Levensbeschrijving van Gijsbrecht en Reinoud II van Brederode: verschil tussen versies

Uit Wiki Raamsdonks Historie
Regel 55: Regel 55:
Gijsbrecht volgde waarschijnlijk eerst de kapittelschool in Utrecht en bezocht daarna de universiteiten van Keulen, Leuven en Parijs. Hij had gekozen voor een kerkelijke loopbaan en reeds op 18 jarige leeftijd (1435) werd hij kanunnik bij de Domkerk in Utrecht. In 1437, nog maar twintig jaar oud, volgde zijn benoeming tot proost van de Domkerk en de Oude Munsterkerk, beiden te Utrecht. Dit is eigenlijk alles wat we weten van de jeugd van Gijsbrecht; het moet wel een studiehoofd geweest zijn. Door zijn aanleg en zijn afkomst wist hij al snel belangrijke posities in het bisdom Utrecht te verwerven.<ref>Ibidem, 388</ref>
Gijsbrecht volgde waarschijnlijk eerst de kapittelschool in Utrecht en bezocht daarna de universiteiten van Keulen, Leuven en Parijs. Hij had gekozen voor een kerkelijke loopbaan en reeds op 18 jarige leeftijd (1435) werd hij kanunnik bij de Domkerk in Utrecht. In 1437, nog maar twintig jaar oud, volgde zijn benoeming tot proost van de Domkerk en de Oude Munsterkerk, beiden te Utrecht. Dit is eigenlijk alles wat we weten van de jeugd van Gijsbrecht; het moet wel een studiehoofd geweest zijn. Door zijn aanleg en zijn afkomst wist hij al snel belangrijke posities in het bisdom Utrecht te verwerven.<ref>Ibidem, 388</ref>
=== Bloeiperiode van Gijsbrecht en Reinoud (1440 tot 1555) ===
=== Bloeiperiode van Gijsbrecht en Reinoud (1440 tot 1555) ===
Beide broers waren politiek actief zoals blijkt uit een actie in 1444, waarbij ze Hoekse edelen in Amsterdam te hulp schoten bij een conflict met Kabeljauwen. Vanaf 1440 poogde de nieuwe stadhouder van Holland, Willem van Lalaing, de Hoeken meer invloed te geven in de steden. In Amsterdam verving hij Kabeljauwse leden van de vroedschap door Hoeksgezinden.
Beide broers waren politiek actief zoals blijkt uit een actie in 1444, waarbij ze Hoekse edelen in Amsterdam te hulp schoten bij een conflict met Kabeljauwen. Vanaf 1440 poogde de nieuwe stadhouder van Holland, [[Willem van Lalaing]], de Hoeken meer invloed te geven in de steden. In Amsterdam verving hij Kabeljauwse leden van de vroedschap door Hoeksgezinden.
In 1444 kwamen de Kabeljauwen daartegen in het geweer en ontstond er ‘hevige beroering’.
In 1444 kwamen de Kabeljauwen daartegen in het geweer en ontstond er ‘hevige beroering’.


Daarbij riepen de Hoeken de Brederodes te hulp met hun aanhang. Door deze actie trokken de Kabeljauwen aan het kortste eind en werd er een geheel Hoeks stadsbestuur benoemd. Lang duurde dit niet want Philips de Goede riep de stadhouder op het matje in Brussel, samen met het stadsbestuur van Amsterdam. Het resultaat was dat Willem van Lalaing werd ontslagen van zijn stadhouderschap en dat Philips zelf naar Holland kwam om het evenwicht tussen Hoeken en Kabeljauwen in de stadsbesturen te herstellen.<ref>Verhoog, Onvoltooide roem, 438-439</ref> Met deze actie bevestigden
Daarbij riepen de Hoeken de Brederodes te hulp met hun aanhang. Door deze actie trokken de Kabeljauwen aan het kortste eind en werd er een geheel Hoeks stadsbestuur benoemd. Lang duurde dit niet want [[Philips de Goede]] riep de stadhouder op het matje in Brussel, samen met het stadsbestuur van Amsterdam. Het resultaat was dat [[Willem van Lalaing]] werd ontslagen van zijn stadhouderschap en dat Philips zelf naar Holland kwam om het evenwicht tussen Hoeken en Kabeljauwen in de stadsbesturen te herstellen. <ref>Verhoog, Onvoltooide roem, 438-439</ref> Met deze actie bevestigden
Reinoud en Gijsbrecht hun leidende rol binnen de Hoekse edelen.
[[Reinoud II van Brederode]] en [[Gijsbrecht van Brederode]] hun leidende rol binnen de Hoekse edelen.


Voor Reinoud was 1445 een belangrijk jaar. In november trad hij op dertigjarige leeftijd in het huwelijk met Yolande van Lalaing, de dochter van de eerder genoemde graaf (en oud stadhouder) Willem van Lalaing uit Henegouwen. Verhoog schatte in dat Yolande bij haar huwelijk rond de achttien lentes oud was. Yolande en haar zuster Isabeau werden beschreven als ‘deux moult belles filles’, die hun opvoeding aan het hof van Bourgondië hadden genoten. Dit huwelijk zal de status van Reinoud binnen de Hollandse edelen zeker hebben vergroot, voor zover dat nog nodig was.<ref>Verhoog, Onvoltooide roem 434-435; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 18</ref> Een maand later bevestigde Philips de Goede deze status door Reinoud te benoemen tot ridder in de orde van het Gulden Vlies.<br>
Voor [[Reinoud II van Brederode]] was 1445 een belangrijk jaar. In november trad hij op dertigjarige leeftijd in het huwelijk met [[Yolande van Lalaing]], de dochter van de eerder genoemde graaf (en oud stadhouder) [[Willem van Lalaing]] uit Henegouwen. Verhoog schatte in dat Yolande bij haar huwelijk rond de achttien lentes oud was. Yolande en haar zuster Isabeau werden beschreven als ‘deux moult belles filles’, die hun opvoeding aan het hof van Bourgondië hadden genoten. Dit huwelijk zal de status van [[Reinoud II van Brederode]] binnen de Hollandse edelen zeker hebben vergroot, voor zover dat nog nodig was. <ref>Verhoog, Onvoltooide roem 434-435; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 18</ref> Een maand later bevestigde [[Philips de Goede]] deze status door Reinoud te benoemen tot [[ridder]] in de [[orde van het Gulden Vlies]].<br>
Daarmee was Reinoud de eerste edelman uit de Lage Landen boven de rivieren, die lid werd van dit exclusieve genootschap. Hij behoorde nu tot de top van het rijk van Philips de Goede en zeker van het graafschap Holland. Er was zelfs sprake van dat Reinoud een afstammeling was van de vroegste graven van Holland en dat hij zekere rechten kon doen gelden op het graafschap. Een aantal Kabeljauwse edelen tekenden protest aan tegen deze benoeming door te beweren dat Reinoud geen ‘echte’ edelman was maar afstamde van een bastaardtak. Na onderzoek in oude geschriften in Den Haag en Egmond bleek voor deze beweringen echter geen bewijs te vinden. <ref>Verhoog, Onvoltooide roem 439-441; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 18-19</ref>
Daarmee was [[Reinoud II van Brederode]] de eerste edelman uit de Lage Landen boven de rivieren, die lid werd van dit exclusieve genootschap. Hij behoorde nu tot de top van het rijk van [[Philips de Goede]] en zeker van het graafschap Holland. Er was zelfs sprake van dat [[Reinoud II van Brederode]] een afstammeling was van de vroegste [[graven van Holland]] en dat hij zekere rechten kon doen gelden op het graafschap. Een aantal Kabeljauwse edelen tekenden protest aan tegen deze benoeming door te beweren dat [[Reinoud II van Brederode]] geen ‘echte’ edelman was maar afstamde van een bastaardtak. Na onderzoek in oude geschriften in Den Haag en Egmond bleek voor deze beweringen echter geen bewijs te vinden. <ref>Verhoog, Onvoltooide roem 439-441; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 18-19</ref>  


