van Utrecht zeer kwalijk, door hun ingrijpen was IJsselstein een gemakkelijke prooi geworden voor de Geldersen. De stad was grotendeels afgebrand, huizen en kerken werden geplunderd en er vielen vele doden. De woede van de Egmonds richtte zich vooral op de Brederodes volgens Van Gent, de machtigste bestuurders in Utrecht. Ze meenden dat Reinoud II van Brederode en Gijsbrecht van Brederode het op een akkoord hadden gegooid met Adolf van Gelre om elkaar te steunen. Een typisch voorbeeld van een samenzweringstheorie met grote gevolgen... [28]

In 1467 gaf Philips de Goede de geest en zijn zoon Karel (de Stoute) volgde hem op als hertog van Bourgondië, graaf van Holland enz. enz. Al het jaar daarvoor was hij naar Holland gekomen om uit naam van zijn vader enkele zaken te regelen. In Den Haag ontmoette hij zijn halfbroer David, die vergezeld was van de gebroeders Brederode. In 1468 riep Karel de ridders van het Gulden Vlies bij elkaar in Brugge, waarbij ook Reinoud aanwezig was. Bij de bruiloft van Karel in hetzelfde jaar in dezelfde stad waren Gijsbrecht van Brederode en Reinoud II van Brederode ook van de partij. Reinoud vergezelde Karel tijdens zijn inhuldigingsreis door Holland en Zeeland. [29]

De verhouding tussen de Brederodes en Karel de Stoute waren prima als we de bronnen kunnen geloven. Toch vermoedt Van Gent dat Karel de Stoute‘... een latent wantrouwen koesterde jegens de heer van Brederode’. Reinoud II van Brederode zou een bedreiging hebben gevormd voor hemzelf of voor zijn enige wettelijke kind, dochter Maria van Bourgondie. Er ging immers het verhaal dat Reinoud II van Brederode van de oude graven van Holland zou afstammen; in een crisissituatie zou hij op grond daarvan zijn rechten op het graafschap kunnen opeisen. Bewijzen voor deze theorie zijn echter nauwelijks te vinden. [30]

Tussen de nieuwe hertog en zijn halfbroer, bisschop David van Bourgondië, boterde het inmiddels niet goed. Er waren conflicten over grondbezit op de grens van Holland en het Sticht; ook over de rechten van Karel de Stoute in Groningen en Friesland waren ze het oneens. [31] Bisschop David van Bourgondië had tevens problemen om zijn invloed in de stad Utrecht uit te breiden. Hij probeerde met wisselend succes tegenstanders in de stad buiten spel te zetten. Volgens Zilverberg wachtte hij geduldig zijn tijd af om ook met de Brederodes af te rekenen en was hij doende om bewijzen van hoogverraad te verzamelen tegen beide heren. [32]

Inmiddels was Gijsbrecht van Brederode in 1467 ook nog proost van de St. Servaes in Maastricht geworden. [33] In het volgende jaar was er sprake van een conflict(je) tussen Gijsbrecht van Brederode en David van Bourgondië over het weigeren van de toegang van Johan van Wassenaar tot de stad. Op zich ging het nergens over maar de bisschop had zich gestoord aan deze beslissing van Gijsbrecht van Brederode en daarover nogal wat stampei gemaakt, zonder dat overigens aan Gijsbrecht zelf mee te delen.
Reinoud II van Brederode maakte zich daar weer kwaad over en ging bij David van Bourgondië verhaal halen volgens Jan van Leyden. Als de bisschop klachten had dan moest hij die eerst aan betrokkenen ventileren, zo ongeveer was zijn stelling. David van Bourgondië was zich echter van geen kwaad bewust volgens de kroniekschrijver. [34] In 1469 lijkt het er op dat Reinoud en Gijsbrecht onderling een akkefietje hadden over een huis, waarbij David als bemiddelaar optrad. [35] Al met al leken de verhoudingen tussen de Bourgondiërs en de Brederodes redelijk genormaliseerd en was er geen sprake meer van grote conflicten.

