Het Wilhelmus tijdens de Republiek

Uit Wiki Raamsdonks Historie

Het Wilhelmus tijdens de Republiek [1]

Titelpagina van de oudst overgeleverde druk van het Geuzenliedboek (Dordrecht, Jan Canin, 1577-1578). Foto: Bibliothèque Nationale, Parijs.
Titelpagina van de oudst overgeleverde druk van het Geuzenliedboek (Dordrecht, Jan Canin, 1577-1578). Foto: Bibliothèque Nationale, Parijs.

Volgens het Guinness Book of Records bezit het Wilhelmus ‘de oudste muziek van alle volksliederen’. [2] Dat is opmerkelijk gezien het feit dat het lied pas in 1932 officieel de Nederlandse nationale hymne werd, dus op een tijdstip dat hymnes als ‘God Save the King’ en de Marseillaise al zo'n anderhalve eeuw in functie waren. Toch is de vermelding in het Guinness Book of Records correct: deze heeft namelijk betrekking op de melodie, die uit de zestiende eeuw stamt. Qua tekst wordt het Wilhelmus door het meer dan duizend jaar oude Japanse volkslied voorbijgestreefd, maar dat kreeg pas een melodie in 1880. [3] Het Wilhelmus is dus als lied, in de zin van een onverbrekelijk verbonden geheel van tekst en melodie, het oudste volkslied ter wereld.

Afgezien van de betrekkelijke waarde van dit soort records, is deze uitspraak niet onproblematisch. Het concept ‘nationale hymne’ dateert uit de achttiende eeuw, toen het Wilhelmus dus al een kleine twee eeuwen bestond. [4] Het record-probleem krijgt in de context van deze bundel pas zin wanneer we ons de vraag stellen in hoeverre het Wilhelmus in de zestiende en zeventiende eeuw als een voorloper kan worden beschouwd van de nationale hymne, die we als genre verbinden met het nationalisme van de achttiende, negentiende en twintigste eeuw. Dat sommige negentiende-eeuwers het oude Wilhelmus als het eigenlijke volkslied beschouwden, blijkt bij de bekende geschiedschrijver W.J. Hofdijk. Deze schreef in ca. 1875: ‘Dat begeesterende lied, dat neêrslachtigheid weder ophief tot vertrouwen, dat verslagenheid troostte en bemoedigde, dat gestorven hope weder uit den doodslaap opwekte en als geloof herleven deed; dat nog daarenboven prikkelde en aanvuurde tot den felsten kamp; dat de spieren stevigde en verstaalde in de bloedigste worsteling; dat straks als de hoogklinkende psalm der viktorie heenruischte over het met lijken bezaaide veld, waar de wapperende Oranje-banier de zegepraal der Nederlandsche zaak verkondigde, daverende op de trom, klinkende op de fluit, schetterende op de trompet, maar boven alles galmend en schallend uit vrolyke keelen - dat moest trouwens wel een volkslied worden. (…) Van 1568 af ruischt en bruischt het met vollen toongalm door onze geheele geschiedenis; het is er als de muzikale adem van. In alle waereld-oorden, waar de Princevlag Neerlands kleuren toont, klinkt ook het Princelied, onder de wisselendste toestanden. (…) Elegie van het lijdend, krijgsgezang van het strijdend, dithyrambe van het triumfeerend Nederland - Stabat Mater en Te Deum laudamus te gelijk - is het Wilhelmus van Nassauwe een historiesch volkslied, zooals geen enkele andere nacie er een bezit.’ [5]

Ik zou het iets voorzichtiger willen formuleren: kan men stellen dat het Wilhelmus in de zestiende en zeventiende eeuw al kenmerken vertoont van wat later een nationale hymne genoemd zou worden? Daarvoor moet het voor deze periode aan een aantal criteria worden getoetst. Ik ga uit van de kenmerken die Louis Grijp in zijn inleiding noemt: het gaat bij de nationale hymne om een vaderlands lied met een uitverkoren positie (het criterium van de uniciteit), herkenbaar aan een bepaald functioneel gebruik en gelegitimeerd door een breed gedragen populariteit. Om deze toetsing te kunnen uitvoeren moeten we eerst antwoord zien te krijgen op de volgende vragen: waar, wanneer, door wie en waarom werd het Wilhelmus gebruikt? (Ik parafraseer hiermee de klassieke vier vragen van het Wilhelmus-onderzoek naar het ontstaan van het lied. [6] ) Als bronnen staan ter beschikking: herdrukken en afschriften van de tekst en de melodie, beschrijvingen van uitvoeringen en contrafacten, die behalve populariteit eventueel ook literaire doorwerking kunnen laten zien. Ze beslaan de periode van de Republiek en de Franse tijd, dus tot 1813.