Enkele jaren later, in 1449, kreeg Reinoud het aan de stok met de bisschop van Utrecht, Rudolf van Diepholt. In de stad Utrecht bekleedde Reinoud de functie van burggraaf, een titel die hij van zijn vader geërfd had. Samen met andere bestuurders van de stad kwam hij in verzet kwamen tegen het morgengeld, een nieuwe belasting op grondbezit, die de bisschop wilde invoeren. De situatie werd voor de bisschop zo dreigend, dat hij naar zijn kasteel Ter Horst bij Rhenen vertrok. Bij verrassing wist bisschop Rudolf zijn macht over de stad weer te heroveren. Reinoud en zijn medestanders werden daarna de toegang tot de stad Utrecht verboden. Het merkwaardige is nu dat de bisschop de taken van Reinoud in de stad overdroeg aan Gijsbrecht van Brederode, nog steeds domproost in Utrecht. Gijsbrecht werd dus plaatsvervanger (ruwaard) van zijn broer. Van enig protest van Gijsbrecht tegen deze actie lezen we niets, ook niet hoelang deze situatie heeft geduurd.<ref>Verhoog, Onvoltooide roem 442</ref> In hetzelfde jaar (1449) vaardigde Reinoud in het Land van Vianen en Ameide een wet uit, waarin de rechten en plichten van werkgevers en werknemers werden geregeld. Volgens Verhoog was dit de eerste wet op het gebied van sociale voorzieningen in die streek.<ref>Verhoog, Onvoltooide roem 463; Gent, ‘Een Hollandse luis’13-14</ref>
Enkele jaren later, in 1449, kreeg [[Reinoud II van Brederode]] het aan de stok met de bisschop van Utrecht, [[Rudolf van Diepholt]]. In de stad Utrecht bekleedde Reinoud de functie van burggraaf, een titel die hij van zijn vader geërfd had. Samen met andere bestuurders van de stad kwam hij in verzet kwamen tegen het morgengeld, een nieuwe belasting op grondbezit, die de bisschop wilde invoeren. De situatie werd voor de bisschop zo dreigend, dat hij naar zijn kasteel Ter Horst bij Rhenen vertrok. Bij verrassing wist bisschop Rudolf zijn macht over de stad weer te heroveren. Reinoud en zijn medestanders werden daarna de toegang tot de stad Utrecht verboden. Het merkwaardige is nu dat de bisschop de taken van [[Reinoud II van Brederode]] in de stad overdroeg aan [[Gijsbrecht van Brederode]], nog steeds domproost in Utrecht. Gijsbrecht werd dus plaatsvervanger (ruwaard) van zijn broer. Van enig protest van Gijsbrecht tegen deze actie lezen we niets, ook niet hoelang deze situatie heeft geduurd. <ref>Verhoog, Onvoltooide roem 442</ref> In hetzelfde jaar (1449) vaardigde [[Reinoud II van Brederode]] in het Land van Vianen en Ameide een wet uit, waarin de rechten en plichten van werkgevers en werknemers werden geregeld. Volgens Verhoog was dit de eerste wet op het gebied van sociale voorzieningen in die streek. <ref>Verhoog, Onvoltooide roem 463; Gent, ‘Een Hollandse luis’13-14</ref>  


Volgens Van Gent sloten de gebroeders Brederode in 1449 een pact met Hendrik, burggraaf van Montfoort en eigenaar van vele bezittingen in Holland. Ze zouden Hendrik steunen bij het verkrijgen van de rechten op de hoogheerlijkheid Montfoort als Hendrik zijn invloed zou aanwenden om Gijsbrecht bij de paus voor te dragen als bisschop van Utrecht, zodra Rudolf van Diepholt zou zijn gestorven. Het spel rond de opvolging van Rudolf was hiermee begonnen, dat nog een langdurig en turbulent vervolg zou krijgen.<ref>Michel van Gent, ‘De belangrijkste gevangenen van kasteel Duurstede. De tweedracht tussen David van Bourgondië en de Brederodes in de tweede helft van de vijftiende eeuw’ in: Het Kromme-Rijngebied. Tijdschrift van de Historische Kring ‘Tussen Rijn en Lek’ 30-1 (Maart 1996) 91; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 19</ref>
Volgens Van Gent sloten de gebroeders Brederode in 1449 een pact met Hendrik, burggraaf van Montfoort en eigenaar van vele bezittingen in Holland. Ze zouden Hendrik steunen bij het verkrijgen van de rechten op de hoogheerlijkheid Montfoort als Hendrik zijn invloed zou aanwenden om [[Gijsbrecht van Brederode]] bij de paus voor te dragen als bisschop van Utrecht, zodra [[Rudolf van Diepholt]] zou zijn gestorven. Het spel rond de opvolging van Rudolf was hiermee begonnen, dat nog een langdurig en turbulent vervolg zou krijgen. <ref>Michel van Gent, ‘De belangrijkste gevangenen van kasteel Duurstede. De tweedracht tussen David van Bourgondië en de Brederodes in de tweede helft van de vijftiende eeuw’ in: Het Kromme-Rijngebied. Tijdschrift van de Historische Kring ‘Tussen Rijn en Lek’ 30-1 (Maart 1996) 91; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 19</ref>  


