Duvenvoorde, Willem van

Uit Wiki Raamsdonks Historie

Pagina 313-314

Willem van Duvenvoorde, (bijgenaamd Sninrieme) politicus en financier) Geboren ca.1290; overleden op 12 augustus 1353 op zijn kasteel te Boutersem, bastaard van Philips van Duvenvoorde; huwde in 1326 met Heilwich van Vianen, welk huwelijk kinderloos is gebleven. Willem van Duvenvoorde had meerdere bastaardkinderen, van vóór zijn huwelijk, o.a. Willem van Dongen.

Wie van Duvenvoorde's moeder was, is onbekend. Ofschoon van onwettige geboorte, was zijn afstamming niet zonder betekenis. De Duvenvoorde's waren een jongere linie van het geslacht Wassenaar. Zijn vader was een kleinzoon van Arent I van Duvenvoorde, de zoon van Filips van Wassenaar die in 1258 met het goed Duivenvoorde bij Voorschoten werd beleend. De Duivenvoordes genoten een aanzienlijke maatschappelijke status. De Wassenaars en de jongere linies van dit geslacht hadden onder graaf Floris V (1256 - 1296) een voorname positie in het landsheerlijke bestuur weten te verwerven.

Hun invloed werd weliswaar door de Zeeuw Wolfert van Borselen teruggedrongen, toen die van september 1297 tot augustus 1299 de feitelijke macht in Holland en Zeeland in handen had, maar herstelde zich onder de eerste Henegouwers. De Wassenaars zelf kregen evenwel onder graaf Willem III van Holland-Henegouwen, die streefde naar een positie onafhankelijk van de oude adel en de steden, minder invloed op het grafelijk bestuur. Juist aan de zijlinies van dit geslacht heeft Willem III regeringszaken toevertrouwd. De familieband der Duivenvoordes is een niet onbelangrijk aspect van het handelen van deze groep in de eerste helft van de 14e eeuw geweest. Sedert 1320 ongeveer vond ,,de Duvenvoordse clan" in Willem van Duvenvoorde onbetwist zijn leider, en behartigde deze aan het grafelijk hof de belangen van zijn verwanten.

Willem van Duvenvoorde is zijn carrière begonnen onder protectie van zijn oom Dirk van de Wale , broer van Filips van Duivenvoorde en vanaf 1308 tot 1316 hofmeester van graaf Willem III in Den Haag. De oorkonde van 10 september 1311, waarbij Dirk van de Wale met grafelijke instemming hem een derde van de tienden in De Lier hij Monster als erfenis toekende, laat dit vermoeden.

In dit stuk noemt de graaf hem ,,Willem Snicrieme, sinen neve, onsen knape". Hij blijkt dus reeds zijn entree aan het grafelijk hof te hebberi gemaakt, als Willem Snicrieme. Een snikke was een licht vaartuig. De naam Snicrieme kan daarom duiden op de eerste activiteiten van de jonge Willem van Duvenvoorde. De bijnaam kan ook slaan op een uiterlijke overeenkomst. Hij heeft deze bijnaam evenwel slechts korte tijd behouden. In 1313 wordt hij door de graaf ,,onsen ghetrouwen knape Willaem Snickerieme, zone heren Philips van Duvenvoerde" genoemd. In 1316 heet hij Willaem, heer Philips sone van Duvenvoerde".
De eerste baten, die de dienst van de graaf hem opbracht, kwamen hem in 1313 toe. Op 15 mei 1313 gaf de graaf hem voor bewezen diensten zeven hoeven land bij Nootdorp in leen. Van een gespecialiseerde functie van Willem van Duvenvoorde aan het hof blijkt hier nog niets. Drie jaar later is Willem van Duvenvoorde kamerling van de graaf: begin 1316 schonk Willem III hem, zijn kamerling, een renteleen van 25 pond holl. uit de tienden van Hazerswoude.
Tussen mei 1313 en februari 1316 moet hij dus het ambt verkregen hebben, dat hij lange tijd zou bekleden. Benevens kamerling werd Willem van Duvenvoorde op 14 september 1317 ook 's graven zegelbewaarder. Eenmaal in functie, drong Willem van Duvenvoorde andere zegelaars en vooral Jehan Chauffecire na 1325 op de achtergrond.

