Levensbeschrijving van Gijsbrecht en Reinoud II van Brederode

Uit Wiki Raamsdonks Historie
Versie door Colani (overleg | bijdragen) op 26 mrt 2024 om 21:02

Een beschouwing over de gebroeders Van Brederode voert ons naar de late Middeleeuwen en wel naar de vijftiende eeuw. Dat was een periode, waarover op de lagere of basisschool maar weinig werd en wordt verhaald. Wellicht dat de naam van Jacoba van Beieren nog iets zegt, de Hoekse en Kabeljauwse twisten bekend voorkomen of men zich de hertogen Philips de Goede en Karel de Stoute kan herinneren. Kortom we moeten 500 á 600 jaar terug in de tijd en naar een samenleving die er heel anders uitzag dan we uit eigen ervaring kennen. Gelukkig valt er nog veel te vertellen over die tijd en het leven van Gijsbrecht en Reinoud. De belangrijkste bron daarbij is de Brederode-kroniek, die Jan van Leyden schreef in opdracht van de weduwe van Reinoud; deze kroniek kan daardoor niet als geheel onpartijdig worden beschouwd.[1] In de Kattendijke-kroniek, geschreven eind vijftiende eeuw, zijn ook enkele feiten over de Brederodes vermeld.[2] Daarnaast zijn er meer eigentijdse documenten, die door Jan Verhoog zijn opgenomen in zijn boek ‘Onvoltooide roem’ over de heren van Brederode.[3] Meer recent heeft Michel van Gent enkele artikelen over de Brederodes geschreven, met name over Gijsbrecht en Reinoud II. Helaas hebben we weinig of geen eigen geschriften van beide mannen en moeten we het doen met de feiten en meningen, die anderen over hen hebben opgeschreven. Dat is jammer want juist uit eigen brieven of verhandelingen leert men vaak de mensen beter kennen.

De levens van de Brederodes waren sterk verweven met het bestuur van Holland en Utrecht, zowel wereldlijk als geestelijk. Voor een goed begrip van de gebeurtenissen tijdens hun leven is het nodig het politieke en geestelijke klimaat in de vijftiende eeuw te kennen. Dan pas kunnen we deze mannen plaatsen in hun omgeving en duiden welke rol zij gespeeld hebben in hun tijd.

Het verhaal over Gijsbrecht en Reinoud wordt gezamenlijk beschreven vanwege de sterke verwevenheid van hun bestaan. Er worden vijf periodes onderscheiden: de jeugdjaren (1415-1440), de glorieperiode (1441-1454), de perikelen rond de bisschopsbenoeming van Gijsbrecht (1455-1458), de stabilisatiefase (1459-1469) en als laatste gevangenschap, berechting en dood (1470-1475). Verder wordt er nog een korte paragraaf gewijd aan het nageslacht van de gebroeders Brederode. Afgesloten wordt met enkele opmerkingen over de getijdenboeken, die de Brederodes hebben nagelaten.

Het wereldlijke bestuur

In de Middeleeuwen vormden de gewesten in de Lage Landen nog geen eenheid. Zo was Holland een graafschap en hadden Brabant en Gelderland de status van een hertogdom. Het Sticht werd door de bisschop bestuurd, zowel in het Nedersticht (thans ongeveer de provincie Utrecht) als in het Oversticht (Overijsel en Drente). Een hogere macht was er formeel wel, de keizer van het Duitse rijk, maar diens macht werd in onze gebieden nauwelijks uitgeoefend.

Onderlinge conflicten moesten door onderhandelingen of strijd worden beslecht. Vaak sloot men dan een verbond met andere heersers om zo de kans op succes te vergroten. Kortom het recht van de sterkste en de slimste vierde hoogtij. Binnen een gewest was het bestuur verdeeld onder ‘heren’, die grote zeggenschap hadden in hun ‘heerlijkheden’. Zo was de graaf van Holland de meerdere van o.a. de heren van Egmond, van Arkel en van Brederode. De bisschop van Utrecht zwaaide de scepter over de heren van Montfoort, van IJsselstein en van Wijk (bij Duurstede). Anderzijds waren de graaf en de bisschop ook afhankelijk van de steun van deze heren. Soms kwamen er heren in opstand tegen de graaf of de bisschop, zoals Jan van Arkel in het begin van de vijftiende eeuw.[4]

Titels en bijbehorende rechten onder de adel waren in het algemeen erfelijk. Door huwelijken te sluiten of door vererving konden titels worden gecombineerd in één persoon en er een machtsconcentratie worden opgebouwd, zoals blijkt uit de geschiedenis van het graafschap Holland. Binnen de gewesten waren er vaak tegenstellingen, die een goed bestuur moeilijk maakten. Juist in deze eeuw speelden de Hoekse en Kabeljauwse twisten een belangrijke rol, vooral in Holland en Zeeland.

Gravin Jacoba van Beieren stierf in 1436 zonder nageslacht; zij was gedwongen om in haar testament Philips van Bourgondië (de Goede) als de volgende graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen aan te wijzen. Dit was tegen de zin van de Hoekse edelen. Door deze ‘erfenis’ werd Philips de Goede een nog machtiger heerser want hij was al hertog van Bourgondië, Brabant en Limburg en graaf van Vlaanderen. Philips stelde een stadhouder aan, die in zijn plaats Holland zou besturen, samen met de Raad van Holland. In deze Raad benoemde Philips zowel Hoekse als Kabeljauwse edellieden om geen partij te trekken. Ook




Digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp

  1. Jan van Leyden (Johannes á Leydis), ‘De origine et rebus gestis dominorum de Brederode’ [Brederode-kroniek] in: Jan H. Verhoog, Onvoltooide roem. De Heeren van Brederode in de Middeleeuwen. Geschiedenis van een riddergeslacht 1203-1473 (Bergen 1997) 611-689
  2. Anonymus, Johan Huyssen van Kattendijke-kroniek. Die historie of die cronicke van Hollant, van Zeelant ende van Vrieslant ende van den Stichte van Utrecht (Den Haag 2005)
  3. Jan H. Verhoog, Onvoltooide roem. De heeren van Brederode in de Middeleeuwen. Geschiedenis van een riddergeslacht 1203-1473 (Bergen 1997)
  4. M.J. Waale, De Arkelse oorlog 1401-1412. Een politieke, krijgskundige en economische analyse (Hilversum 1990)