Gijsbrecht werd in 1451 door Philips de Goede benoemd tot lid van de Raad van Holland, een adviescollege voor de graaf van Holland, later Hof van Holland genoemd. Deze benoeming toont volgens Verhoog aan dat Gijsbrecht door hertog Philips als een invloedrijk en wijs man werd gezien. In de Raad waren zowel Kabeljauwse als Hoekse leden opgenomen; Gijsbrecht behoorde tot de laatste categorie. Beide broers namen nu vooraanstaande posities in bij het hof van Philips de Goede en in Utrecht.<ref>Verhoog, Onvoltooide roem 390</ref>
[[Gijsbrecht van Brederode]] werd in 1451 door [[Philips de Goede]] benoemd tot lid van de Raad van Holland, een adviescollege voor de graaf van Holland, later Hof van Holland genoemd. Deze benoeming toont volgens Verhoog aan dat Gijsbrecht door hertog Philips als een invloedrijk en wijs man werd gezien. In de Raad waren zowel Kabeljauwse als Hoekse leden opgenomen; [[Gijsbrecht van Brederode]] behoorde tot de laatste categorie. Beide broers namen nu vooraanstaande posities in bij het hof van Philips de Goede en in Utrecht. <ref>Verhoog, Onvoltooide roem 390</ref>  


Bij een opstand van de stad Gent tegen Philips de Goede in 1453 riep de hertog de hulp in van de Hollandse en Zeeuwse edellieden om het verzet van de stad te breken. De gebroeders Brederode trokken met duizend man, samen met de overige troepen uit de genoemde gewesten, op naar Gent. Met de steun van de Hollanders en Zeeuwen werden de Gentenaren verslagen. Als dank werd door Philips een aantal edelen tot ridder geslagen, waaronder ook Reinoud van Brederode. De toegezegde financiële vergoeding aan de heren werd echter niet uitgekeerd door de hertog. Wel kreeg Reinoud de hoge heerlijkheid Brederode weer in leen voor een periode van vijfentwintig jaar.
Bij een opstand van de stad Gent tegen [[Philips de Goede]] in 1453 riep de hertog de hulp in van de Hollandse en Zeeuwse edellieden om het verzet van de stad te breken. De gebroeders Brederode trokken met duizend man, samen met de overige troepen uit de genoemde gewesten, op naar Gent. Met de steun van de Hollanders en Zeeuwen werden de Gentenaren verslagen. Als dank werd door Philips een aantal edelen tot ridder geslagen, waaronder ook [[Reinoud II van Brederode]]. De toegezegde financiële vergoeding aan de heren werd echter niet uitgekeerd door de hertog. Wel kreeg [[Reinoud II van Brederode]] de hoge heerlijkheid Brederode weer in leen voor een periode van vijfentwintig jaar.
 
Het volgende jaar hield Philips de Goede een groot hoffeest in Rijssel, waarbij hij de gelofte aflegde op kruisvaart te gaan tegen de oprukkende Turken. Vele edelen beloofden hem te zullen volgen. [[Reinoud II van Brederode]] bleef niet achter en zegde een plaatsvervanger te zullen sturen, samen met de heer van Montfoort. Philips heeft zijn belofte echter nooit gestand gedaan, er waren belangrijker zaken te regelen. <ref>Verhoog, Onvoltooide roem 442-444; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 19-20; Anonymus, Kattendijke-kroniek 534-535</ref>


Het volgende jaar hield Philips de Goede een groot hoffeest in Rijssel, waarbij hij de gelofte aflegde op kruisvaart te gaan tegen de oprukkende Turken. Vele edelen beloofden hem te zullen volgen. Reinoud bleef niet achter en zegde een plaatsvervanger te zullen sturen, samen met de heer van Montfoort. Philips heeft zijn belofte echter nooit gestand gedaan, er waren belangrijker zaken te regelen.<ref>Verhoog, Onvoltooide roem 442-444; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 19-20; Anonymus, Kattendijke-kroniek 534-535</ref>
=== Gijsbrecht verkozen tot bisschop en wat daarop volgde (1455-1458) ===
=== Gijsbrecht verkozen tot bisschop en wat daarop volgde (1455-1458) ===
In 1455 overleed bisschop [[Rudolf van Diepholt]]. De laatste jaren van zijn ambtsperiode waren vol conflicten geweest en veel vrienden had hij niet meer. [[Gijsbrecht van Brederode]] was één van zijn tegenstanders geweest en als domproost een serieuze kandidaat om Rudolf op te volgen. Hij diende wel nog snel enkele wijdingen te ontvangen en tot (aarts-)diaken benoemd te worden. Dat werd snel geregeld en de kandidaatstelling kon beginnen. [[Philips de Goede]] schoof zijn bastaardzoon [[David van Bourgondië]] naar voren, die bisschop was in Terwanen bij Duinkerken. De hertog van Gelre opteerde voor [[Steven van Beieren]] als kandidaat. [[Gijsbrecht van Brederode]] had de voorkeur van de Utrechtse geestelijkheid. In een vergadering van de hoge geestelijkheid uit het bisdom werd [[Gijsbrecht van Brederode]] eendrachtig gekozen tot bisschop-elect. [[David van Bourgondië]] had geen enkele stem gekregen ondanks het lobbyen van de Bourgondiërs.
In 1455 overleed bisschop [[Rudolf van Diepholt]]. De laatste jaren van zijn ambtsperiode waren vol conflicten geweest en veel vrienden had hij niet meer. [[Gijsbrecht van Brederode]] was één van zijn tegenstanders geweest en als domproost een serieuze kandidaat om Rudolf op te volgen. Hij diende wel nog snel enkele wijdingen te ontvangen en tot (aarts-)diaken benoemd te worden. Dat werd snel geregeld en de kandidaatstelling kon beginnen. [[Philips de Goede]] schoof zijn bastaardzoon [[David van Bourgondië]] naar voren, die bisschop was in Terwanen bij Duinkerken. De hertog van Gelre opteerde voor [[Steven van Beieren]] als kandidaat. [[Gijsbrecht van Brederode]] had de voorkeur van de Utrechtse geestelijkheid. In een vergadering van de hoge geestelijkheid uit het bisdom werd [[Gijsbrecht van Brederode]] eendrachtig gekozen tot bisschop-elect. [[David van Bourgondië]] had geen enkele stem gekregen ondanks het lobbyen van de Bourgondiërs.

Versie van 26 mrt 2024 22:24

Een beschouwing over de gebroeders Van Brederode voert ons naar de late Middeleeuwen en wel naar de vijftiende eeuw. Dat was een periode, waarover op de lagere of basisschool maar weinig werd en wordt verhaald. Wellicht dat de naam van Jacoba van Beieren nog iets zegt, de Hoekse en Kabeljauwse twisten bekend voorkomen of men zich de hertogen Philips de Goede en Karel de Stoute kan herinneren. Kortom we moeten 500 á 600 jaar terug in de tijd en naar een samenleving die er heel anders uitzag dan we uit eigen ervaring kennen. Gelukkig valt er nog veel te vertellen over die tijd en het leven van Gijsbrecht en Reinoud. De belangrijkste bron daarbij is de Brederode-kroniek, die Jan van Leyden schreef in opdracht van de weduwe van Reinoud; deze kroniek kan daardoor niet als geheel onpartijdig worden beschouwd.[1] In de Kattendijke-kroniek, geschreven eind vijftiende eeuw, zijn ook enkele feiten over de Brederodes vermeld.[2] Daarnaast zijn er meer eigentijdse documenten, die door Jan Verhoog zijn opgenomen in zijn boek ‘Onvoltooide roem’ over de heren van Brederode.[3] Meer recent heeft Michel van Gent enkele artikelen over de Brederodes geschreven, met name over Gijsbrecht en Reinoud II. Helaas hebben we weinig of geen eigen geschriften van beide mannen en moeten we het doen met de feiten en meningen, die anderen over hen hebben opgeschreven. Dat is jammer want juist uit eigen brieven of verhandelingen leert men vaak de mensen beter kennen.