Pagina 315-316

Met het ambt van kamerling-zegelbewaarder had Willem van Duvenvoorde een sleutelpositie verworven : de functie van kamerling gaf hem het toezicht op de ,,camer" van de graaf, waar schatkist en zegel bewaard werden, en als zegelbewaarder kon hij door de bezegeling der uitgaande stukken kennis nemen van de staatszaken uit de eerste hand. Hij kreeg met dit ambt een vooraanstaande positie in de kleine raad van de graaf, het commune consilium, waarmee Willem III placht te regeren.
Ook bij het afhoren van de rekeningen der grafelijke rentmeesters was Willem van Duvenvoorde betrokken. Uit de recessen van de drie oudste bewaard gebleven rekeningen kan worden opgemaakt, dat enkele leden van de kleine raad, onder wie Willem van Duvenvoorde , in het bijzonder met de controle van de financiën belast waren.

Op het moment dat Willem van Duvenvoorde nauw bij het landsheerlijke bestuur werd betrokken, had graaf Willem III zich een eerste plaats onder de vorsten in de Nederlanden eigen gemaakt. De bescherming van het Rijnverkeer en de bevordering van de economische belangen van Dordrecht, de uitbreiding van zijn invloedssfeer in het Zuiden in Mechelen (1313 - 1318) en in Heusden (1318/19) en naar het Oosten in het Nedersticht, door bevoogding van Utrechtse bisschoppen, bepalen het gezicht van Willems Hollandse politiek in de jaren na 1313.

Na 1320 kwamen ook de betrekkingen tussen Brabant en Henegouwen-Holland op vriendschappelijke voet. De politiek van Willem III heeft haar weerslag gehad op het handelen van zijn kamerling Willem van Duvenvoorde Tijdens het bewind over Mechelen had graaf Willem III connecties kunnen aanknopen met Mechelse en Brabantse kapitalisten, die met Lombarden en enkele Hollandse burgers zijn geldschieters bij uitstek zouden worden.

Als camerarius regelde Willem van Duvenvoorde de financiële transacties van de graaf; in 1318 incasseerde hij grote bedragen voor de graaf en loste hij diens hypotheek af, zoals in 1319 aan de Brusselse financier Jan Crupeland. Ook zelf leende hij de
graaf geld. De door hem aan de graaf bewezen diensten" kunnen veelal geinterpreteerd worden als voorschotten.

Zo kreeg hij op 20 januari 1320 ,,om menighen trouwen dienst" een rente van 200 pond holl. per jaar uit de tol van Mechelen. Dit was een voor de grafelijkheid gebruikelijke financiering.

In mei 1322 verpachtte de graaf voor ontvangen leningen voor vier jaar de tol en wissel te Dordrecht, tot het bedrag van 360 pond holl. per jaar, aan Wouter Bau van Mechelen en twee burgers van Dordrecht. Ook Willem van Duvenvoorde werd door de graaf betrokken bij de belangen van het Dordtse handelsverkeer. In 1326 schonk hij hem de lucratieve wijnroede in Dordrecht, d.i. het ambt van het meten van de aangevoerde wijn. Naast de wijnroede, kreeg Willem van Duvenvoorde het schrodeambacht van Dordrecht, hetgeen het toezicht op en uitvoering van de overslag van de aangevoerde en door te voeren wijn in kelders en
schepen inhield.

Willem van Duvenvoorde participeerde ook korte tijd in de Dordtse tol en wissel, maar in juni 1334 ruilde hij het nutschap in de
wissel en de tol van Dordrecht tegen een rente van 496 pond uit het land van Steenkerken en uit het bos van Houssière in Henegouwen. Willem van Duvenvoorde verkoos een vaste rente boven handelswinsten.

Het lijkt niet onwaarschijnlijk, dat Willem van Duvenvoorde bij zijn reizen naar Mechelen voor de graaf en bij de opvolgingskwestie in Heusden (1318), waarbij Holland en Brabant korte tijd tegenover elkaar stonden, oog heeft gekregen voor de economische mogelijkheden en het militair-strategisch belang van de Hollands-Brabantse grenszone. De grens tussen Holland en Brabant liep toen ten zuiden van Geertruidenberg, van liet land van Zevenbergen naar Waalwijk. De grenszone bestond in de
eerste helft van de 14e eeuw nog voor het merendeel uit woeste grond en moeras, die door bedijking en afwatering in gereedheid waren te brengen voor exploitatie en voor de winstgevende zoutwinning, het z.g. ,,darink delven".

Pagina 317-318

In dit gebied, aan weerszijden van de Hollands-Brabantse grens, heeft Willem van Duvenvoorde zich een bijna aaneengesloten domein opgebouwd. Aan Hollands Zuidgrens kon v . D . zich achtereen­ volgens meester maken van de am­bachtsheerlijkheden Almonde en Dubbelmonde (1320), Twintighoeven (1326), Klein-Waspik (1328), van de helft van het ambacht van Standhazen (1331) en van het ambacht van Zwaluwe (1346). In deze en aangrenzende heerlijkheden verwierf hij verschillende tiend- en patronaatsrechten en losse percelen grond. Voorts kreeg hij in 1323 van de graaf het schoutsambacht van Sint Geertruidenberg, op voor­waarde dat hij er een burcht bouwde, waarmee een burggraafschap werd be­oogd.