Stand van het onderzoek

Willem van Oranje (1533-1584)
Willem van Oranje (1533-1584)

Wat de klassieke vragen rond het ontstaan van het lied betreft: ondanks de honderden publicaties die daaraan in de loop der eeuwen zijn gewijd, [7] zijn daar nog steeds geen definitieve antwoorden op gevonden. We weten in 1998 nog steeds niet veel meer dan dat het Wilhelmus gedicht moet zijn tussen 1568 en 1572, vermoedelijk in de omgeving van Willem van Oranje, die toen in Duitsland verbleef. Wel is in de laatste decennia nieuw feitenmateriaal beschikbaar gekomen. Eberhard Nehlsen vond in 1985 de tot nu toe oudste tekst van het Wilhelmus, in het Duits. [8] In het kader van het onderzoek naar het Nederlandse lied tot 1600 [9] kwam in 1996 een druk van het Geuzenliedboek aan het licht die ouder was dan de toen oudst bekende uitgave van 1581. Het boekje wordt op 1577-1578 gedateerd en is daarmee de oudste bron waarin de Nederlandse Wilhelmustekst volledig is overgeleverd (zie bijlage). [10] Eerder had A. Maljaars met zijn dissertatie-onderzoek bewezen dat Marnix van Sint Aldegonde, door velen voor de auteur gehouden, het Wilhelmus niet geschreven kan hebben. [11] Hierdoor werd de aloude vraag naar de auteur weer nieuw leven ingeblazen. Tenslotte probeerde E. Hofman in een monografie over het Wilhelmus te beargumenteren dat de tekst zoals wij die kennen niet de oorspronkelijke, maar een ingrijpend verbeterde versie is. [12] Hoewel zijn voorstelling van zaken discutabel is, heeft deze de vraag naar de oorspronkelijke tekst weer opengelegd. Al met al blijft de Wilhelmuspuzzel in de belangstelling staan. Begin 1997 werd door de Bosschenaar Coen Free een nieuwe auteurskandidaat aangedragen [13] - de Antwerpse lutheraan en psalmdichter Willem van Haecht - en het einde lijkt niet in zicht. Ook de gedachte dat niets mooier is dan een volkslied zonder auteur, dat wil zeggen dat het echt uit het volk is voortgekomen, [14] kan de stroom publicaties niet stoppen.

Vermeldingen van het Wilhelmus in historische documenten

Al in de eerste jaren na het ontstaan van het Wilhelmus vinden we vermeldingen in kronieken, dagboeken, rechtbankverslagen, enzovoort. Het verschijnt in 1573 in beeld. In dat jaar, tijdens het beleg van Haarlem, zong een soldaat op de stadsmuur het Wilhelmus. De Spanjaarden reageerden met een kanonschot, dat de soldaat een been kostte. [15] Bij het beleg van Alkmaar in hetzelfde jaar speelden de Spanjaarden het Wilhelmus op hun schalmeien ter bespotting van de belegerden [16] en Godevaert van Haecht meldt in zijn kroniek bij het jaar 1573 dat overal, maar vooral op de schepen het Wilhelmus werd gezongen en gespeeld tot lof van de Prins van Oranje. [17]

Deze eerste vermeldingen maken meteen al duidelijk dat het Wilhelmus een bijzonder lied is. Er blijkt ook uit dat het al snel verbreid moet zijn geweest. In de oorlog functioneerde het lied als herkenningsmelodie. Dit is natuurlijk niet verwonderlijk als men bedenkt dat het het lied van de legeraanvoerder was, de Prins van Oranje. Door de ik-vorm van het lied identificeerde men zich als het ware met de leider van de Opstand.

Bij de triomfantelijke intocht van Willem van Oranje in Brussel (1577) blazen stadsspeellieden het Wilhelmus op cornetten en schalmeien. Houtsnede uit Houwaert 1579. Foto: KB, Den Haag.
Bij de triomfantelijke intocht van Willem van Oranje in Brussel (1577) blazen stadsspeellieden het Wilhelmus op cornetten en schalmeien. Houtsnede uit Houwaert 1579. Foto: KB, Den Haag.

