Het Rampjaar, oorzaken en aanleiding

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed

Het is 1672. Rondom Nederland – toen nog de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën (of kortweg de Republiek) – beginnen Engeland en Frankrijk samen met de bisschoppen van Münster en Keulen, op de grenzen te drukken. Maar hoe heeft deze situatie kunnen ontstaan? Kwam de Republiek niet net uit een tijd van voorspoed en welvaart? En hoe kon het land binnengevallen worden door Frankrijk en Engeland, die – net als veel andere landen in Europa – toch financieel en op enkele andere vlakken achterliepen op de Republiek. Na 1660 veranderde de economische situatie van Engeland en Frankrijk drastisch en wisten zij samen verandering te brengen in de gunstige situatie van de Republiek. [1]

Maar wat was precies die situatie van de Republiek en hoe verslechterde deze tot zij in 1672 tot een catastrofaal dieptepunt kwam?

Portret van stadhouder Willem II, prins van Oranje (1626-1650), Gerard van Honthorst (atelier van). Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A
Portret van stadhouder Willem II, prins van Oranje (1626-1650), Gerard van Honthorst (atelier van). Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A

Daarvoor moeten we eerst terug naar 1650, het jaar waarin stadhouder Willem II van Oranje kwam te overlijden. Dit was de start van wat wij nu het eerste stadhouderloze tijdperk noemen. Dit tijdperk werd gekenmerkt door een binnenlandse ontplooiing van de heerschappij van regenten (ook wel de ‘Ware Vrijheid’ genoemd) en buitenlandse handelsoorlogen. Tijdens deze periode van ‘Ware Vrijheid’ waren de regenten meester op eigen grond en in eigen stad. De Republiek bestond uit zeven semi-soevereine provincies. [2] Hierin nam het machtige gewest Holland een van de grootste rollen op zich, met aan het hoofd de in 1653 benoemde Raadspensionaris Johan de Witt. Nadat de Staten van Holland besloten hadden dat een stadhouder niet langer noodzakelijk was, wisten zij ook de andere gewesten, behalve Friesland en Groningen, hiervan te overtuigen. De laatste twee behielden de graaf van Nassau als stadhouder. De factie die een besturing door de staat prefereerde boven de besturing door een stadhouder noemen we de staatsgezinden. Volgens hen diende het staatsbelang altijd voor te gaan op het eigen- en dynastieke belang van de vorst. [3]

Portret van Johan de Witt (1625-1672), raadpensionaris van Holland, Jan de Baen (kopie naar). Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A-13.
Portret van Johan de Witt (1625-1672), raadpensionaris van Holland, Jan de Baen (kopie naar). Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A-13.

Niet iedereen was het echter eens met deze overname door de regenten. De zogenaamde prinsgezinde factie zag liever dat Willem III, de postuum geboren zoon van Willem II en de Engelse prinses Maria Stuart, het stadhouderschap zou overnemen wanneer hij volwassen werd. Volgens hen was het een goddelijk recht van de Oranjes om deel te nemen in het bestuur van het land. Veel van de aanhangers van deze factie waren niet alleen regenten, maar vooral ook de gewone bevolking ondersteund door predikanten. [4]

Deze tegenstelling tussen prinsgezinden en staatsgezinden moeten we echter niet zien als dé tweestrijd waar het in de Republiek allemaal om draaide. [5]

Het waren eerder twee ongeorganiseerde groepen waartussen een ideologische tegenstelling bestond. De meesten lieten zich in eerste instantie leiden door geheel andere belangen, bijvoorbeeld pragmatisch, materialistisch of dynastiek, dan door deze ideologische kwestie over de invloed van de Oranjes. [6]

De belangen van de eigen familie en de stad gingen eigenlijk altijd voor. [7]

Portret van Willem III (1650-1702) op ca. driejarige leeftijd, Gerard van Honthorst (atelier van). Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A-521.
Portret van Willem III (1650-1702) op ca. driejarige leeftijd, Gerard van Honthorst (atelier van). Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A-521.