In en om Geertruidenberg kreeg Willem van Duvenvoorde goederen, in 1327 o.m. de wildernis tussen Steenloo en Oosterhout. Moergronden en wildernis bij Steenloo, Zijdewinde, 's-Gravenmoer, Besooyen, Standhazen en Zwaluwe ten noorden van de grens en bij Tilburg , Loon op Zand; Goirle en Dongen ten zuiden daarvan kocht hij achtereenvolgens op of nam ze in pacht.

Talrijke stukken geven er blijk van dat Willem van Duvenvoorde de moergronden door bedijking en afwatering in cultuur heeft gebracht en voor moernering heeft aangewend. Hij ging daarbij te werk als een moderne onder­nemer: de winsten, gemaakt op de in cultuur gebrachte grond en bij de zoutwinning, investeerde hij in nieuwe grondaankoop.

Willem van Duvenvoorde heeft zijn kapitaal voornamelijk gevormd uit grondbezit. Zijn belang­ rijkste aanwinst in de Hollands-Brabantse grenszone was ongetwijfeld de heerlijkheid Oosterhout en het huis te Striene (of Strijen) bij Oosterhout. In november 1323 kreeg hij het huis te Striene met bijbehorende goederen te Ooster­hout, Dorst, Dongen, Ulvenhout, Zundert en Wernhout in erfpacht van de heer en vrouw van Putten en Strijen.

In juni 1325 werd hij vervolgens door de heer en vrouw van Breda beleend met de hoge en lage jurisdictie van Oosterhout, een belening waarmee hertog Jan III blijkens de bezegeling instemde. Willem van Duvenvoorde heeft het bezit van Oosterhout hoog getaxeerd; zijn leven lang is hij zich bij voorkeur ,,heer van Oosterhout" blijven noemen.
Toen echter Oosterhout in Hollandse handen dreigde te komen, ontstond er tussen de Hollandse grafelijkheid en de Brabantse hertogelijkheid een verschil van mening over de loop van de grens.

Willem van Duvenvoorde wilde evenwel omtrent zijn be­doelingen geen onzekerheid laten be­staan. Bij oorkonde van 7 juni 1325
beloofde hij hertog Jan III, dat hij deze vanuit zijn huis te Oosterhout geen schade zou berokkenen. Dit heeft ertoe geleid, dat Jan III zijn ,,knape ende man " Willem van Duvenvoorde in 1327 begunstigde met het privilege, dat geen inwoners van Oosterhout poorters van Capelle-op-Den Bosch mochten worden en dat hij hem voorts in 1329 met de heerlijkheid Oosterhout beleende en het huis te Striene in bescherming nam.
In 1329 kon Willem van Duvenvoorde dit domein ver­der uitbouwen met de noordoostelijk van het land van Breda gelegen heer­
lijkheid Dongen, waarmee hij door Gerard van Hoorne, heer van Altena, werd beleend. De afronding naar het Zuiden bereikte hij tenslotte in 1339, toen hij het levenslang vruchtgebruik van de heerlijkheid Breda verwierf.
Maar afgezien van Breda, had Willem van Duvenvoorde zich toch in een tijdsbestek van nog geen tien jaar een domein aan weers­zijden van de Hollands-Brabantse grens opgebouwd. De ligging ervan bood hem ook politieke voordelen. Hij heeft daardoor zowel in Holland als in Bra­bant een rol kunnen spelen en een eigen toenaderingspolitiek kunnen bedrijven tussen de Hollandse grafelijkheid en de Brabantse hertogelijkheid.
Benoorden de Merwede nam Willem van Duvenvoorde's bezitsverwerving territoriaal niet zo'n omvang aan als in de Hollands-Brabantse grenszone. De erfenis van zijn oom Dirk van de Wale vormde hier met de tienden in De Lier, die hij door een ruil met Dirks bastaardkinderen

Pagina 319-320

tegen ander goed geheel in handen wist te krijgen, een eerste aanzet. Uit de erfenis van Dirk van de Wale kreeg hij voorts in 1330, tezamen met zijn halfbroer Jan I van Polanen, de wettige zoon van Fil i p s van Duvenvoorde, het huis in De Lier met bijbehorend land. In datzelfde jaar kochten Willem van Duvenvoorde en Jan I van Polanen het huis te Kapelle met ca. 96 morgen land van de verarmde heren Van de Lek. Ook dit bezit kon Willem van Duvenvoorde door de verwerving van de gerechten van Kapelle en Nieuwerkerk en van de tienden van Moordrecht verder uitbouwen.