Van Haecht hoorde in 1574 het Wilhelmus triomfantelijk spelen op een geuzenschip dat de haven van Bergen op Zoom naderde. Hij voegt eraan toe dat het door kinderen ‘alle de landen over’ werd gezongen. [18] In zijn dagboek noteert Broeder Wouter Jacobsz, prior van Stein, dat op 30 maart 1574 enkele geusgezinde opvarenden op de trekschuit Utrecht-Amsterdam een liedeken zongen ‘tot 's princen lof’; dit moet dan wel het Wilhelmus zijn geweest. [19] En in de Amsterdamse Confessieboeken kan men lezen dat Pieter Heyndricks, schepeling, op 31 december 1574 werd veroordeeld omdat hij bij het verlaten van de kerk één of twee strofen van het Wilhelmus zong [20] - Amsterdam was toen immers nog koningsgezind. Dit laatste voorval laat ons tegelijk iets zien over de manier van overlevering. Heyndricks verklaarde namelijk dat hij de tekst nooit in handschrift of in druk had gezien, maar deze op een schip had geleerd, waar het lied vaak werd gezongen. Natuurlijk werden liederen voor een groot deel mondeling overgeleverd. Dit geldt overigens in sterkere mate voor de muziek dan voor de teksten. Van de meeste liederen werd immers alleen de tekst gedrukt of geschreven; de melodie werd doorgaans slechts met een zogenoemde wijsaanduiding aangegeven.

Samenvattend kan worden gesteld dat het Wilhelmus in de eerste jaren na zijn ontstaan een sterke politieke lading had en zich snel verbreidde over brede lagen van de bevolking, voornamelijk als strijd- en partijlied van de prinsgezinden. In gevechtssituaties had de melodie een signaalfunctie. Overigens is er opvallend vaak sprake van schepen; op de geuzenvloot was het lied kennelijk populair. [21]

Dit eerste beeld blijft geldig gedurende gehele Tachtigjarige Oorlog. Het lied klonk bij verschillende gelegenheden, zoals overwinningen en intochten van de prins, ter bemoediging in de strijd en ter ontmoediging van de tegenpartij. Het gebruik was verspreid over de gehele Nederlanden. Zo werd het Wilhelmus bij de triomfantelijke intocht van Willem van Oranje te Brussel in 1577 door de stadsspeellieden vijfstemmig op schalmeien en cornetten gespeeld.[22] Toen zijn opvolger Maurits in 1590 het belegerde Breda bezocht, werd het ‘lustig’ op de trompet geblazen. Dit gaf het volk ‘sulk een couragie’, aldus de geschiedschrijver Bor, dat ze wel wilden dat ze de vijand ter plekke in handen hadden.[23] Ook werd het voor Maurits' opvolger Frederik Hendrik gespeeld: vlak na het ontzet van Wezel in 1629 bliezen zijn trompetters ‘lustig’ het inmiddels ‘oude liedeken’.[24]

Het ontzet van Wezel in 1629, waarbij het Wilhelmus op de trompet klonk.
Het ontzet van Wezel in 1629, waarbij het Wilhelmus op de trompet klonk.

Na de bevrijding van Groningen in 1594 was het Wilhelmus het eerste lied dat klonk op het klokkenspel.[25] Welk een paniek de klank van het Wilhelmus bij de tegenpartij teweeg kon brengen, blijkt uit de volgende voorbeelden. In 1600 was de Zwarte Galei van Dordrecht in Antwerpen doende acht Spaanse schepen buit te maken; hierbij werd het ‘seer bekende’ Wilhelmus van Nassauen op de kade gespeeld en dat veroorzaakte ‘groot alarm’, zoals de kroniekschrijver zegt.[26] Toen vierentwintig jaar later de Spaanse troepen het Veluwse dorp Ede plunderden en daarna in het veld bij Harsselo een waar feestmaal aanrichtten, ontstond grote consternatie toen - bij toeval! - een jager op zijn trompet het Wilhelmus blies. De Spanjaarden vluchtten in paniek omdat ze dachten dat de troepen van Oranje in aantocht waren, hierbij het eten en een goed deel van hun buit achterlatend.[27] Niet alleen in het leger, maar ook op de vloot vervulde het Wilhelmus een belangrijke functie. Zo beschrijft de zeeman Willem Schellinger in 1678 het ritueel vóór de eerste salvo's. De trompetter van zijn schip blaast het Wilhelmus, waarop vanaf het andere, vijandige schip met eigen trompetsignalen wordt geantwoord.[28]