Gevangenschap, berechting en dood (1470-1475)

Bisschop David van Bourgondië had zijn macht door de jaren heen versterkt. Hij woonde meestal in zijn fraai ingerichte kasteel te Wijk bij Duurstede, waar hij zich veiliger voelde dan in Utrecht. [36] Daar wachtte hij ook op een gunstig moment om de lastige Brederodes te grazen te nemen. Volgens Jan van Leyden hielpen de Kabeljauwen hem daarbij een handje door de gebroeders te beschuldigen van o.a. een samenzwering met Adolf van Gelre. Dezelfde kroniekschrijver vermeldde ook nog dat enkele Kabeljauwen Reinoud II van Brederode wilden vermoorden, eerst op de weg tussen Utrecht en Den Haag, later nogmaals in Den Haag. Beide pogingen mislukten echter.
In juni 1470 ging Reinoud op bezoek bij de bisschop in Wijk bij Duurstede met zijn gevolg, waaronder zijn bastaardzoon Walraven, om enkele zaken met David te bespreken.
Daar werden Reinoud, Walraven en enkele andere aanhangers gearresteerd en in het kasteel gevangen gezet. Nog dezelfde dag reisde bisschop David naar Utrecht en liet ook Gijsbrecht vastzetten; de volgende dag werd de arrestant overgebracht naar het kasteel van Wijk bij Duurstede, waar Reinoud ook al vastzat. Iedereen die de laatste jaren voor de Brederodes had gewerkt moest het Sticht onmiddellijk verlaten. Enkele dagen later kwamen de volgelingen van Reinoud, behalve Walraven, weer vrij; ook zij mochten zich niet meer in het Sticht vertonen. [37]

Walraven van Brederode en de schout van Utrecht werden zwaar aan de tand gevoeld over de rol van Reinoud en Gijsbrecht bij de eerder genoemde aanval van Adolf van Gelre op IJsselstein. Na lange ondervragingen en martelingen bekenden ze dat de heren van Brederode inderdaad een pact met Adolf van Gelre hadden gesloten tegen de Bourgondiërs. Daarmee had de bisschop een beschuldiging van hoogverraad in handen gekregen, die hij onmiddellijk doorspeelde naar zijn halfbroer Karel de Stoute. Reinoud bleef echter hardnekkig ontkennen en als ridder van het Gulden Vlies zou Karel zelf een oordeel moeten vellen over deze zaak.

De hertog had het voorlopig te druk met andere zaken maar hij gaf David geen toestemming de Brederodes terecht te laten stellen. Reinoud maakte het niet best in zijn gevangenschap; hij kreeg lichamelijke klachten en kon nauwelijks eten of drinken. Na ruim een maand, in juli 1470, werd hij van vier overtredingen beschuldigd: medeplichtigheid aan de aanslag op de Haarlemmers bij De Bilt, voorkennis van de aanval op IJsselstein, samenzwering met Adolf van Gelre en het maken van plannen voor het veroorzaken van een oproer in Utrecht. Reinoud ontkende deze beschuldigingen en bevestigde zijn trouw aan de bisschop. Begin augustus werd hem de keten van de Orde van het Gulden Vlies afgepakt en werd hij gemarteld om een bekentenis af te dwingen. Reinoud werd tot op zijn hemd uitgekleed en vastgebonden aan een bank. Daarop begon de beul water in zijn mond te gieten totdat hij moest overgeven, met een vlam bewerkt en afgeranseld totdat hij het bewustzijn verloor. Enkele dagen later werd Reinoud opnieuw op de pijnbank gelegd. Uiteindelijk bekende Reinoud alles wat hem ten laste werd gelegd, volgens Jan van Leyden ernstig verzwakt door de opsluiting en door de veelvuldige martelingen. [38]

Inmiddels wist Walraven op een spectaculaire manier uit het kasteel van Wijk bij Duurstede weten te ontsnappen; in de nacht van 22 op 23 augustus wist hij zijn boeien los te maken en via het raam van zijn cel klom hij naar buiten. Hij liet zich met een koord, gemaakt van enkele kledingstukken, zakken in de slotgracht en zwom die over. Buiten het kasteel gekomen probeerde hij de Lek over te zwemmen maar de stroming was te sterk. Walraven vond een veerman bereid hem de rivier over te roeien en ging via Hagestein naar zijn woonplaats Vianen. Daarna nam hij zijn toevlucht bij Adolf van Gelre en vertelde hem wat de bisschop aan het doen was. Adolf ontkende daarop middels een brief aan de kapittels van Utrecht dat er een verbond was tussen hem en de Brederodes. Deze berichten brachten de bisschop in verlegenheid, temeer daar ook Karel de Stoute hiervan kennis nam. [39]