De levens van de Brederodes waren sterk verweven met het bestuur van Holland en Utrecht, zowel wereldlijk als geestelijk. Voor een goed begrip van de gebeurtenissen tijdens hun leven is het nodig het politieke en geestelijke klimaat in de vijftiende eeuw te kennen. Dan pas kunnen we deze mannen plaatsen in hun omgeving en duiden welke rol zij gespeeld hebben in hun tijd.

Het verhaal over Gijsbrecht en Reinoud wordt gezamenlijk beschreven vanwege de sterke verwevenheid van hun bestaan. Er worden vijf periodes onderscheiden: de jeugdjaren (1415-1440), de glorieperiode (1441-1454), de perikelen rond de bisschopsbenoeming van Gijsbrecht (1455-1458), de stabilisatiefase (1459-1469) en als laatste gevangenschap, berechting en dood (1470-1475). Verder wordt er nog een korte paragraaf gewijd aan het nageslacht van de gebroeders Brederode. Afgesloten wordt met enkele opmerkingen over de getijdenboeken, die de Brederodes hebben nagelaten.

Het wereldlijke bestuur

In de Middeleeuwen vormden de gewesten in de Lage Landen nog geen eenheid. Zo was Holland een graafschap en hadden Brabant en Gelderland de status van een hertogdom. Het Sticht werd door de bisschop bestuurd, zowel in het Nedersticht (thans ongeveer de provincie Utrecht) als in het Oversticht (Overijsel en Drente). Een hogere macht was er formeel wel, de keizer van het Duitse rijk, maar diens macht werd in onze gebieden nauwelijks uitgeoefend.

Onderlinge conflicten moesten door onderhandelingen of strijd worden beslecht. Vaak sloot men dan een verbond met andere heersers om zo de kans op succes te vergroten. Kortom het recht van de sterkste en de slimste vierde hoogtij. Binnen een gewest was het bestuur verdeeld onder ‘heren’, die grote zeggenschap hadden in hun ‘heerlijkheden’. Zo was de graaf van Holland de meerdere van o.a. de heren van Egmond, van Arkel en van Brederode. De bisschop van Utrecht zwaaide de scepter over de heren van Montfoort, van IJsselstein en van Wijk (bij Duurstede). Anderzijds waren de graaf en de bisschop ook afhankelijk van de steun van deze heren. Soms kwamen er heren in opstand tegen de graaf of de bisschop, zoals Jan van Arkel in het begin van de vijftiende eeuw.[4]

Titels en bijbehorende rechten onder de adel waren in het algemeen erfelijk. Door huwelijken te sluiten of door vererving konden titels worden gecombineerd in één persoon en er een machtsconcentratie worden opgebouwd, zoals blijkt uit de geschiedenis van het graafschap Holland. Binnen de gewesten waren er vaak tegenstellingen, die een goed bestuur moeilijk maakten. Juist in deze eeuw speelden de Hoekse en Kabeljauwse twisten een belangrijke rol, vooral in Holland en Zeeland.

Gravin Jacoba van Beieren stierf in 1436 zonder nageslacht; zij was gedwongen om in haar testament Philips van Bourgondië (de Goede) als de volgende graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen aan te wijzen. Dit was tegen de zin van de Hoekse edelen. Door deze ‘erfenis’ werd Philips de Goede een nog machtiger heerser want hij was al hertog van Bourgondië, Brabant en Limburg en graaf van Vlaanderen. Philips stelde een stadhouder aan, die in zijn plaats Holland zou besturen, samen met de Raad van Holland. In deze Raad benoemde Philips zowel Hoekse als Kabeljauwse edellieden om geen partij te trekken. Ook Reinoud van Brederode werd lid van deze Raad; hij werd gezien als de voorman van de Hoeken, Frank van Borselen van de Kabeljouwen. Na dood van Philips de Goede in 1467 nam zijn zoon Karel de Stoute het roer over. Tien jaar was hij slechts aan het bewind, hij sneuvelde in 1477 tijdens een veldslag met de hertog van Lotharingen. Zijn dochter Maria van Bourgondië volgde hem op als gravin van Holland etc. Kort daarop huwde zij met Maximiliaan van Habsburg, die feitelijk de touwtjes in handen nam. In Holland grepen Hoekse edelen hun kans om zich van de Bourgondiërs los te maken en kwamen in opstand. In 1480 werd Joost de Lalaing door Maximiliaan tot stadhouder benoemd met de opdracht de orde te herstellen. Zo consolideerden de Habsburgers hun macht in de Lage Landen, die in de volgende eeuw onder Karel V nog aanzienlijk zou worden uitgebreid, waarmee de basis van de Verenigde Provincies der Nederlanden werd gelegd. De beide Brederodes zijn dan inmiddels al lang naar het hiernamaals vertrokken..

Het kerkelijk bestuur

In het gebied waar de gebroeders Brederode leefden was de bisschop van Utrecht de hoogste kerkelijke leider. De bisschop werd eerst gekozen door de geestelijken van het bisdom (elect) en daarna benoemd door de paus en de keizer. De stad Utrecht was in die tijd een bolwerk van de katholieke kerk; er bevonden zich veel kerken en kloosters binnen en buiten de stadsmuren. Naast de bisschop waren er veel andere kerkelijke functionarissen. Zo namen de kanunniken een belangrijke positie in, met name die aan de Domkerk waren verbonden. Deze kanunniken assisteerden de bisschop bij het bestuur van het bisdom. De belangrijkste geestelijke van een kerkelijke instelling werd proost genoemd; in Utrecht was de proost van de Domkerk de hoogste in rang, die de bisschop verving bij ziekte of afwezigheid.