Het is duidelijk dat het Wilhelmus het lied van de Opstand bij uitstek was, dat in het heetst van de strijd gespeeld werd en een uiterst positief effect op het moreel had. Arnoldus Montanus zegt het bondig: ‘welck deuntje geduurende den oorlogh meer voordeel gedaen heeft, als 10 000 soldaten’.[29] Franciscus Ridderus voegt hieraan toe: ‘want als soldaet en matroos dat hoort, dan wort haer bloedt gaende’.[30]

De bijzondere positie van het Wilhelmus blijkt ook uit het feit dat buitenlanders het ‘deuntje’ goed blijken te hebben gekend. Zo werd bij een feestbanket dat in 1675 door de onderkoning van Sardinië werd aangericht ter ere van zeeheld Michiel de Ruiter, niet alleen gedronken op de gezondheid van de Prins van Oranje, maar ook het Wilhelmus gespeeld.[31] De Nederlandse gezant Pieter van den Broecke, die vanaf 1620 vanuit Surat in India handel dreef, noteerde in maart 1625 in zijn journaal over een slag in de Arabische Zee, waarin de Nederlanders samen met de Engelsen tegen Arabieren vochten: ‘De Engelssen blissen gedurende de heele slach van de Rojale Jems [32] het oudt liedeken Willelmus van Nassouwen ben ick van duijtssen bloodt, dat d'onsse seer coragirde.’[33] Een geval dat het Wilhelmus tégen de Nederlanders werd gebruikt heb ik hierboven al vermeld, namelijk het bespotten van de Alkmaarders door Spaanse schalmeispelers in 1573. Vergelijkbaar is de werkwijze van Bernhard van Galen, bisschop van Munster, die in 1665 bij zijn opmars door Overijssel over de brug bij Berkum marcheerde en daarbij door twaalf trompetters het Wilhelmus liet blazen ‘soeckende op die wijse alhier jalousie te verwecken’.[34]

In ten minste één geval werd een Nederlander verrast door de bekendheid van het Wilhelmus bij buitenlanders. De eerder genoemde Pieter van den Broecke ging in 1616 op bezoek bij de pasha van Sana in het huidige Noord-Jemen en noteerde in zijn journaal: ‘Soo ick op de wallen stondt, blies onssen trompeter het deuntien van Willelmus van Nassouwen ben ick van duytssen bloodt, quam der een Turck, die, mij by den arm trockende, in Itallians vrachden, off wij het fort al in hadden, dat wy onssen prins zijn deuntien blissen. Desen Turck (…) hadde een slaef in Sluijs geweest (…).’ De Turk legt zijn vriendschap voor de Nederlanders vervolgens uit ‘seggende dat hy veel deughden van onse natie genoten hadde, doen hy met de Galeyen van Spinola voor Duynkercken ghevanghen wierdt’. Van den Broeckes uitgever Coolhaas oppert de mogelijkheid dat de man als galeislaaf uit Sluis [35] was bevrijd door de Nederlanders en in het leger van prins Maurits was opgenomen.[36]

Een buitenlander die het Wilhelmus ook kende, was Sir Philip Sydney, de Engelse dichter en hoveling die de Nederlanders in hun strijd tegen de Spanjaarden te hulp kwam. Hij dichtte een liefdeslied ‘to the tune of Wilhelmus van Nassaw’:

   Who hath his fancie pleased,
   With fruits of happie sight,
   Let here his eyes be raised
   On nature's sweetest light.
   A light which doth dissever,
   And yet untie the eyes,
   A light which dying never,
   Is cause the looker dyes.  37  

Tegenover dit uitzonderlijke Engelse contrafact staan er tientallen in het Duits (zie de bijdrage van Nehlsen) en zelfs enkele in het Zweeds. 38

Ook lang na de Vrede van Munster behield het Wilhelmus zowel zijn politieke lading als zijn signaalfunctie. Het volgde de ups en downs van het huis Oranje. Het werd bijvoorbeeld nog gespeeld bij de intocht van stadhouder Willem IV en zijn echtgenote Anna te Leeuwarden in 1734. 39 Weinig bronnen verraden wat de Oranjes zelf van hun ‘lijflied’ vonden. Een brief van prinses Louise van Brunswijk, lid van de stadhouderlijke familie, aan haar moeder prinses Wilhelmina (1795) laat zien dat het voor haar althans veel betekende. Ze schrijft dat tijdens een diner de muziek begon met de ‘air’ Wilhelmus en dat dat haar zo ontroerde dat ze de tranen voelde opwellen. 40