Karel zond in september 1470 twee afgezanten naar Wijk bij Duurstede om Reinoud en de schout van Utrecht te ondervragen. Beiden ontkenden alle schuld; Reinoud II van Brederode verklaarde dat hij alleen onder dwang een “bekentenis” had afgelegd. In januari 1471 kwamen er opnieuw twee afgevaardigden van Karel de Stoute naar Wijk bij Duurstede, waar de gebroeders Brederode nog steeds gevangen zaten. Opnieuw werd er gedreigd met de pijnbank waarop Reinoud nogmaals ontkende schuldig te zijn en bereid was te sterven. Karel besloot daarop beide mannen naar Kortrijk over te brengen. Op 25 januari 1471 verliet Reinoud zijn cel in Wijk bij Duurstede, na zeven maanden opsluiting aldaar. De hertog had echter nog steeds geen tijd om zich aan deze zaak te wijden. Het verblijf in de gevangenis te Kortrijk was wel aangenamer dan in Wijk bij Duurstede. Later volgden nog overplaatsingen naar Rupelmonde en Ath, steeds verder weg van Holland en het Sticht. Pas in mei 1472 vond de berechting van Reinoud plaats door Karel en andere Vliesridders. Hij mocht naar huis terugkeren, maar het is niet geheel duidelijk of hij geheel vrijgesproken is volgens Van Gent.

Na twee jaar gevangenschap was Reinoud weer vrij man. [40]

Echt eerherstel kwam pas in 1473 toen Reinoud met Karel de Stoute een rondreis maakte langs een aantal steden in Zeeland en Holland. Ook bezocht hij in dat jaar weer een vergadering van de Orde van het Gulden Vlies, volgens Verhoog met zijn Vliesketen weer om de hals. Zelfs de bisschop maakte volgens dezelfde auteur een verzoeningsbegaar richting Reinoud II van Brederode door toe te zeggen dat de kerk in Vianen een kapittelkerk zou worden. Een minpuntje in de verhouding zou kunnen zijn dat Reinoud niet met Karel de Stoute op veldtocht ging naar Gelre in hetzelfde jaar. [41]

In de herfst van 1473 werd Reinoud ernstig ziek en trok zich terug op zijn kasteel Batestein in Vianen. Het gerucht ging dat hij in Haarlem vergiftigde wijn had gedronken maar dat is niet te bewijzen. Op 16 oktober 1573 stierf Reinoud, circa achtenvijftig jaar oud. [42]

Over de gevangenschap van Gijsbrecht van Brederode is weinig bekend. Reinoud II van Brederode had in 1473 bij Karel de Stoute aangedrongen op vrijlating van zijn broer. Maar Karel vond bij David van Bourgondië geen gehoor. Pas in 1474 was de bisschop genegen Gijsbrecht vrij te laten onder de voorwaarden dat hij zou aftreden als domproost, Utrecht zou verlaten, vergiffenis vragen aan de bisschop en hem tien duizend Rijnse guldens zou betalen als schadeloosstelling. Daarmee ging Gijsbrecht akkoord en namens paus Sixtus VI werd de overeenkomst bekrachtigd. Na ruim vier jaar gevangenschap kwam hij weer vrij. Hij ging eerst naar Vianen om zijn familieleden te ontmoeten en reisde daarna door naar Breda. Daar woonde hij in het kasteel van de graaf van Nassau totdat hij 1475 overleed. Gijsbrecht van Brederode werd in een klooster te Geertruidenberg begraven, circa negenenvijftig jaar oud. In tegenstelling tot zijn broer heeft hij geen eerherstel gekend, integendeel hij had volledig schuld bekend. Volgens Jan van Leyden had hij dat gedaan omdat zijn broer al dood was en hij niet langer in het gevang wilde zitten. De Kattendijke-kroniek meldt dat er geruchten waren, net als bij zijn broer, dat Gijsbrecht vergiftigd was. [43]

Nageslacht

Zowel Reinoud als Gijsbrecht lieten kinderen na bij hun dood. Reinoud II van Brederode had kinderen uit zijn huwelijk met Yolande van Lalaing en bastaarden uit andere relaties. Gijsbrecht van Brederode was als geestelijke niet getrouwd en had dus alleen maar ‘onechte’ kinderen.