De ouders van Reinoud en Gijsbrecht

Het geslacht Brederode kent een rijke historie, die we niet geheel zullen behandelen. De ouders van beide broers waren Walraven I van Brederode (1370-1417) en Johanna van Vianen (....-1418). Walraven was afkomstig uit Santpoort en diende als militair onder Willem (VI) en Jacoba van Beieren. Ook was hij enkele malen stadhouder van Holland bij afwezigheid van Willem VI. Naast heer van Brederode was hij ook graaf van Gennep en burggraaf van Stavoren. Walraven was één der belangrijkste edelen in Holland en de voorman van de Hoeken. Johanna van Vianen was de dochter van Hendrik II van Vianen en Heilwich van Herlaer, vrouwe van Ameide. Zij was de erfgename van het Land van Vianen en Ameide. Door het huwelijk van Walraven en Johanna werden de bezittingen van de Brederodes en de Vianens samengevoegd. Het huwelijk vond plaats in 1414; het echtpaar ging wonen in kasteel Batestein te Vianen. Lang hebben beide echtelieden niet genoten van hun verbintenis: Walraven sneuvelde al in 1417 en Johanna stierf kort daarop bij de geboorte van haar derde kind. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren: Reinoud (1415) Gijsbrecht (1416) Walravina (1418). De drie kinderen werden dus al jong wees en hebben hun ouders niet of nauwelijks gekend. Ook hun grootouders hebben ze niet echt meegemaakt. Van vaders kant waren dat Reinoud I van Brederode (†1390) en Yolanda van Gennep (†1413), van moeders zijde Hendrik van Vianen (†1417) en Heilwich van Herlaer (†1400/08). Als voogd voor de kinderen werd aangesteld Willem van Brederode (een oom), die samen met Jan van Vianen (een oudoom) de familiegoederen beheerden totdat Reinoud volwassen zou zijn. De voogden kregen al snel onderling ruzie zodat nader familieberaad nodig was om nieuwe afspraken te maken; Willem van Brederode trad vanaf 1419 alleen op als voogd voor Reinoud, Gijsbrecht en Walravina.[5]

Jeugdjaren van Reinoud en Gijsbrecht tot 1440

Volgens Verhoog woonde Willem van Brederode in kasteel Batestein te Vianen, tenminste als hij niet aan het vechten was. Soms zou hij ook in zijn kasteel in Santpoort hebben vertoefd.
Volgens Van Gent raakte Willem het kasteel Brederode in Santpoort in 1420 kwijt na een conflict met Jan van Beieren. Het lijkt dus aannemelijk dat Reinoud en Gijsbrecht het grootste deel van hun jonge jaren in Vianen hebben doorgebracht, waar zij hun basisopleiding hebben genoten.

Reinoud vertoefde als knaap enkele jaren aan het hof van Jacoba van Beieren in Den Haag, wellicht van zijn achtste tot zijn veertiende jaar. Dit toont aan welke status de jonge ‘heer’ Reinoud bezat als telg van één van de machtigste adellijke families in Holland. Die periode zal voor Reinoud belangrijk geweest zijn qua opleiding en voor de vorming van zijn persoonlijkheid. Verhoog vermoedde een politieke bedoeling van Jacoba van Beieren achter de uitnodiging om Reinoud naar Den Haag te laten komen. Jacoba was in die tijd bevriend met de Kabeljauwse voorman Frank van Borselen en wilde de jonge Reinoud uit de buurt halen van zijn oom Willem, een fanatieke Hoek. Hoe het ook zij, die Haagse periode is vast en zeker belangrijk geweest voor Reinoud. [6] Na zijn terugkeer in Vianen begon Reinoud zich voor te bereiden op zijn toekomstige functies. Toen hij in 1433, inmiddels achttien jaar oud, in Den Haag was voor een bespreking met Jacoba van Beieren werd er een moordaanslag op hem beraamd door Kabeljauwse edelen, aldus Jan van Leyden. Hij werd beschermd door ene ridder Colaert, heer van Massemen, en wist te ontkomen. Kort daarna ondernam hij als twintigjarige een reis naar Jeruzalem, een soort relivakantie avant la lettre. Hij bezocht de heilige plaatsen en ontving daarbij de ridderorde van Jeruzalem. Niet bekend is wat hem motiveerde om die lange reis te ondernemen. Was het een reactie op de genoemde moordaanslag, zucht naar avontuur of waren het religieuze overwegingen?[7] Daarover zijn helaas geen betrouwbare gegevens bekend. Inmiddels was Reinoud II een volwassen man geworden, die het bestuur van zijn heerlijkheden in eigen hand had genomen.

Gijsbrecht volgde waarschijnlijk eerst de kapittelschool in Utrecht en bezocht daarna de universiteiten van Keulen, Leuven en Parijs. Hij had gekozen voor een kerkelijke loopbaan en reeds op 18 jarige leeftijd (1435) werd hij kanunnik bij de Domkerk in Utrecht. In 1437, nog maar twintig jaar oud, volgde zijn benoeming tot proost van de Domkerk en de Oude Munsterkerk, beiden te Utrecht. Dit is eigenlijk alles wat we weten van de jeugd van Gijsbrecht; het moet wel een studiehoofd geweest zijn. Door zijn aanleg en zijn afkomst wist hij al snel belangrijke posities in het bisdom Utrecht te verwerven.[8]

Bloeiperiode van Gijsbrecht en Reinoud (1440 tot 1555)

Beide broers waren politiek actief zoals blijkt uit een actie in 1444, waarbij ze Hoekse edelen in Amsterdam te hulp schoten bij een conflict met Kabeljauwen. Vanaf 1440 poogde de nieuwe stadhouder van Holland, Willem van Lalaing, de Hoeken meer invloed te geven in de steden. In Amsterdam verving hij Kabeljauwse leden van de vroedschap door Hoeksgezinden. In 1444 kwamen de Kabeljauwen daartegen in het geweer en ontstond er ‘hevige beroering’.

Daarbij riepen de Hoeken de Brederodes te hulp met hun aanhang. Door deze actie trokken de Kabeljauwen aan het kortste eind en werd er een geheel Hoeks stadsbestuur benoemd. Lang duurde dit niet want Philips de Goede riep de stadhouder op het matje in Brussel, samen met het stadsbestuur van Amsterdam. Het resultaat was dat Willem van Lalaing werd ontslagen van zijn stadhouderschap en dat Philips zelf naar Holland kwam om het evenwicht tussen Hoeken en Kabeljauwen in de stadsbesturen te herstellen. [9] Met deze actie bevestigden Reinoud II van Brederode en Gijsbrecht van Brederode hun leidende rol binnen de Hoekse edelen.