Over de betekenis van het Wilhelmus voor het volk zijn we daarentegen goed geïnformeerd. Dat het Wilhelmus als partijlied door de orangisten werd gebruikt, blijkt onder meer uit een kluchtig liedje uit de roerige tijden van de opkomst van de patriottenpartij in 1785. Dit liedje, met de beginregels: ‘Daar zouwen vier Heertjes uit Jagen gaan, ha ha / Zy hadden Matroozen kleertjes aan, ha ha’, gaat over een spinstertje dat ter gelegenheid van de verjaardag van de prins een kaars voor haar raam zet. De vier passerende ‘Heertjes’ daarentegen zijn niet prinsgezind. Het spinstertje herkent ze als patriotten en zet ze de deur uit. In de laatste strofe luidt het dan: ‘Adieu dan Heertjes altemaal, ha ha! / En dat jou vry de Duivel haal, ha ha; / Wy zingen: Wilhelmus van Nassou, / Met al ons lust ten spyt van jou. Vivâ! Vivâ! / Vivâ!’ 41

Ook in de stadhouderloze tijdperken wordt melding gemaakt van het Wilhelmus. In het Eerste Stadhouderloze Tijdperk (1650-1672) werd het gebruikt ter ondersteuning van een demonstratie. In 1653 ontstond in Den Haag onrust toen Holland de benoeming van de prins als kapitein-generaal en admiraal der Unie wilde dwarsbomen. Het ‘gemene’ volk kleedde zich opvallend in het oranje en vier jongens bliezen het ‘Wilhellemus’ op met oranjepapier overtrokken trompetjes. 42 De volgende dag ‘trokken zij zeer vroeg naar het Binnenhof, waar zij Wilhelmus bliezen en Oranje boven riepen zoolang totdat de jonge Prins uit het raam aan hen werd vertoond’. Het Wilhelmus werd incidenteel ook tégen de heersende Oranjetelg gebruikt, bijvoorbeeld bij de gebeurtenissen rond het afkondigen van de Vrede van Westminster (1654). Deze vrede behelsde onder meer de Acte van Seclusie, waarin de provincies afspraken dat zij de toenmalige Oranjetelg, Willem III, niet aan de macht zouden laten komen. Voorafgaande aan het afkondigen van de vrede bij het (oranjegezinde) volk speelden de trompetters het Wilhelmus, ‘'t zy zonder erg, of, zo sommigen meenden, om 't gemeen te behagen’. 43 De kracht van het Oranjelied werd kennelijk zo groot geacht dat het gebruikt zou kunnen zijn om een maatregel tégen de Oranjes in goede aarde te doen vallen.

Politieke impact

De politieke impact blijkt ook wanneer het lied verboden wordt. Toen in het rampjaar 1672 de bisschop van Munster, Bernard van Galen, Deventer naderde, nam men daar de nodige voorzorgsmaatregelen: ‘De Thoornwachter was verbooden te blaesen den ouden Toon van Wilhelmus van Nassouwen; den Organist desselve te speelen; en de Predikanten voor sijn Hoogheyd te bidden.’ 44 In de hoogtijdagen van de patriotten in 1787 werd het zingen van Oranjeliedjes verboden omdat ze orangistische relletjes uitlokten. In Leiden verbood men volgens Francq van Berkhey in die tijd de stadstrompetter zijn ‘gewoon’ liedje te blazen of het in zijn nieuwjaarsbrief te zetten. 45 Het ‘gewone’ torenwachtersliedje luidde namelijk: Wilhelmus van Nassauwen / De brand die is geblust / Gij heeren en mevrouwen / Slaapt nu maar weer gerust.’ 46

Telkens als de Oranjes weer aan de macht kwamen, werd het Wilhelmus naar hartelust gespeeld. Toen aan het einde van het Tweede Stadhouderloze Tijdperk (1702-1747) Willem IV werd uitgeroepen tot stadhouder, schreef de orangist F. Duim een lofdicht op zijn inhuldiging:

   (…)
   De heuchelyke toon, Wilhelmus van Nassouwen,
   Klinkt wêer in 't oor van Mans en Vrouwen
   (…)
   Vivat de Oranje! Jö! Lang bloeye 't huis Nassouw;
   Dit huis bleef 't Vaderlant getrouw,
   In voor- en tegenspoed; hy is der rechten Vader
   Van 't Vaderlant, en ons te gader.  47  