Hoewel er geen duidelijke partijen bestonden, bestond er wel degelijk politieke tegenstelling. De handelsoorlogen vereisten een voortdurende stellingname van de regenten. Naast de binnenlandse problematiek speelde de Republiek dus ook een aanzienlijke rol op het Europese toneel. De Republiek was dankzij haar handel, scheepvaart tot grote welvaart gekomen. Zo nam een van de kleinste landen in Europa een van de meest vooraanstaande en machtigste posities in. [8]

Het liefst deed de Republiek dit door algehele afzijdigheid en onthoudingspolitiek om zo de handelsbetrekkingen te beschermen. Deze politiek hield echter niet lang stand, want de defensieve allianties van De Witt bleken uiteindelijk niet genoeg om de ‘vijand’ buiten de deur te houden. [9]

Na de vrede van Münster (1648), die voor de Republiek het einde van de Tachtigjarige Oorlog betekende, zien we de Engelse en Franse regering overgaan op een nieuwe economische politiek waarin de belangen van eigen nijverheid en handel beschermd en bevorderd werden. [10]

De Witt moest hierdoor steeds verder buigen onder verdragen en compromissen die hem door Engeland en Frankrijk werden opgelegd. [11]

Eerder stuurde Engeland aan op een alliantie, maar hierin was er voor de Republiek maar weinig ruimte. [12]

In 1651 besloot Engeland de Akte van Navigatie op te stellen, waarin buitenlandse schepen alleen nog goederen mochten aanvoeren die uit het betrokken land zelf afkomstig waren. Dit was een aanleiding voor de eerste Engelse-Nederlandse oorlog (ook wel de Engelse Zeeoorlog genoemd), die duurde van 1652-1654. De Republiek bleek op deze zeeoorlog echter niet goed genoeg voorbereid. [13]

Voor de moderne Engelse marine, die uitgerust was met echte oorlogsschepen, was de vloot van de Republiek – die bestond uit allerlei ingehuurde bewapende koopvaardijschepen – geen partij. De koopvaardij en visserij kwamen vrijwel tot stilstand en zorgden voor onrust en opstand tegen de ‘Ware Vrijheid’ in de Republiek. Ook groeide de roep om de Oranjes. De Engelse Lord Protector Oliver Cromwell – die tijdens het interregnum Engeland bestuurde – probeerde de ‘Ware Vrijheid’ enigszins te beschermen, gezien hij ook geen baat had bij de terugkeer van de Oranjes, die familie waren van de zojuist afgezette en onthoofde Engelse koning Karel I. [14]

Portret van Lord Protector Oliver Cromwell (1599-1658)Samuel Cooper. Collectie National Portrait Gallery (Londen). Via Wikimedia Commons.
Portret van Lord Protector Oliver Cromwell (1599-1658)Samuel Cooper. Collectie National Portrait Gallery (Londen). Via Wikimedia Commons.

Aan het eind van de oorlog werd bij de Vrede van Westminster in 1654, tot de teleurstelling van de Republiek, de Akte van Navigatie gehandhaafd. De Engelse regering eiste tijdens de vrede ook dat de Prins van Oranje voor altijd uitgesloten zou worden van het stadhouderschap. Deze clausule werd door de Republiek geweigerd en werd uiteindelijk dan ook niet in het vredesverdrag opgenomen. Toch sloot de provincie Holland in het geheim dit verdrag met Engeland. Dit verdrag werd de Akte van Seclusie genoemd en verplichtte Holland het ambt van stadhouder nooit aan Willem of zijn nakomelingen te zullen verlenen. [15]

Toen bleek dat De Witt hierin op eigen gezag en buiten vrijwel iedereen om had gehandeld, was de verontwaardiging groot. Hoewel de machtspositie van De Witt en de staatsgezinden door de akte versterkt werd, zou dit een blijvend zeer veroorzaken bij de prinsgezinden. [16]

Na de vrede probeerde De Witt toenadering te zoeken tot de Engelse koning Karel II, die na het interregnum de troon van Engeland had bestegen. Dit ging echter moeizaam en in december 1660 hernieuwde Engeland de Akte van Navigatie. Uiteindelijk sloot De Witt in 1662 een verdrag met Frankrijk, waarin beide landen elkaar hulp toezegden in het geval van een aanval door derden en waarin ook een overeenkomst over handel werd gesloten. [17]

PKarel II, koning van Engeland (1630-1685), Thomas Hawker, Collectie National Portrait Gallery (Londen). Via Wikimedia Commons.
Karel II, koning van Engeland (1630-1685), Thomas Hawker, Collectie National Portrait Gallery (Londen). Via Wikimedia Commons.