Voor Reinoud II van Brederode was 1445 een belangrijk jaar. In november trad hij op dertigjarige leeftijd in het huwelijk met Yolande van Lalaing, de dochter van de eerder genoemde graaf (en oud stadhouder) Willem van Lalaing uit Henegouwen. Verhoog schatte in dat Yolande bij haar huwelijk rond de achttien lentes oud was. Yolande en haar zuster Isabeau werden beschreven als ‘deux moult belles filles’, die hun opvoeding aan het hof van Bourgondië hadden genoten. Dit huwelijk zal de status van Reinoud II van Brederode binnen de Hollandse edelen zeker hebben vergroot, voor zover dat nog nodig was. [10] Een maand later bevestigde Philips de Goede deze status door Reinoud te benoemen tot ridder in de orde van het Gulden Vlies.
Daarmee was Reinoud II van Brederode de eerste edelman uit de Lage Landen boven de rivieren, die lid werd van dit exclusieve genootschap. Hij behoorde nu tot de top van het rijk van Philips de Goede en zeker van het graafschap Holland. Er was zelfs sprake van dat Reinoud II van Brederode een afstammeling was van de vroegste graven van Holland en dat hij zekere rechten kon doen gelden op het graafschap. Een aantal Kabeljauwse edelen tekenden protest aan tegen deze benoeming door te beweren dat Reinoud II van Brederode geen ‘echte’ edelman was maar afstamde van een bastaardtak. Na onderzoek in oude geschriften in Den Haag en Egmond bleek voor deze beweringen echter geen bewijs te vinden. [11]

Enkele jaren later, in 1449, kreeg Reinoud II van Brederode het aan de stok met de bisschop van Utrecht, Rudolf van Diepholt. In de stad Utrecht bekleedde Reinoud de functie van burggraaf, een titel die hij van zijn vader geërfd had. Samen met andere bestuurders van de stad kwam hij in verzet kwamen tegen het morgengeld, een nieuwe belasting op grondbezit, die de bisschop wilde invoeren. De situatie werd voor de bisschop zo dreigend, dat hij naar zijn kasteel Ter Horst bij Rhenen vertrok. Bij verrassing wist bisschop Rudolf zijn macht over de stad weer te heroveren. Reinoud en zijn medestanders werden daarna de toegang tot de stad Utrecht verboden. Het merkwaardige is nu dat de bisschop de taken van Reinoud II van Brederode in de stad overdroeg aan Gijsbrecht van Brederode, nog steeds domproost in Utrecht. Gijsbrecht werd dus plaatsvervanger (ruwaard) van zijn broer. Van enig protest van Gijsbrecht tegen deze actie lezen we niets, ook niet hoelang deze situatie heeft geduurd. [12] In hetzelfde jaar (1449) vaardigde Reinoud II van Brederode in het Land van Vianen en Ameide een wet uit, waarin de rechten en plichten van werkgevers en werknemers werden geregeld. Volgens Verhoog was dit de eerste wet op het gebied van sociale voorzieningen in die streek. [13]

Volgens Van Gent sloten de gebroeders Brederode in 1449 een pact met Hendrik, burggraaf van Montfoort en eigenaar van vele bezittingen in Holland. Ze zouden Hendrik steunen bij het verkrijgen van de rechten op de hoogheerlijkheid Montfoort als Hendrik zijn invloed zou aanwenden om Gijsbrecht van Brederode bij de paus voor te dragen als bisschop van Utrecht, zodra Rudolf van Diepholt zou zijn gestorven. Het spel rond de opvolging van Rudolf was hiermee begonnen, dat nog een langdurig en turbulent vervolg zou krijgen. [14]

Gijsbrecht van Brederode werd in 1451 door Philips de Goede benoemd tot lid van de Raad van Holland, een adviescollege voor de graaf van Holland, later Hof van Holland genoemd. Deze benoeming toont volgens Verhoog aan dat Gijsbrecht door hertog Philips als een invloedrijk en wijs man werd gezien. In de Raad waren zowel Kabeljauwse als Hoekse leden opgenomen; Gijsbrecht van Brederode behoorde tot de laatste categorie. Beide broers namen nu vooraanstaande posities in bij het hof van Philips de Goede en in Utrecht. [15]

Bij een opstand van de stad Gent tegen Philips de Goede in 1453 riep de hertog de hulp in van de Hollandse en Zeeuwse edellieden om het verzet van de stad te breken. De gebroeders Brederode trokken met duizend man, samen met de overige troepen uit de genoemde gewesten, op naar Gent. Met de steun van de Hollanders en Zeeuwen werden de Gentenaren verslagen. Als dank werd door Philips een aantal edelen tot ridder geslagen, waaronder ook Reinoud II van Brederode. De toegezegde financiële vergoeding aan de heren werd echter niet uitgekeerd door de hertog. Wel kreeg Reinoud II van Brederode de hoge heerlijkheid Brederode weer in leen voor een periode van vijfentwintig jaar.

Het volgende jaar hield Philips de Goede een groot hoffeest in Rijssel, waarbij hij de gelofte aflegde op kruisvaart te gaan tegen de oprukkende Turken. Vele edelen beloofden hem te zullen volgen. Reinoud II van Brederode bleef niet achter en zegde een plaatsvervanger te zullen sturen, samen met de heer van Montfoort. Philips heeft zijn belofte echter nooit gestand gedaan, er waren belangrijker zaken te regelen. [16]

Gijsbrecht verkozen tot bisschop en wat daarop volgde (1455-1458)

In 1455 overleed bisschop Rudolf van Diepholt. De laatste jaren van zijn ambtsperiode waren vol conflicten geweest en veel vrienden had hij niet meer. Gijsbrecht van Brederode was één van zijn tegenstanders geweest en als domproost een serieuze kandidaat om Rudolf op te volgen. Hij diende wel nog snel enkele wijdingen te ontvangen en tot (aarts-)diaken benoemd te worden. Dat werd snel geregeld en de kandidaatstelling kon beginnen. Philips de Goede schoof zijn bastaardzoon David van Bourgondië naar voren, die bisschop was in Terwanen bij Duinkerken. De hertog van Gelre opteerde voor Steven van Beieren als kandidaat. Gijsbrecht van Brederode had de voorkeur van de Utrechtse geestelijkheid. In een vergadering van de hoge geestelijkheid uit het bisdom werd Gijsbrecht van Brederode eendrachtig gekozen tot bisschop-elect. David van Bourgondië had geen enkele stem gekregen ondanks het lobbyen van de Bourgondiërs. Gijsbrecht legde de eed af in de Domkerk en nam het bestuur van het bisdom alvast in handen, aannemend dat de formele benoeming door de paus over enige tijd wel zou volgen.