De aanstelling van de nieuwe stadhouder leidde tot een stroom van contrafacten, dus nieuwe liedteksten op de melodie van het Wilhelmus, en tot hernieuwde publicatie van de oorspronkelijke tekst (zie hierna). Ook in 1813, na de verdrijving van de Fransen, zou een hernieuwde Oranje- en Wilhelmusgolf losbarsten. 48

Vermaaksfunctie

Het Wilhelmus was niet alleen een aan het Oranjehuis gerelateerd strijd- en partijlied, zoals men op grond van het voorafgaande wellicht zou denken. Het heeft ook andere functies gehad. Hierboven werd het al als torenwachtersliedje genoemd, maar het werd ook bij de jacht gebruikt. Jeroen Jeroenze (pseudoniem van Hieronymus Sweerts) schrijft:

   Liefhebbers van de jacht!
   Het word u toegebracht
   Op ons gevangen Haazen,
   Wel drinkt den Horen leêg,
   En wil dan eens ter deeg 
   Fris op Wilhelmus blazen.  49  

Constantijn Huygens liet in 1657 op het toneel de plat Zaans sprekende schippersvrouw Trijntje Cornelisz in vrolijk gezelschap een liedje ten gehore brengen, ‘dat nobel gaet’: Wilhelmus van Nassouwe. 50 Ondanks de ontspannen situatie zit hier toch een ‘nationaal’ tintje aan; kennelijk wilde Trijntje een typisch Hollands lied zingen voor haar Antwerpse ‘familie’. Huygens kende het overigens ook zelf uit huiselijke kring, want zijn moeder leerde het zijn kinderen zingen. 51 Een bijzondere getuigenis uit 1747 is van de hand van de Amsterdamse boekhouder Jan de Boer. Hij speelde ter gelegenheid van de aanstelling van stadhouder Willem IV voor zijn buren op de viool het Wilhelmus, waarbij zelfs de oude besjes niet stil konden blijven staan. De oudjes zouden gezegd hebben: ‘O grooten hemel! dat is weêr de deun van onzen jongen tijd: als wij die weer mogen horen; dan worden wij ook op nieuw weder jong; want men mag dansen wat men wil; daar gaat toch niet boven Wilhelmus al van Nassauwen.’ 52 Een andere bron voor het gebruik van het Wilhelmus als dansmelodie is een lied dat geschreven werd ter gelegenheid van een gemaskerd bal op 1754 in het Mauritshuis. In de tekst staat:

   Masker af, hier danst den Paarel
   van den Nederlandsche kroon
   Boere Kinckel, Plug  53   nog Kaarel
   stellen hier zich niet ten toon
   (…)
   Masker af, gij moet hier dansen
   Op Wilhelmus Nassauws trant.  54  

De dansfunctie en het enthousiasme voor het lied in het algemeen vielen ook buitenlanders op. De Duitse geleerde en diplomaat Johann Mattheson bijvoorbeeld schreef in 1749 dat ‘het Wilhelmus nog net zo verhittend was als 150 jaar eerder; het was verbazingwekkend hoe ijverig en gelukkig het overal werd gezongen, gesprongen, geblazen en op het klokkenspel gespeeld’. 55 En Leopold Mozart noteerde in 1766 in zijn dagboek dat het Wilhelmus in Holland door iedereen werd gezongen, geblazen en gepijpt. Wolfgang koos dus niet zomaar een wijsje voor zijn bekende zeven variaties op de ‘air communément dit Willem van Nassau’. 56

Tekst en melodie

Uit de begintijd is geen complete Nederlandse tekst bewaard gebleven. De oudste die we kennen, die van 1577-1578, dateert van minstens vijf jaar na het ontstaan van het lied. Het lijkt er evenwel niet op dat de tekst in die vijf jaar veel veranderd is. 57 De oudste versie van de melodie die we kennen, dateert van 1574. De melodie is dan ten minste zes jaar oud; deze is namelijk afkomstig van een Frans lied dat werd gedicht tijdens het beleg van Chartres, in 1568.

Variatie in de melodie

Bij een zo veelvuldig en verscheiden gebruik van het Wilhelmus is nauwelijks te verwachten dat tekst en melodie steeds exact gelijk zijn gebleven. Met name de melodie moet wel aan variatie onderhevig zijn geweest. Meer nog dan liedteksten werden de melodieën mondeling overgeleverd. Als ze al werden genoteerd geschiedde dat doorgaans uit het geheugen. Leggen we zulke muzieknotaties van een populaire melodie naast elkaar, dan zijn er altijd verschillen en dat geldt eens te meer voor zo'n populaire melodie als het Wilhelmus. Deze verschillen kunnen het natuurlijk gevolg zijn van het tijdsverloop, maar kunnen ook groeps- en functiegebonden of regionaal bepaald zijn.