Uiteindelijk werd de oorlog tussen Engeland en Nederland toch hervat. Door grote oorlogsuitgaven kwam de Engelse regering diep in de schulden. Tijdens de tweede Engelse Zeeoorlog (1665-1667) kon de oorlogsvloot zelfs niet uitgerust worden. [18]

Hoewel de Republiek eerst niet aan de winnende hand was, behaalde deze toch de overwinning toen admiraal Michael de Ruyter de Theems opvoer en de in Chatham afgemeerde Engelse vloot vernietigde. [19]

Deze winst was in het voordeel voor de staatse regering van de Republiek. Dit gold met name voor Johan de Witt, die van de winst gebruik maakte om de positie van de Staten van Holland te verstevigen. Door middel van het Eeuwig Edict, gesloten op 5 augustus 1667, legden de Staten van Holland vast dat geen stadhouder in de Republiek in de toekomst nog de titel van kaptein-generaal of admiraal-generaal mocht houden. Wel kreeg Willem III een plek in de Raad van State, een belangrijk bestuursorgaan van de republiek. [20]

Hoewel de Republiek bij de Vrede van Breda in 1667 Nieuw-Nederland (het huidige New York) definitief overdroeg aan de Engelsen, verwierf zij in ruil daarvoor Suriname. [21]

Hoewel er nu veel geïnvesteerd was in de vloot van de Republiek, was er op het landleger drastisch bezuinigd. Dit zou de Republiek in 1672 duur komen te staan. Ook was tijdens de Tweede Engelse Zeeoorlog de bisschop van Münster, Bernard von Galen (bij velen bekender als Bommen Berend) de Republiek binnengevallen. Hij veroverde daar enkele steden. De Republiek deed een beroep op het verdrag met Frankrijk, wat leidde tot een vrede met de Münsterse bisschop in 1666. [22]

Schepen van de Engelsen worden in brand gestoken tijdens de Tocht naar Chatham (20 juni 1667), onderdeel van de Tweede Engelse Zeeoorlog (1665-1667)Jan van Leyden. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A-1386.
Schepen van de Engelsen worden in brand gestoken tijdens de Tocht naar Chatham (20 juni 1667), onderdeel van de Tweede Engelse Zeeoorlog (1665-1667)Jan van Leyden. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-A-1386.

Hoewel dit een voorspoedig vredesbesluit was, was er ook een keerzijde. In 1667 vielen de Franse legers de Spaanse (Zuidelijk) Nederlanden binnen. In 1668 sloten Engeland, Zweden en de Republiek daarom een verbond ter handhaving van de machtsbalans in Europa. Lodewijk XIV sloot datzelfde jaar nog vrede, maar slechts met een kleine winst. [23]

Lodewijk moest akkoord gaan met een bescheiden gebiedswinst in de Spaanse Nederlanden. Als reactie op de Nederlandse bemoeienis met de Franse inval op de Spaanse Nederlanden werd de mercantilistische politiek van Frankrijk sterk verscherpt. [24]

In juni 1670 sloten de Engelse koning Karel II en de Franse koning Lodewijk XIV het geheime Verdrag van Dover, waarin zij besloten zich samen tegen de Republiek te keren. Rond de jaren zeventig van de zeventiende eeuw ontstond er onenigheid tussen de regenten van de Republiek over het versterken van de verdedigingswerken. Sommigen vonden dit nodig omdat een toekomstige oorlog met Frankrijk onvermijdelijk leek. De Witt had meer geld nodig voor landsdefensie en deed verschillende voorstellen aan de Staten van Holland. Toen Amsterdam aan het eind van 1670 eindelijk meeging in de plannen van De Witt begonnen de discussies opnieuw, dit keer in de Staten-Generaal, waar de Staat van Oorlog door alle zeven gewesten moest worden goedgekeurd. Hoewel de vloot nog in enige staat van paraatheid kon worden gebracht, slaagde De Witt er niet in hetzelfde te bereiken voor het landleger, wat sterk gedecentraliseerd was. [25]

Portret van Lodewijk XIV (1638-1715) uit ca. 1670. Anoniem (naar Claude Lefèbvre). Collectie museum Chateau de Versailles (Parijs). Via Wikimedia Commons.
Portret van Lodewijk XIV (1638-1715) uit ca. 1670. Anoniem (naar Claude Lefèbvre). Collectie museum Chateau de Versailles (Parijs). Via Wikimedia Commons.

