Kartuizerklooster 1336-1595

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
Het Kartuizerklooster op een kaart uit 1571
Het Kartuizerklooster op een kaart uit 1571

Rijkswaterstaat heeft na grondonderzoek in de gemeente Geertruidenberg houtskool en verkleuringen in het zand gevonden, wat zou duiden op bewoning in het mesolithicum, zo’n 10.500 jaar voor Christus. Het gaat hier om het landelijk gebied nabij de westelijke dorpsrand van Raamsdonksveer, waar in 1336 een kartuizerklooster verrees. Op die historische locatie heeft WSG, samen met de Riethorst, een uniek zorgcentrum gerealiseerd voor patiënten met de ziekte van Huntington; het complex kreeg de toepasselijke naam de Kloosterhoeve. Met het vestigen van het Huntingtoncentrum op de oude kloosterlocatie is er sprake van een integere eigentijdse hervatting van de voormalige verzorgende en dienende rol van het klooster. Het kartuizerklooster is gesticht in een moerassig gebied met daarin meanderende en steeds wisselende waterstromen die zich zouden ontwikkelen tot rivier de Donge. De gebieden rondom het klooster zijn in de loop der tijd ingepolderd waarna een agrarisch gebied met een dijkenpatroon van Kloosterweg, Kartuizerstraat en Sandoel ontstond. Die groene en rustige omgeving past perfect bij de realisatie van de Kloosterhoeve. Die rust komt door de aanleg van de nieuwe verbindingsweg echter serieus in gevaar. Hoewel de gemeente Geertruidenberg afgelopen jaren verwoede pogingen deed om de weg op een andere plek te krijgen, hield Rijkswaterstaat zich vast aan een aansluiting van de Statendamweg (afslag 33) en de Kloosterhoeve. Niet alleen de Huntington-patiënten zijn de dupe, want het nabijgelegen de Hillen krijgt te maken met een natuurvernietigende klap. De nieuwe verbindingsweg gaat dwars door dat natuurgebied, waarvoor inmiddels al zo’n 50 bomen en tal van struiken zijn verwijderd. En dat in een gebied waar zwaar beschermde dierensoorten als de rode eekhoorn, bever, bunzing, boommarter en de water- en roze vleermuis voorkomen. De Hillen, de groene schakel van de Donge naar de Biesbosch, is daardoor ca. 2 hectare groen kwijtgeraakt om plaats te maken voor asfalt.

Heilige Bruno als kluizenaar
Heilige Bruno als kluizenaar

De rustieke omgeving van wat nu de Sandoelse polder heet, was precies waar de kartuizer monniken naar op zoek waren. De kartuizerorde is in 1084 gesticht door Bruno van Keulen in de streek Chartreuse, een ruw en onherbergzaam gebied bij Grenoble. De kartuizerorde was contemplatief, hetgeen wil zeggen dat de monniken als kluizenaars in afzondering leefden. Het dagelijks werk lieten de 15 à 20 monniken over aan lekenbroeders en knechten. Hun inkomsten bestonden grotendeels uit verpachtingen van gronden en giften. Daarnaast werden er missen opgedragen, vaak als jaargetijden, wat eveneens een bron van inkomsten betekende. Later zouden ook visrechten in rivier de Donge en allerlei wielen bij de dijken financieel van grote waarde zijn. Aanvankelijk werden vooral de percelen in de onmiddellijke omgeving van het klooster aan Raamsdonkers in pacht gegeven, waardoor de komst van het klooster een stimulans betekende voor de ontginning van de kartuizer polder. Later, vanaf ongeveer 1370, breidde het kloosterdomein zich ook uit met bezittingen elders. Vijfendertig jaar eerder verwierf Willem van Duvenvoorde (bekend van het kasteel in Geertruidenberg), die dankzij zijn financiële en zakelijke talenten wist door te dringen tot de hofkringen, de grond in de polder. Hij was kamerling en zegelbewaarder van Willem III, graaf van Henegouwen-Holland en burggraaf van Geertruidenberg. Het was steeds zijn bedoeling dat in de polder een klooster zou komen. Een stichtingsakte uit februari 1336 maakt duidelijk dat de schenking bestond uit drie delen: 44 morgen (ruim 41 ha.) bouwland, fundatiegoed voor de kerk en geld voor het onderhoud van de kloosterlingen. Hij doteerde dit geheel aan de (eerste) prior Franco du Bois en kloosterlingen van de kartuizerorde, die waarschijnlijk al in Raamsdonk gearriveerd waren. Het jaar 1336 bewijst wel dat het klooster als oudste in zijn soort in het graafschap Holland was en het werd dan ook consequent domus Hollandie, het Hollandse Huis genoemd.