Uit de musicologische literatuur volgen hier enkele voorbeelden om een indruk te geven van de mate van variatie en het karakter van de varianten. Eén belangrijke karakteristiek gaat vooraf. Wie bij het Wilhelmus denkt aan de plechtstatige melodie, begeleid door een koraalachtige zetting van een harmonie- of symfonieorkest - dus zoals het Wilhelmus heden ten dage bij officiële gelegenheden wordt uitgevoerd - zal zich weinig kunnen voorstellen bij het volkse en vrolijke gebruik van de melodie zoals hierboven beschreven. Het Wilhelmus was ten tijde van de Republiek dan ook geen koraal maar een ‘lustig’, dus vrolijk wijsje, dat ongetwijfeld in een vlot tempo zal zijn gezongen en gespeeld. De plechtige interpretatie is geheel en al een product van de muzikale Romantiek en heeft niets met het oorspronkelijke karakter van de melodie te maken. 58 Er is ook niet van een continue traditie sprake geweest. Het koraalachtige Wilhelmus is in de tweede helft van de negentiende eeuw ingevoerd als alternatief voor het traditionele Wilhelmus, dat in de loop der eeuwen was geëvolueerd tot de zogenoemde Prinsenmars.

De oudste versie van de melodie, uit 1574, laat een eenvoudige, onopgesmukte melodie zien (zie afbeelding p. 27). 59 Vergelijken we deze met die bij Valerius (1626), dan zijn daar enkele omspelingen ingeslopen - wat overigens volstrekt gebruikelijk was. Deze Valeriusversie, die wij nu langzaam zingen, zal in de zeventiende eeuw niet minder opgewekt hebben geklonken dan welke andere versie ook.

Er is sprake van een discrepantie tussen de twee genoemde versies - en bijna alle andere versies uit de zestiende en zeventiende eeuw - met een functie die we hierboven veelvuldig zijn tegengekomen, namelijk het gebruik van het Wilhelmus op de trompet. Trompetten hadden in deze tijd nog geen pistons en konden daarom slechts natuurtonen voortbrengen. Dat hield in dat een trompetter weliswaar het begin van het Wilhelmus goed kon spelen, maar aan het einde in de problemen dreigde te komen. De tonen fis en e (uitgaande van grondtoon G) komen namelijk niet voor in de reeks van natuurtonen. In concreto: de cursieve lettergrepen in ‘van Hispanje heb ik altijd geëerd’ passen niet op de natuurtrompet. De oplossing was eenvoudig de melodie iets te veranderen. Slechts één van de circa tien overgeleverde melodieën uit de zestiende en zeventiende eeuw vertoont echter deze variant. Het is de versie van Jacob van Eyck, die de melodie gebruikte als onderdeel van een zogenoemde bataille voor blokfluit solo. In dergelijke composities wordt met behulp van allerlei trompet- en trommelsignalen een veldslag nagebootst. Van Eyck blijkt heel goed te hebben geluisterd naar de trompetsignalen, want deze passen stuk voor stuk op de trompet, en dat geldt dus ook voor het Wilhelmus. 60

In de achttiende eeuw traden er karakteristieke wijzigingen op in de melodievarianten. Eén betrof de hoge d in de eerste maat, een andere de herhaling van het eerste gedeelte aan het eind. Dat laatste had tot gevolg dat deze zogenoemde ‘nieuwe melodie’ of Prinsenmars geschikt werd voor de natuurtrompet. Het is deze marsvorm die in de achttiende eeuw domineerde en die ook in de negentiende gespeeld werd. 61

Variatie in de tekst

De tekst lijkt aanzienlijk minder aan variatie onderhevig te zijn geweest dan de melodie, al kan er van alles in de mondelinge overlevering zijn gebeurd dat zich aan onze waarneming onttrekt. Zoals alle geuzenliederen zal het Wilhelmus in eerste instantie verspreid zijn op vliegende blaadjes.