Tijdens 1670 en 1671 groeide steeds meer het momentum van de beweging die vóór de verheffing van de prins van Oranje was. Men hoopte – door Willems familiebanden met het Engelse koningshuis – dat de Oranjes voor een nadere verbintenis tussen Engeland en de Republiek konden zorgen. Om dit te bewerkstelligen was het volgens hen noodzakelijk dat Willem werd toegelaten tot de regering en een belangrijke positie zou bekleden. Andere regenten hoopten weer op een bondgenootschap met Engeland door Willem tot kapitein-generaal te benoemen; een beslissing die lijnrecht in zou gaan tegen wat er besloten was in het Eeuwig Edict van een paar jaar eerder. Op 4 december 1671 deed Enkhuizen het voorstel de jonge prins van Oranje tot kapitein-generaal van het leger te benoemen. Een meerderheid van de Staten stemde in met dit voorstel. Holland probeerde de prins nog beperkende voorwaarden op te leggen en wilden hem slechts benoemen voor één veldtocht. Toch werd in januari van 1672 – aan de start van wat later het Rampjaar zou heten – door de Staten besloten mee te werken aan de benoeming van Willem III. [26]

Maar ondertussen had Lodewijk XIV een verdrag gesloten met de bisschoppen van Keulen en Münster. Hierdoor kon Lodewijk met zijn troepenmacht van 120.000 soldaten over het grondgebied van de bisschoppen trekken en hiermee de vrede met Spanje bewaren door de Zuidelijke Nederlanden – toen nog onder Spaans bewind – te vermijden. [27]

Op 12 juni 1672 viel het Franse leger onder leiding van Lodewijk de Republiek via het oosten binnen. [28]

Portret van Willem III uit ca. 1680-1684. Caspar Netscher. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-C-194.
Portret van Willem III uit ca. 1680-1684. Caspar Netscher. Collectie Rijksmuseum Amsterdam, objectnummer SK-C-194.

De Witt was er niet vanuit gegaan dat de Franse en Engelse regering – nu respectievelijk met het grootste landleger en de grootste vloot in Europa – tot de aanval zouden overgaan. De Republiek was dan ook niet voorbereid op de aanval. Daarnaast was tijdens de Tweede Engelse Zeeoorlog de roep om Oranje toegenomen en tijdens de binnenval van de vijandige legers was daardoor de verheffing van Willem tot stadhouder en beschermer van de Republiek onvermijdelijk geworden. In juli 1672 werd hij stadhouder Willem III. [29]

  1. Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’: De geschiedenis van het Rampjaar 1672 (Hilversum: Verloren, 1998), 29.
  2. J.C.H. Blom en E Lamberts, eds. Geschiedenis van de Nederlanden (Amsterdam: Prometheus-Bert Bakker, 2014), 190.
  3. Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 19, 29.
  4. Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 20-1.
  5. Blom en Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, 193.
  6. Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 20-1.
  7. Blom en Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, 193.
  8. Blom en Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, 194.
  9. Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 29.
  10. Blom en Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, 194.
  11. Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 29.
  12. Friso Wielenga, Geschiedenis van Nederland: Van Opstand tot heden (Amsterdam: Boom, 2012), 113.
  13. Blom en Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, 195.
  14. Friso Wielenga, Geschiedenis van Nederland, 113-4
  15. Blom en Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, 195.
  16. Wienga, Geschiedenis van Nederland, 115.
  17. Friso Wielenga, Geschiedenis van Nederland, 116.
  18. Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 22, 28.
  19. Friso Wielenga, Geschiedenis van Nederland, 116.
  20. Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 22, 28.
  21. Blom en Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, 196.
  22. Friso Wielenga, Geschiedenis van Nederland, 115, 118.
  23. Blom en Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, 196.
  24. Friso Wielenga, Geschiedenis van Nederland, 118.
  25. Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 23-5.
  26. Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 25.
  27. Friso Wielenga, Geschiedenis van Nederland, 119.
  28. Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 41.
  29. Blom en Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, 197-8.