De kanunniken eisten van Gijsbrecht voor hun steun wel een tegemoetkoming; in een overeenkomst werden allerlei rechten en plichten nog eens goed vastgelegd. De keizer van het Duitse rijk, Frederik III bevestigde de benoeming van Gijsbrecht al spoedig. [17]

Philips de Goede was niet blij met deze uitslag en de Kabeljauwse aanhangers evenmin. Philips vreesde volgens Van Gent dat Reinoud II van Brederode teveel macht zou krijgen nu zijn broer bisschop geworden was. Bovendien claimde Reinoud dat hij van de graven van Holland afstamde en dat kon wel eens gevaarlijk worden als Philips of zijn erfopvolger Karel (later de Stoute genoemd) iets zou overkomen. Dan zou Reinoud een gooi kunnen doen naar de titel graaf van Holland. Voldoende redenen in ieder geval om er bij paus Calixtus III op aan te dringen niet Gijsbrecht van Brederode maar David van Bourgondië te benoemen tot bisschop. Of de belofte om op kruistocht te gaan een rol gespeeld heeft bij deze onderhandelingen is niet onmogelijk. Ook Gijsbrecht van Brederode had een delegatie naar de paus gezonden om zijn benoeming te bepleiten, echter zonder resultaat. De paus besloot David van Bourgondie als bisschop te benoemen een half jaar na de verkiezing van Gijsbrecht van Brederode. De kerkelijke en wereldlijke leiders in Utrecht weigerden eerst deze benoeming te aanvaarden, Reinoud II van Brederode en Gijsbrecht van Brederode voorop.
Onderhandelingen tussen partijen leverde weinig op. Philips riep de Orde van het Gulden Vlies bijeen om de zaak te bespreken. Reinoud voelde er weinig voor om daar te verschijnen maar werd min of meer gedwongen toch te gaan en de beslissing van de paus en van Philips te aanvaarden. Bovendien stuurde Philips een leger richting Utrecht om de druk op te voeren en verzocht hij de paus om de Brederodes in de ban te doen. Tegen al dit geweld konden laatstgenoemden niet op en in 1456 waren ze genoodzaakt een verdrag te sluiten, waarin zij, evenals Hendrik van Montfoort, de nieuw benoemde David van Bourgondiër als bisschop erkenden en zouden gehoorzaamden. Gijsbrecht van Brederode kreeg een ruime schadeloosstelling van Philips toegewezen uit de kas van het bisdom (een jaargeld van 42.000 Rijnse guldens, voorwaar een gouden handdruk). Bovendien kregen de Brederodes nog een schadevergoeding van 40.000 Rijnse guldens van de Staten van Utrecht. [18] Om het Oversticht ook onder het bewind van David van Bourgondie te onderwerpen moest het leger van Philips zelfs een beleg slaan om Deventer. De stad gaf zich pas na enkele weken over; de rest van het Oversticht ging kort daarop ook overstag. Zo kwam er na ruim een jaar een einde aan het bewind van Gijsbrecht van Brederode als bisschop van Utrecht. [19]

David van Bourgondië werd geïnstalleerd als de nieuwe bisschop en Gijsbrecht van Brederode kreeg een nieuwe functie als proost van de St. Donaas in Brugge. Rustig werd het evenwel niet in het bisdom Utrecht. De nieuwe bisschop had het erg moeilijk zijn gezag te handhaven. De stad Utrecht was hem nog steeds slecht gezind en er waren conflicten tussen de steden Utrecht en Amersfoort. Ook de Brederodes hielden zich niet aan hun afspraken en grepen eind 1456 de macht in de stad Utrecht. De bisschop verbleef in Amersfoort of op Ter Horst, in Utrecht was hem de grond te heet onder de voeten. In 1457 belegerden de Brederodes met andere Hoeken Amersfoort, de stad die het meest trouw was aan David. De bisschop zag zich genoodzaakt de hulp in te roepen van de stadhouder van Holland. Een moordaanslag op twee Haarlemse onderhandelaars, die op bezoek geweest waren bij de bisschop, in de buurt van De Bilt door Walraven van Brederode, een natuurlijke zoon van Reinoud II van Brederode, zette de zaak nog meer op scherp. De Kattendijke-kroniek vermeldt een tevergeefse verzoeningspoging in datzelfde jaar, waarbij Gijsbrecht van Brederode en David van Bourgondië bij Karel de Stoute op bezoek waren in Brugge. In 1458 kwam het zover dat de bisschop met zijn eigen leger en gesteund door een duizendtal Hollandse ruiters optrok naar Utrecht om die stad te bezetten. In juni 1458 gaf de stad zich over en werd er een nieuw verdrag gesloten tussen partijen. De Brederodes moesten vergiffenis vragen aan David van Bourgondië. Hiermee was de grootste tegenstand tegen de bisschop gebroken en moesten de Brederodes zich neerleggen bij hun nederlaag tegen de Bourgondiërs. Ze hadden gegokt en verloren, tegen de macht van Philips de Goede konden ze niet op. [20]

Stabilisatiefase (1459-1469)

De eerstvolgende tien jaren na de hectische periode van de (mislukte) bisschopsbenoeming van Gijsbrecht verliepen vrij rustig voor de beide Brederodes. Gijsbrecht van Brederode bleef domproost van Utrecht en combineerde dat sinds 1456 met het proostschap te Brugge. In 1459 kreeg hij daar van de bisschop nog enkele functies bij: raad, kastelein en rentmeester van de heerlijkheden Abcoude en Wijk bij Duurstede. [21] De verstandhouding tussen Gijsbrecht van Brederode en David leek steeds beter te worden; in 1460 benoemde de bisschop Gijsbrecht van Brederode samen met Johan Militis tot plaatsvervanger, toen David van Bourgondië in het buitenland verbleef. [22] De bisschop probeerde ook Reinoud te paaien met leuke functies; hij werd in 1459 benoemd tot lid van de raad van de bisschop, drost van Hagestein en schout op de Vaart tussen Utrecht en Vreeswijk. Omdat niets voor niets ook toen al opgeld deed kreeg de bisschop, die in geldnood zat, een lening van 400 Rijnse guldens van Brederode. [23] Verhoog vermeldde dat er rond 1460 diverse kleine conflicten waren tussen de Brederodes en David van Bourgondie en dat er een (nieuw?) verdrag werd gesloten tussen de heren met bemiddeling van de stadhouder van Holland. [24]

Van Gent stelt dat de Brederodes een staat binnen de staat vormden en het gebied aan weerszijden van de Lek beheersten, een machtsblok waar David van Bourgondië niet om heen kon. [25] Echte vrienden zijn de gebroeders Brederode nooit geworden met de nieuwe bisschop.

In 1464 was er al weer sprake van conflicten, uitmondend in een (definitieve) vaststelling van de lijfrente van Gijsbrecht. [26] Anderzijds steunde Reinoud de bisschop op diens verzoek door een troepenmacht van 400 man naar Utrecht te zenden om de orde in de stad te handhaven. In de kroniek van Jan van Leyden valt te lezen dat de verhoudingen zelfs goed waren in die tijd en dat er verschillende gesprekken tussen de heren plaatsvonden. Men sprak vertrouwen in elkaar uit en beloofde onderlinge steun bij problemen. Als die verklaringen al gedaan zijn, dan moeten we die waarschijnlijk beschouwen als politieke formaliteiten en niet als uitingen van persoonlijke genegenheid. [27]

In 1465 vond er in Gelre een wisseling van de wacht plaats, die grote gevolgen zou hebben voor de gebroeders Brederode. Adolf van Gelre nam zijn vader Arnold gevangen en volgde hem op als hertog. Daarop ontstond er een burgeroorlog in Gelderland tussen aanhangers van Adolf en die van Arnold. Philips de Goede trachtte zonder succes te bemiddelen. De strijd verplaatste zich in 1466 zelfs naar IJsselstein, een leen van de graaf van Holland. De stad werd aangevallen door aanhangers van Adolf van Gelre omdat Willem van Egmond leenheer was van IJsselstein en omdat diens familie Arnold van Gelre steunde.