 [37] 
Zie ook: Wilhelmus


  1. Met dank aan Louis Grijp, die de paragraaf over muziek schreef en zonder wiens overige waardevolle opmerkingen dit artikel in deze vorm nooit tot stand was gekomen.
  2. Guinness Record Boek 96 (Utrecht/Antwerpen 1996) 131.
  3. In 1893 werd dit ‘Kimiga yowa’ officieel tot nationale hymne verheven.
  4. Over dit probleem schreef onder meer al Enschedé 1904: 6, die de kwalificatie ‘oudste volkslied’ afwees.
  5. Terry van Erp - Hofdijk z.j. [1875-1878]: 42-43.
  6. Terry van Erp - De klassieke vier vragen luiden: waar, wanneer, door wie en waarom werd het Wilhelmus geschreven? Aldus A.J. Veenendaal in zijn artikel ‘Vier vragen betreffende het Wilhelmus’ (1954), herdrukt in De Gier 1985: 73-92.
  7. Terry van Erp - Zie onder meer de Wilhelmus-bibliografie van Maljaars en Lenselink uit 1993. Hoewel ze zich grotendeels beperkten tot publicaties waarin iets gemeld wordt over de auteurskwestie, kwamen ze op ruim 350 beschrijvingen.
  8. Terry van Erp - Zie Nehlsen 1993: 52-61 en zijn bijdrage in deze bundel, p. 97.
  9. Terry van Erp - NWO/FWO-project ‘Repertorium van het Nederlandse lied tot 1600’, uitgevoerd aan het Meertens Instituut (Amsterdam) en de UFSIA (Antwerpen).
  10. Terry van Erp - De Bruin 1997. De betreffende uitgave bevindt zich in Parijs, Bibliothèque Nationale: Rés. p. Yi 24.
  11. Terry van Erp - Maljaars 1996.
  12. Terry van Erp - Hofman 1996.
  13. Terry van Erp - Free 1997: 88-96.
  14. Terry van Erp - Onder meer uitgesproken door Marijke Spies tijdens de promotie van A. Maljaars. Zij koppelt daarmee het aloude Herderiaanse volksliedbegrip aan de nationale hymne.
  15. Terry van Erp - Verwer 1973: 86. Overigens zegt hij dat de soldaat ‘mogelik’ het Wilhelmus zong.
  16. Terry van Erp - Visser Jansz. 1739: 93. Hoewel deze tekst slechts is overgeleverd in een achttiende-eeuwse redactie, lijkt er geen reden te zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid ervan. Zie Strengholt 1974: 107-108.
  17. Terry van Erp - Van Haecht 1930: Pagina's 273-274
  18. Terry van Erp - Van Haecht 1930: pagina 284
  19. Terry van Erp - Jacobsz 1959: 389.
  20. Terry van Erp - Zie Van Eeghen 1941.
  21. Terry van Erp - Zie ook Smedes 1942.
  22. Terry van Erp - Houwaert 1579: 19. Een reconstructie van deze muzikale gebeurtenis is te beluisteren op de cd van Camerata Trajectina, De vrede van Munster. Politieke muziek uit de Tachtigjarige Oorlog. Globe GLO 6048 (1998), track 8.
  23. Terry van Erp - Bor 1681, deel III: 525.
  24. Terry van Erp - Souterius 1630: 18.
  25. Terry van Erp - Zie Boeles 1864: 127.
  26. Terry van Erp - Orlers 1610: 160.
  27. Terry van Erp - Van Wassenaer z.j. [1624-1625]: 108.
  28. Terry van Erp - Schellinger 1678: 119.
  29. Terry van Erp - Montanus 1664, deel III: 233. Monantus zegt dit naar aanleiding van de gebeurtenissen rond de Zwarte Galei in Antwerpen, 1600 (zie hierboven).
  30. Terry van Erp - Franciscus Ridderus, Noodige Tijd-Korter in oorlogh en vrede (tweede druk, Leeuwarden 1672) 227. Geciteerd in Enschedé 1894: 220 en Leendertz 1925: 71.
  31. Terry van Erp - Brandt 1687: 927. Met dank aan Dirk Duijzer, die mij op het spoor van deze vermelding zette.
  32. Terry van Erp - Het Engelse vlaggenschip The Royal James.
  33. Terry van Erp - Coolhaas 1962-1963, deel I: 95.
  34. Terry van Erp - Van Aitzema 1669-1672, deel v: 624.
  35. Terry van Erp - Sluis was van 1587 tot 1604 in Spaanse handen. Coolhaas 1962-1963, deel I: 95.
  36. Terry van Erp - Coolhaas 1962-1963, deel II: 305.
  37. Terry van Erp -