Reinoud had samen met zijn echtgenote zeven kinderen: Josina, Johanna, Walravina, Anna, Walraven II, Frans en Yolanda. Walraven II volgde Reinoud op als heer van Brederode, Frans werd bekend door de z.g. Jonker Fransenoorlog (1488). Ten tijde van het overlijden van Reinoud in 1473 waren de jongste vijf kinderen nog minderjarig. Zijn opvolger Walraven II van Brederode was nog maar elf jaar oud toen zijn vader stierf zodat er een voogd benoemd moest worden. Van 1473-1477 trad zijn moeder Yolande als zodanig op. Conflicten binnen de familie en de dood van Karel de Stoute in 1477 leidden tot het vertrek van Yolande uit Vianen en de benoeming van Reinier van Broekhuizen tot ruwaard en tevens voogd. In 1479 werd Joris van Brederode het voogdijschap toegewezen; in 1480 werd Walraven II zelfstandig heer van Brederode. Zijn moeder, Yolande van Lalaing stierf in 1497 en werd in Vianen begraven.

Buiten zijn huwelijk had Reinoud nog zeven kinderen: Walraven, Oude Johan, Reinier, Hendrik, Jonge Johan, Joost en Johanna. Bastaard Walraven was betrokken bij de eerder genoemde aanslag op enkele burgers uit Haarlem. Bovendien vergezelde hij zijn vader bij het bezoek aan bisschop David van Bourgondië met als gevolg dat beiden werden vastgezet; Walraven wist echter te ontsnappen. [44]

Van Gijsbrecht van Brederode zijn twaalf kinderen bekend: Matthijs, Joris, Walraven, Reinoud, Hendrik, Anthony, Pieter, Pontiaen, Johanna, Heijlwich, Elisabeth en Machteld.
Joris van Brederode was de laatste voogd van Walraven II en enige tijd slotvoogd van Batestein. [45]

In latere eeuwen zouden nazaten van de Brederodes nog een belangrijke rol spelen in de geschiedenis van ons land. De bekendste zijn wel Hendrik van Brederode (1531-1569), ook wel de Grote Geus genoemd, en Johan Wolfert van Brederode (1599-1655), de militaire rechterhand van prins Frederik Hendrik.

Getijdenboeken

Helaas zijn er geen eigen geschriften van de gebroeders van Brederode bekend, waaruit we beide heren beter zouden leren kennen. In de kroniek van Jan van Leyden, geschreven in opdracht van Yolande van Lalaing en derhalve niet geheel objectief, werden de gebroeders als helden beschreven, die groot onrecht waren aangedaan door met name David van Bourgondië.

Verhoog schetste in navolging hiervan beide Brederodes af als vrome volgelingen van het christelijke geloof. [46] Volgens Kooperberg was Gijsbrecht ‘... een begaafde persoonlijkheid, kundig ook op het gebied van recht en wet, een zeldzame ‘geleerde’ onder de toenmalige adel’. [47] De schrijver van de Kattendijke-kroniek noemde Gijsbrecht een wijze man, die de gilden en het volk van de stad Utrecht aan zich wist te binden. [48]

Zowel Gijsbrecht als Reinoud waren vooral gericht op het behouden en vergroten van macht en status. Door hun afkomst en opvoeding zal die carrièredrang sterk zijn aangewakkerd. Zozeer zelfs dat ze de nog machtigere Bourgondiërs openlijk durfden te trotseren, een typisch geval van overschatting van eigen kracht en middelen moeten we nu vaststellen.

Bij dit beeld past ook het verstrekken van opdrachten om een fraai geïllustreerd getijdenboek te laten maken en daarmee in de kerkbanken te pronken. Van Gijsbrecht en van de echtgenote van Reinoud II, Yolande van Lalaing, zijn getijdenboeken bewaard gebleven als tekenen van hun macht en waardigheid. Prachtige voorbeelden van laatmiddeleeuwse kunst, vervaardigd door Utrechtse meesters. Zowel Gijsbrecht als Yolande bezaten voldoende middelen om zich zo’n boek te kunnen veroorloven. Bovendien kwamen de kunstenaars uit Utrecht, de stad waar ze zelf ook woonden of vaak aanwezig waren. Deze getijdenboeken kunnen we gerust beschouwen als fraaie eigentijdse statusverhogende objecten.

Culemborg, november 2009 (versie 2)

Teun Bikker

Literatuur

  • Anonymus, Johan Huyssen van Kattendijke-kroniek. Die historie of die cronicke van Hollant, van Zeelant ende van Vrieslant ende van den Stichte van Utrecht (Den Haag 2005).
  • Gent, Michel van, ‘De belangrijkste gevangenen van kasteel Duurstede. De tweedracht tussen David van Bourgondië en de Brederodes in de tweede helft van de vijftiende eeuw’ in: Het Kromme-Rijngebied. Tijdschrift van de Historische Kring ‘Tussen Rijn en Lek’ 30-1 (Maart 1996) 90-116.
  • Gent, Michel van, ‘Een Hollandse luis in de Bourgondische pels. Het politieke optreden van Reinoud II van Brederode’ in: In het Land van Brederode 20-1/2 (1995) 2-52.
  • Leyden, Jan van (Johannes á Leydis), ‘De origine et rebus gestis dominorum de Brederode’ [Brederode-kroniek] in: Jan H. Verhoog, Onvoltooide roem. De Heeren van Brederode in de Middeleeuwen. Geschiedenis van een riddergeslacht 1203-1473 (Bergen 1997) 611-689.
  • Santing, C.G., ‘David van Bourgondië, bisschop van Utrecht in cultureel perspectief beschouwd’ in: Groniek 93 (1985) 143-163.
  • Verhoog Jan H., Onvoltooide roem. De Heeren van Brederode in de Middeleeuwen. Geschiedenis van een riddergeslacht 1203-1473 (Bergen 1997).
  • Waale, M.J., De Arkelse oorlog 1401-1412. Een politieke, krijgskundige en economische analyse (Hilversum 1990).
  • Zilverberg, S.B.J., David van Bourgondië, bisschop van Terwaan en van Utrecht (±1427-1496) (Groningen/Djakarta 1951).



Digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp

  1. Jan van Leyden (Johannes á Leydis), ‘De origine et rebus gestis dominorum de Brederode’ [Brederode-kroniek] in: Jan H. Verhoog, Onvoltooide roem. De Heeren van Brederode in de Middeleeuwen. Geschiedenis van een riddergeslacht 1203-1473 (Bergen 1997) 611-689
  2. Anonymus, Johan Huyssen van Kattendijke-kroniek. Die historie of die cronicke van Hollant, van Zeelant ende van Vrieslant ende van den Stichte van Utrecht (Den Haag 2005)
  3. Jan H. Verhoog, Onvoltooide roem. De heeren van Brederode in de Middeleeuwen. Geschiedenis van een riddergeslacht 1203-1473 (Bergen 1997)
  4. M.J. Waale, De Arkelse oorlog 1401-1412. Een politieke, krijgskundige en economische analyse (Hilversum 1990)
  5. Verhoog, Onvoltooide roem 358; Michel van Gent, ‘Een Hollandse luis in de Bourgondische pels. Het politieke optreden van Reinoud II van Brederode’ in: In het Land van Brederode 20-1/2 (1995)
  6. Verhoog, Onvoltooide roem 430; Gent, ‘Een Hollandse luis’, 9-10
  7. Verhoog, Onvoltooide roem 436
  8. Ibidem, 388
  9. Verhoog, Onvoltooide roem, 438-439
  10. Verhoog, Onvoltooide roem 434-435; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 18
  11. Verhoog, Onvoltooide roem 439-441; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 18-19
  12. Verhoog, Onvoltooide roem 442
  13. Verhoog, Onvoltooide roem 463; Gent, ‘Een Hollandse luis’13-14
  14. Michel van Gent, ‘De belangrijkste gevangenen van kasteel Duurstede. De tweedracht tussen David van Bourgondië en de Brederodes in de tweede helft van de vijftiende eeuw’ in: Het Kromme-Rijngebied. Tijdschrift van de Historische Kring ‘Tussen Rijn en Lek’ 30-1 (Maart 1996) 91; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 19
  15. Verhoog, Onvoltooide roem 390
  16. Verhoog, Onvoltooide roem 442-444; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 19-20; Anonymus, Kattendijke-kroniek 534-535
  17. Verhoog, Onvoltooide roem 391-399; Gent, ‘De belangrijkste gevangenen’ 90-92; S.B.J. Zilverberg, David van Bourgondië, bisschop van Terwaan en van Utrecht (±1427-1496) (Groningen/Djakarta 1951) 10-13; Anonymus, Kattendijke-kroniek 537
  18. Gent, ‘De belangrijkste gevangenen’ 92-95; Zilverberg, David van Bourgondië 14-18; Anonymus, Kattendijke-kroniek 540-544
  19. Gent, ‘Een Hollandse luis’ 25; Zilverberg, David van Bourgondië 19-21
  20. Verhoog, Onvoltooide roem 412,448; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 58; Zilverberg, David van Bourgondië 21-25; Anonymus, Kattendijke-kroniek 545
  21. Verhoog,Onvoltooide roem 412
  22. Verhoog, Onvoltooide roem 413; Zilverberg, David van Bourgondië 26
  23. Verhoog, Onvoltooide roem 448-449; Gent ‘Een Hollandse luis’ 31
  24. Verhoog, Onvoltooide roem 449
  25. Gent, ‘De belangrijkste gevangenen’ 96
  26. Verhoog, Onvoltooide roem 413; Zilverberg, David van Bourgondië 28
  27. Verhoog, Onvoltooide roem 413-414
  28. Gent, ‘De belangrijkste gevangenen’ 96-97
  29. Verhoog, Onvoltooide roem 449-450
  30. Gent, ‘Een Hollandse luis’ 32-33
  31. Gent, ‘De belangrijkste gevangenen’ 97-98
  32. Zilverberg, David van Bourgondië 30
  33. Verhoog, Onvoltooide roem 388
  34. Ibidem, 416
  35. Ibidem, 464
  36. C.G. Santing, ‘David van Bourgondië, bisschop van Utrecht in cultureel perspectief beschouwd’ in: Groniek 93 (1985) 146
  37. Verhoog, Onvoltooide roem 416-416, 451-453; Gent, ‘De belangrijkste gevangene’ 98-99; Zilverberg, David van Bourgondië 33-35
  38. Verhoog, Onvoltooide roem 457-461; Gent, ‘De belangrijkste gevangenen’ 100-104
  39. Verhoog, Onvoltooide roem 455-457; Gent, ‘De belangrijkste gevangene’ 104-107; Zilverberg, David van Bourgondië 36
  40. Verhoog, Onvoltooide roem 461-462; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 35-37; Gent, ‘De belangrijkste gevangenen’ 107-109; Zilverberg, David van Bourgondië 37; Anonymus, Kattendijke-kroniek 560
  41. Verhoog, Onvoltooide roem 462-463; Gent, ‘De belangrijkste gevangenen’ 110-111
  42. Verhoog, Onvoltooide roem 466; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 37; Anonymus, Kattendyke-kroniek 563
  43. Verhoog, Onvoltooide roem 418-419; Gent, ‘De belangrijkste gevangenen’ 111; Zilverberg, David van Bourgondië 37; Anonymus, Kattendijke-kroniek 561,563,567
  44. Verhoog, Onvoltooide roem 466-467, 486
  45. Verhoog, Onvoltooide roem, 420-426
  46. Ibidem, passim
  47. Kooperberg, ‘Brederode (Gijsbrecht of Gijsbert van)’ in: Nieuw Nederlands Bibliografisch Woordenboek deel 10 (Leiden 1911) 118
  48. Anonymus, Kattendijke-kroniek 540