Philips de Goede had als graaf van Holland op grond van deze aanval de oorlog kunnen verklaren aan Adolf van Gelre maar koos er voor om het conflict via onderhandelingen op te lossen. De IJsselsteiners hadden van tevoren signalen gekregen dat de Geldersen een aanval op hun stad beraamden en versterkingen gebouwd. De stad Utrecht ging hier echter niet mee akkoord en had met succes geëist deze versterkingen weer af te breken. Willem van Egmond en zijn familie namen dat de stadsbestuurders van Utrecht zeer kwalijk, door hun ingrijpen was IJsselstein een gemakkelijke prooi geworden voor de Geldersen. De stad was grotendeels afgebrand, huizen en kerken werden geplunderd en er vielen vele doden. De woede van de Egmonds richtte zich vooral op de Brederodes volgens Van Gent, de machtigste bestuurders in Utrecht. Ze meenden dat Reinoud II van Brederode en Gijsbrecht van Brederode het op een akkoord hadden gegooid met Adolf van Gelre om elkaar te steunen. Een typisch voorbeeld van een samenzweringstheorie met grote gevolgen... [28]

In 1467 gaf Philips de Goede de geest en zijn zoon Karel (de Stoute) volgde hem op als hertog van Bourgondië, graaf van Holland enz. enz. Al het jaar daarvoor was hij naar Holland gekomen om uit naam van zijn vader enkele zaken te regelen. In Den Haag ontmoette hij zijn halfbroer David, die vergezeld was van de gebroeders Brederode. In 1468 riep Karel de ridders van het Gulden Vlies bij elkaar in Brugge, waarbij ook Reinoud aanwezig was. Bij de bruiloft van Karel in hetzelfde jaar in dezelfde stad waren Gijsbrecht van Brederode en Reinoud II van Brederode ook van de partij. Reinoud vergezelde Karel tijdens zijn inhuldigingsreis door Holland en Zeeland. [29]

De verhouding tussen de Brederodes en Karel de Stoute waren prima als we de bronnen kunnen geloven. Toch vermoedt Van Gent dat Karel ‘... een latent wantrouwen koesterde jegens de heer van Brederode’. Reinoud zou een bedreiging hebben gevormd voor hemzelf of voor zijn enige wettelijke kind, dochter Maria van Bourgondie. Er ging immers het verhaal dat Reinoud II van Brederode van de oude graven van Holland zou afstammen; in een crisissituatie zou hij op




Digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp

  1. Jan van Leyden (Johannes á Leydis), ‘De origine et rebus gestis dominorum de Brederode’ [Brederode-kroniek] in: Jan H. Verhoog, Onvoltooide roem. De Heeren van Brederode in de Middeleeuwen. Geschiedenis van een riddergeslacht 1203-1473 (Bergen 1997) 611-689
  2. Anonymus, Johan Huyssen van Kattendijke-kroniek. Die historie of die cronicke van Hollant, van Zeelant ende van Vrieslant ende van den Stichte van Utrecht (Den Haag 2005)
  3. Jan H. Verhoog, Onvoltooide roem. De heeren van Brederode in de Middeleeuwen. Geschiedenis van een riddergeslacht 1203-1473 (Bergen 1997)
  4. M.J. Waale, De Arkelse oorlog 1401-1412. Een politieke, krijgskundige en economische analyse (Hilversum 1990)
  5. Verhoog, Onvoltooide roem 358; Michel van Gent, ‘Een Hollandse luis in de Bourgondische pels. Het politieke optreden van Reinoud II van Brederode’ in: In het Land van Brederode 20-1/2 (1995)
  6. Verhoog, Onvoltooide roem 430; Gent, ‘Een Hollandse luis’, 9-10
  7. Verhoog, Onvoltooide roem 436
  8. Ibidem, 388
  9. Verhoog, Onvoltooide roem, 438-439
  10. Verhoog, Onvoltooide roem 434-435; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 18
  11. Verhoog, Onvoltooide roem 439-441; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 18-19
  12. Verhoog, Onvoltooide roem 442
  13. Verhoog, Onvoltooide roem 463; Gent, ‘Een Hollandse luis’13-14
  14. Michel van Gent, ‘De belangrijkste gevangenen van kasteel Duurstede. De tweedracht tussen David van Bourgondië en de Brederodes in de tweede helft van de vijftiende eeuw’ in: Het Kromme-Rijngebied. Tijdschrift van de Historische Kring ‘Tussen Rijn en Lek’ 30-1 (Maart 1996) 91; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 19
  15. Verhoog, Onvoltooide roem 390
  16. Verhoog, Onvoltooide roem 442-444; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 19-20; Anonymus, Kattendijke-kroniek 534-535
  17. Verhoog, Onvoltooide roem 391-399; Gent, ‘De belangrijkste gevangenen’ 90-92; S.B.J. Zilverberg, David van Bourgondië, bisschop van Terwaan en van Utrecht (±1427-1496) (Groningen/Djakarta 1951) 10-13; Anonymus, Kattendijke-kroniek 537
  18. Gent, ‘De belangrijkste gevangenen’ 92-95; Zilverberg, David van Bourgondië 14-18; Anonymus, Kattendijke-kroniek 540-544
  19. Gent, ‘Een Hollandse luis’ 25; Zilverberg, David van Bourgondië 19-21
  20. Verhoog, Onvoltooide roem 412,448; Gent, ‘Een Hollandse luis’ 58; Zilverberg, David van Bourgondië 21-25; Anonymus, Kattendijke-kroniek 545
  21. Verhoog,Onvoltooide roem 412
  22. Verhoog, Onvoltooide roem 413; Zilverberg, David van Bourgondië 26
  23. Verhoog, Onvoltooide roem 448-449; Gent ‘Een Hollandse luis’ 31
  24. Verhoog, Onvoltooide roem 449
  25. Gent, ‘De belangrijkste gevangenen’ 96
  26. Verhoog, Onvoltooide roem 413; Zilverberg, David van Bourgondië 28
  27. Verhoog, Onvoltooide roem 413-414
  28. Gent, ‘De belangrijkste gevangenen’ 96-97
  29. Verhoog, Onvoltooide roem 449-450