Een ander complex goederen maakte Willem van Duvenvoorde zich eigen in de Riederwaard in 1328, en in 1345 completeerde hij dat complex met de aankoop van de ambachten in Zwijndrecht verder. Ter afronding van Willem van Duvenvoorde's bezitsverwerving benoorden de Merwede zij vermeld, dat hij benevens de boven beschreven goederen nog diverse rentelenen, o.a. uit de tollen van Niemandsvriend (1318) en van Ammers (1324), en verschillende stukken grond o.m. in Berkel, 's-Gravenambacht, Rijswijk, Vlaardingen, Schiedam en Woerden heeft bezeten.

Het is opmerkelijk, dat Willem van Duvenvoorde geen bezitsrechten in Zeeland had. Wel kocht hij op 26 april 1327 het ambacht
van Westerkerke van graaf Willem III, maar drie maanden later werd Jan Wissenzn. uit Duiveland er in opdracht van Willem van Duvenvoorde mede beleend. Mogelijk heeft de oude tegenstelling tussen de Duivenvoordes, die bij de moord op Wolfert van Borselen op 1 augustus 1299 te Delft betrokken waren, en de Zeeuwse adel hierbi j een rol gespeeld.

Doordat graaf Willem III een feitelijk protectoraat over het Nedersticht ging uitoefenen, raakte ook Willem van Duvenvoorde betrokken bij de Utrechtse zaken. In 1321 / 22 maakte Willem van Duvenvoorde deel uit van de Hollandse raad, waaraan bisschop Frederik van Sierck zijn regeringsdaden te kennen moest geven. Geldnood dreef Frederiks opvolger Jan van Diest tot leningen bij verschillende edelen en vorsten. In oktober 1325 leende Willem van Duvenvoorde de Utrechtse bisschop 650 pond zw. tourn. tegen een rente van 30%, een forse maar niet uitzonderlijk hoge rente in vergelijking met de praktijken van andere geldschieters in die dagen.

Als kamerling en lid van de grafelijke raad en als geldschieter raakte Willem van Duvenvoorde aldus politiek en financieel geïnteresseerd in het Sticht Utrecht. Zijn belangen in die streek namen kort daarop toe door zijn huwelijk, tussen 25 mei en 12 augustus 1326, met Heilwich, de erfdochter van Zweder van Vianen. Achter het huwelijk kan men een politiek mananivre van graaf Willem III zien, waarvoor Willem van Duvenvoorde's kapitaal en zijn financieel-administratief talent borg stonden, want de financiële situatie van Zweder van Vianen was zo weinig rooskleurig, dat graaf Willem III en Willem van Duvenvoorde in september 1326 het beheer van burcht en heerlijkheid van Vianen van Zweder overnamen ter delging van zijn schulden. In feite heeft sedertdien Willem van Duvenvoorde Vianen bestuurd.

De verbintenis tussen de adellijke Heilwich en de bastaard Willem van Duvenvoorde heeft 17e eeuwse genealogen in de verleiding gebracht een legende te weven om dit kinderloos gebleven huwelijk ten detrimente van Willem van Duvenvoorde.

Niets wijst er echter op, dat de verhouding tussen de beide echtgenoten slecht is geweest .

Tot aan Willem van Duvenvoorde's dood in 1353 komen zij beiden tegelijk in de stukken voor en Willem van Duvenvoorde heeft haar tijdens zijn leven en na zijn dood een hoge materiële welstand kunnen bieden. Vanaf 1330 trof Willem van Duvenvoorde schikkingen voor de verdeling van zijn nalatenschap ten gunste van zijn neven en nichten uit het huis Polanen en van zijn bastaardkinderen, van wie zeker 3 of 4 vóór zijn huwelijk werden geboren.

Lang kan overigens het standsverschil tussen de beide echtgenoten geen rol hebben gespeeld: in 1328 werd Willem van Duvenvoorde tot ridder geslagen, waarschijnlijk na deelname aan de slag bij Cassel aan de zijde van Willem III, en op 11 augustus 1329 werd hij door koning Lodewijk de Beier, de schoonzoon van graaf Willem III, gelegitimeerd.

Pagina 321-322


Zie ook: Willem van Duvenvoorde

Bron: Hans M. Brokken, "Duvenvoorde, Willem van", Gedigitaliseerd en aangevuld door Terry van Erp uit het: Nationaal Biografisch Woordenboek, vol. 5, 1972 kol. 313-328