Over de bouwgeschiedenis van het klooster is zo goed als niets bekend. Wel is in aantekeningen gevonden dat in de jaren 30 en 40 van de zestiende eeuw duizenden stenen naar het klooster zijn vervoerd. Het kloostercomplex bestond uit afzonderlijke huisjes van de monniken, waardoor ze ieder een kluizenaar binnen het klooster waren. In de huisjes brachten de monniken in volkomen afzondering hun leven door of zoals ze het zelf omschrijven ‘als een contemplatie en toewijding aan God in de stilte van hun cel’. De meeste tijd brachten de monniken door met meditatie, het kopiëren van boeken of het schrijven van geestelijk traktaten. Tijdens een gehouden boor- en weerstandsonderzoek werd duidelijk dat het hele complex ommuurd was en voorzien van een gracht. Aan de voorzijde bevond zich de poort of het poortgebouw. Achter de poort strekte zich een ruim plein uit, waaraan de werkruimten lagen. Recht tegenover het poortgebouw stonden de kerk en enkele andere gemeenschappelijke gebouwen, die aan een kleine kloostergang stonden. De kleine kloostergang stond in verbinding met de grote kloostergang, die een tweede plein omsloot. Aan deze grote kloostergang lagen de huisjes, als het ware verscholen in het klooster, van de monniken.

Beeld van Heilige Bruno nabij Kloosterhoeve
Beeld van Heilige Bruno nabij Kloosterhoeve

Het ging het klooster financieel voor de wind, hetgeen ook blijkt uit de aankoop in 1373 van de Grote Polder. De Sint Elisabethsvloed heeft in 1421 de welstand echter belangrijk verminderd. Grote delen van het grondbezit vielen aan het water ten prooi, waardoor een belangrijk deel van de inkomsten wegviel. Hertog Arnold van Gelre constateert vier jaar later dat de ‘corteliken seer verarmt siin’. Niettemin kon het klooster nog ruimschoots teren op zijn in vroeger dagen verworven aanwinsten; daardoor was het klooster zelfs een van de rijkere in het hele graafschap. Op 10 mei 1573 ontruimden de kloosterlingen hun gebouwen om hun intrek te nemen bij de zusters van Geertruidenberg, omdat het klooster gevaar liep door de Geuzen geplunderd te worden. Na elf dagen zochten zij hun huisjes weer op. Op 31 augustus 1573 namen de Oranjegezinden onder leiding van de door Willem van Oranje benoemde Franse hopman Bertrand de Poyet, Geertruidenberg in. De Spaanse opperbevelhebber van de stad, bijgenaamd Draak, waarschuwde de religieuzen, die hals over kop het hazenpad kozen, ondanks de aansporing de meeste van hun goederen mee te nemen. De soldaten spaarden de stad, maar ontzagen het kartuizerklooster in genen dele. Aan de grote voorraden en veren bedden zagen ze in wat voor overvloed het convent leefde. Na de plundering werd het klooster in brand gestoken. Materialen die nog gebruikt konden worden, werden in de stad gebruikt. Zo werden van de stenen van het klooster het ‘Groot Prinsenhof’ gebouwd, een verblijf voor de Prins van Oranje. Dit werd gebouwd op de grond van het zusterklooster Catharinadal, dat eveneens onteigend was. In 1595 werd het klooster definitief opgeheven. Op het terrein werd een fortificatie opgericht. Berichten en afbeeldingen uit latere tijd laten zien dat er toen nauwelijks nog sporen waren van het kartuizerklooster resteerden. Op de plek van het klooster staat nu een beeld van de Heilige Bruno, die gezien wordt als de stichter van de kartuizerorde. In zijn hand draagt hij dan ook het boek met de kloosterregels. Onder zijn voet vermorzelt hij de wereldbol om aan te geven dat hij en zijn volgelingen afstand deden van alle wereldse genoegens.

Bronnen:

  • Terry van Erp
  • ‘Kloosterhoeve’, Bert Welmers, 2005, hoofdstuk 2.1
  • geschiedenis van de locatie, auteur Ans van Gils
  • ‘Waterland als woestijn’, J.G.M. Sanders, 1990
  • archief Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC)