Duvenvoorde, Willem van

Uit Wiki Raamsdonks Historie

Bron: Hans M. Brokken, "Duvenvoorde, Willem van", uit het: Nationaal Biografisch Woordenboek, vol. 5, 1972 kol. 313-328

Gedigitaliseerd en aangevuld: Terry van Erp

Pagina 313-314

Willem van Duvenvoorde, (bijgenaamd Sninrieme) politicus en financier) Geboren ca.1290; overleden op 12 augustus 1353 op zijn kasteel te Boutersem, bastaard van Philips van Duvenvoorde; huwde in 1326 met Heilwich van Vianen, welk huwelijk kinderloos is gebleven. Willem van Duvenvoorde had meerdere bastaardkinderen, van vóór zijn huwelijk, o.a. Willem van Dongen.

Wie van Duvenvoorde's moeder was, is onbekend. Ofschoon van onwettige geboorte, was zijn afstamming niet zonder betekenis. De Duvenvoorde's waren een jongere linie van het geslacht Wassenaar. Zijn vader was een kleinzoon van Arent I van Duvenvoorde, de zoon van Filips van Wassenaar die in 1258 met het goed Duivenvoorde bij Voorschoten werd beleend. De Duivenvoordes genoten een aanzienlijke maatschappelijke status. De Wassenaars en de jongere linies van dit geslacht hadden onder graaf Floris V (1256 - 1296) een voorname positie in het landsheerlijke bestuur weten te verwerven.

Hun invloed werd weliswaar door de Zeeuw Wolfert van Borselen teruggedrongen, toen die van september 1297 tot augustus 1299 de feitelijke macht in Holland en Zeeland in handen had, maar herstelde zich onder de eerste Henegouwers. De Wassenaars zelf kregen evenwel onder graaf Willem III van Holland-Henegouwen, die streefde naar een positie onafhankelijk van de oude adel en de steden, minder invloed op het grafelijk bestuur. Juist aan de zijlinies van dit geslacht heeft Willem III regeringszaken toevertrouwd. De familieband der Duivenvoordes is een niet onbelangrijk aspect van het handelen van deze groep in de eerste helft van de 14e eeuw geweest. Sedert 1320 ongeveer vond ,,de Duvenvoordse clan" in Willem van Duvenvoorde onbetwist zijn leider, en behartigde deze aan het grafelijk hof de belangen van zijn verwanten.

Willem van Duvenvoorde is zijn carrière begonnen onder protectie van zijn oom Dirk van de Wale , broer van Filips van Duivenvoorde en vanaf 1308 tot 1316 hofmeester van graaf Willem III in Den Haag. De oorkonde van 10 september 1311, waarbij Dirk van de Wale met grafelijke instemming hem een derde van de tienden in De Lier hij Monster als erfenis toekende, laat dit vermoeden.

In dit stuk noemt de graaf hem ,,Willem Snicrieme, sinen neve, onsen knape". Hij blijkt dus reeds zijn entree aan het grafelijk hof te hebberi gemaakt, als Willem Snicrieme. Een snikke was een licht vaartuig. De naam Snicrieme kan daarom duiden op de eerste activiteiten van de jonge Willem van Duvenvoorde. De bijnaam kan ook slaan op een uiterlijke overeenkomst. Hij heeft deze bijnaam evenwel slechts korte tijd behouden. In 1313 wordt hij door de graaf ,,onsen ghetrouwen knape Willaem Snickerieme, zone heren Philips van Duvenvoerde" genoemd. In 1316 heet hij Willaem, heer Philips sone van Duvenvoerde".
De eerste baten, die de dienst van de graaf hem opbracht, kwamen hem in 1313 toe. Op 15 mei 1313 gaf de graaf hem voor bewezen diensten zeven hoeven land bij Nootdorp in leen. Van een gespecialiseerde functie van Willem van Duvenvoorde aan het hof blijkt hier nog niets. Drie jaar later is Willem van Duvenvoorde kamerling van de graaf: begin 1316 schonk Willem III hem, zijn kamerling, een renteleen van 25 pond holl. uit de tienden van Hazerswoude.
Tussen mei 1313 en februari 1316 moet hij dus het ambt verkregen hebben, dat hij lange tijd zou bekleden. Benevens kamerling werd Willem van Duvenvoorde op 14 september 1317 ook 's graven zegelbewaarder. Eenmaal in functie, drong Willem van Duvenvoorde andere zegelaars en vooral Jehan Chauffecire na 1325 op de achtergrond.

Pagina 315-316

Met het ambt van kamerling-zegelbewaarder had Willem van Duvenvoorde een sleutelpositie verworven : de functie van kamerling gaf hem het toezicht op de ,,camer" van de graaf, waar schatkist en zegel bewaard werden, en als zegelbewaarder kon hij door de bezegeling der uitgaande stukken kennis nemen van de staatszaken uit de eerste hand. Hij kreeg met dit ambt een vooraanstaande positie in de kleine raad van de graaf, het commune consilium, waarmee Willem III placht te regeren.
Ook bij het afhoren van de rekeningen der grafelijke rentmeesters was Willem van Duvenvoorde betrokken. Uit de recessen van de drie oudste bewaard gebleven rekeningen kan worden opgemaakt, dat enkele leden van de kleine raad, onder wie Willem van Duvenvoorde , in het bijzonder met de controle van de financiën belast waren.
Op het moment dat Willem van Duvenvoorde nauw bij het landsheerlijke bestuur werd betrokken, had graaf Willem III zich een eerste plaats onder de vorsten in de Nederlanden eigen gemaakt. De bescherming van het Rijnverkeer en de bevordering van de economische belangen van Dordrecht, de uitbreiding van zijn invloedssfeer in het Zuiden in Mechelen (1313 - 1318) en in Heusden (1318/19) en naar het Oosten in het Nedersticht, door bevoogding van Utrechtse bisschoppen, bepalen het gezicht van Willems Hollandse politiek in de jaren na 1313.
Na 1320 kwamen ook de betrekkingen tussen Brabant en Henegouwen-Holland op vriendschappelijke voet. De politiek van Willem III heeft haar weerslag gehad op het handelen van zijn kamerling Willem van Duvenvoorde Tijdens het bewind over Mechelen had graaf Willem III connecties kunnen aanknopen met Mechelse en Brabantse kapitalisten, die met Lombarden en enkele Hollandse burgers zijn geldschieters bij uitstek zouden worden.
Als camerarius regelde Willem van Duvenvoorde de financiële transacties van de graaf; in 1318 incasseerde hij grote bedragen voor de graaf en loste hij diens hypotheek af, zoals in 1319 aan de Brusselse financier Jan Crupeland. Ook zelf leende hij de
graaf geld. De door hem aan de graaf bewezen diensten" kunnen veelal geinterpreteerd worden als voorschotten.
Zo kreeg hij op 20 januari 1320 ,,om menighen trouwen dienst" een rente van 200 pond holl. per jaar uit de tol van Mechelen. Dit was een voor de grafelijkheid gebruikelijke financiering.
In mei 1322 verpachtte de graaf voor ontvangen leningen voor vier jaar de tol en wissel te Dordrecht, tot het bedrag van 360 pond holl. per jaar, aan Wouter Bau van Mechelen en twee burgers van Dordrecht. Ook Willem van Duvenvoorde werd door de graaf betrokken bij de belangen van het Dordtse handelsverkeer. In 1326 schonk hij hem de lucratieve wijnroede in Dordrecht, d.i. het ambt van het meten van de aangevoerde wijn. Naast de wijnroede, kreeg Willem van Duvenvoorde het schrodeambacht van Dordrecht, hetgeen het toezicht op en uitvoering van de overslag van de aangevoerde en door te voeren wijn in kelders en
schepen inhield.
Willem van Duvenvoorde participeerde ook korte tijd in de Dordtse tol en wissel, maar in juni 1334 ruilde hij het nutschap in de
wissel en de tol van Dordrecht tegen een rente van 496 pond uit het land van Steenkerken en uit het bos van Houssière in Henegouwen. Willem van Duvenvoorde verkoos een vaste rente boven handelswinsten.
Het lijkt niet onwaarschijnlijk, dat Willem van Duvenvoorde bij zijn reizen naar Mechelen voor de graaf en bij de opvolgingskwestie in Heusden (1318), waarbij Holland en Brabant korte tijd tegenover elkaar stonden, oog heeft gekregen voor de economische mogelijkheden en het militair-strategisch belang van de Hollands-Brabantse grenszone. De grens tussen Holland en Brabant liep toen ten zuiden van Geertruidenberg, van liet land van Zevenbergen naar Waalwijk. De grenszone bestond in de
eerste helft van de 14e eeuw nog voor het merendeel uit woeste grond en moeras, die door bedijking en afwatering in gereedheid waren te brengen voor exploitatie en voor de winstgevende zoutwinning, het z.g. ,,darink delven".

Pagina 317-318

In dit gebied, aan weerszijden van de Hollands-Brabantse grens, heeft Willem van Duvenvoorde zich een bijna aaneengesloten domein opgebouwd. Aan Hollands Zuidgrens kon Willem van Duvenvoorde zich achtereen­ volgens meester maken van de am­bachtsheerlijkheden Almonde en Dubbelmonde (1320), Twintighoeven (1326), Klein-Waspik (1328), van de helft van het ambacht van Standhazen (1331) en van het ambacht van Zwaluwe (1346). In deze en aangrenzende heerlijkheden verwierf hij verschillende tiend- en patronaatsrechten en losse percelen grond. Voorts kreeg hij in 1323 van de graaf het schoutsambacht van Sint Geertruidenberg, op voor­waarde dat hij er een burcht bouwde, waarmee een burggraafschap werd be­oogd.

In en om Geertruidenberg kreeg Willem van Duvenvoorde goederen, in 1327 o.m. de wildernis tussen Steenloo en Oosterhout. Moergronden en wildernis bij Steenloo, Zijdewinde, 's-Gravenmoer, Besooyen, Standhazen en Zwaluwe ten noorden van de grens en bij Tilburg , Loon op Zand; Goirle en Dongen ten zuiden daarvan kocht hij achtereenvolgens op of nam ze in pacht.

Talrijke stukken geven er blijk van dat Willem van Duvenvoorde de moergronden door bedijking en afwatering in cultuur heeft gebracht en voor moernering heeft aangewend. Hij ging daarbij te werk als een moderne onder­nemer: de winsten, gemaakt op de in cultuur gebrachte grond en bij de zoutwinning, investeerde hij in nieuwe grondaankoop.

Willem van Duvenvoorde heeft zijn kapitaal voornamelijk gevormd uit grondbezit. Zijn belang­ rijkste aanwinst in de Hollands-Brabantse grenszone was ongetwijfeld de heerlijkheid Oosterhout en het huis te Striene (of Strijen) bij Oosterhout. In november 1323 kreeg hij het huis te Striene met bijbehorende goederen te Ooster­hout, Dorst, Dongen, Ulvenhout, Zundert en Wernhout in erfpacht van de heer en vrouw van Putten en Strijen.

In juni 1325 werd hij vervolgens door de heer en vrouw van Breda beleend met de hoge en lage jurisdictie van Oosterhout, een belening waarmee hertog Jan III blijkens de bezegeling instemde. Willem van Duvenvoorde heeft het bezit van Oosterhout hoog getaxeerd; zijn leven lang is hij zich bij voorkeur ,,heer van Oosterhout" blijven noemen.
Toen echter Oosterhout in Hollandse handen dreigde te komen, ontstond er tussen de Hollandse grafelijkheid en de Brabantse hertogelijkheid een verschil van mening over de loop van de grens.

Willem van Duvenvoorde wilde evenwel omtrent zijn be­doelingen geen onzekerheid laten be­staan. Bij oorkonde van 7 juni 1325
beloofde hij hertog Jan III, dat hij deze vanuit zijn huis te Oosterhout geen schade zou berokkenen. Dit heeft ertoe geleid, dat Jan III zijn ,,knape ende man " Willem van Duvenvoorde in 1327 begunstigde met het privilege, dat geen inwoners van Oosterhout poorters van Capelle-op-Den Bosch mochten worden en dat hij hem voorts in 1329 met de heerlijkheid Oosterhout beleende en het huis te Striene in bescherming nam.
In 1329 kon Willem van Duvenvoorde dit domein ver­der uitbouwen met de noordoostelijk van het land van Breda gelegen heer­
lijkheid Dongen, waarmee hij door Gerard van Hoorne, heer van Altena, werd beleend. De afronding naar het Zuiden bereikte hij tenslotte in 1339, toen hij het levenslang vruchtgebruik van de heerlijkheid Breda verwierf.
Maar afgezien van Breda, had Willem van Duvenvoorde zich toch in een tijdsbestek van nog geen tien jaar een domein aan weers­zijden van de Hollands-Brabantse grens opgebouwd. De ligging ervan bood hem ook politieke voordelen. Hij heeft daardoor zowel in Holland als in Bra­bant een rol kunnen spelen en een eigen toenaderingspolitiek kunnen bedrijven tussen de Hollandse grafelijkheid en de Brabantse hertogelijkheid.
Benoorden de Merwede nam Willem van Duvenvoorde's bezitsverwerving territoriaal niet zo'n omvang aan als in de Hollands-Brabantse grenszone. De erfenis van zijn oom Dirk van de Wale vormde hier met de tienden in De Lier, die hij door een ruil met Dirks bastaardkinderen

Pagina 319-320

tegen ander goed geheel in handen wist te krijgen, een eerste aanzet. Uit de erfenis van Dirk van de Wale kreeg hij voorts in 1330, tezamen met zijn halfbroer Jan I van Polanen, de wettige zoon van Fil i p s van Duvenvoorde, het huis in De Lier met bijbehorend land. In datzelfde jaar kochten Willem van Duvenvoorde en Jan I van Polanen het huis te Kapelle met ca. 96 morgen land van de verarmde heren Van de Lek. Ook dit bezit kon Willem van Duvenvoorde door de verwerving van de gerechten van Kapelle en Nieuwerkerk en van de tienden van Moordrecht verder uitbouwen.

Een ander complex goederen maakte Willem van Duvenvoorde zich eigen in de Riederwaard in 1328, en in 1345 completeerde hij dat complex met de aankoop van de ambachten in Zwijndrecht verder. Ter afronding van Willem van Duvenvoorde's bezitsverwerving benoorden de Merwede zij vermeld, dat hij benevens de boven beschreven goederen nog diverse rentelenen, o.a. uit de tollen van Niemandsvriend (1318) en van Ammers (1324), en verschillende stukken grond o.m. in Berkel, 's-Gravenambacht, Rijswijk, Vlaardingen, Schiedam en Woerden heeft bezeten.

Het is opmerkelijk, dat Willem van Duvenvoorde geen bezitsrechten in Zeeland had. Wel kocht hij op 26 april 1327 het ambacht
van Westerkerke van graaf Willem III, maar drie maanden later werd Jan Wissenzn. uit Duiveland er in opdracht van Willem van Duvenvoorde mede beleend. Mogelijk heeft de oude tegenstelling tussen de Duivenvoordes, die bij de moord op Wolfert van Borselen op 1 augustus 1299 te Delft betrokken waren, en de Zeeuwse adel hierbi j een rol gespeeld.

Doordat graaf Willem III een feitelijk protectoraat over het Nedersticht ging uitoefenen, raakte ook Willem van Duvenvoorde betrokken bij de Utrechtse zaken. In 1321 / 22 maakte Willem van Duvenvoorde deel uit van de Hollandse raad, waaraan bisschop Frederik van Sierck zijn regeringsdaden te kennen moest geven. Geldnood dreef Frederiks opvolger Jan van Diest tot leningen bij verschillende edelen en vorsten. In oktober 1325 leende Willem van Duvenvoorde de Utrechtse bisschop 650 pond zw. tourn. tegen een rente van 30%, een forse maar niet uitzonderlijk hoge rente in vergelijking met de praktijken van andere geldschieters in die dagen.

Als kamerling en lid van de grafelijke raad en als geldschieter raakte Willem van Duvenvoorde aldus politiek en financieel geïnteresseerd in het Sticht Utrecht. Zijn belangen in die streek namen kort daarop toe door zijn huwelijk, tussen 25 mei en 12 augustus 1326, met Heilwich, de erfdochter van Zweder van Vianen. Achter het huwelijk kan men een politiek mananivre van graaf Willem III zien, waarvoor Willem van Duvenvoorde's kapitaal en zijn financieel-administratief talent borg stonden, want de financiële situatie van Zweder van Vianen was zo weinig rooskleurig, dat graaf Willem III en Willem van Duvenvoorde in september 1326 het beheer van burcht en heerlijkheid van Vianen van Zweder overnamen ter delging van zijn schulden. In feite heeft sedertdien Willem van Duvenvoorde Vianen bestuurd.

De verbintenis tussen de adellijke Heilwich en de bastaard Willem van Duvenvoorde heeft 17e eeuwse genealogen in de verleiding gebracht een legende te weven om dit kinderloos gebleven huwelijk ten detrimente van Willem van Duvenvoorde.

Niets wijst er echter op, dat de verhouding tussen de beide echtgenoten slecht is geweest .

Tot aan Willem van Duvenvoorde's dood in 1353 komen zij beiden tegelijk in de stukken voor en Willem van Duvenvoorde heeft haar tijdens zijn leven en na zijn dood een hoge materiële welstand kunnen bieden. Vanaf 1330 trof Willem van Duvenvoorde schikkingen voor de verdeling van zijn nalatenschap ten gunste van zijn neven en nichten uit het huis Polanen en van zijn bastaardkinderen, van wie zeker 3 of 4 vóór zijn huwelijk werden geboren.

Lang kan overigens het standsverschil tussen de beide echtgenoten geen rol hebben gespeeld: in 1328 werd Willem van Duvenvoorde tot ridder geslagen, waarschijnlijk na deelname aan de slag bij Cassel aan de zijde van Willem III, en op 11 augustus 1329 werd hij door koning Lodewijk de Beier, de schoonzoon van graaf Willem III, gelegitimeerd.

Pagina 321-322

Willem van Duvenvoorde had met Vianen een vaste voet aan Utrechts zuidwest-hoek gekregen, in 1327 kon hij deze positie verstevigen door voor een lening van 500 pond aan bisschop Jan van Diest de tegenover Vianen aan de Lek gelegen gerechten
van Vreeswijk en Nieuwervaart van de Utrechtse bisschop in pand te nemen.
De basis Vianen werd met de verkoop van de aan Vianen palende heerlijkheid van Hagestein aan Zweder van Vianen en Hubert Schenk van Culemborg door graaf Willem III in april 1331 verder uitgebreid. Aldus werd een sterke grenspositie opgebouwd, van waaruit bovendien het verkeer op de Lek werd beheerst en de economische belangen van Dordrecht konden wor­den gediend. Mede door het toe­nemend Hollandse overwicht in het Nedersticht namen de zaken echter een voor Willem van Duvenvoorde ongunstige wending.
Op 22 juli 1331 kwamen de graven van Holland en Gelre te Woudrichem tot een afbakening van invloedssferen" door elkaar te beloven zich niet in elkanders zaken in resp. het Neder­sticht en Oversticht te mengen. Vanuit de stad Utrecht rees nu verzet tegen het Hollandse protectoraat over het Nedersticht. Aanvalsobject werd do
door Willem van Duvenvoorde beheerste grensvesting Vreeswijk-Vianen. Het werd een com­plete oorlog, die ondanks bemiddeling
van en arbitrage door de graaf van Gelre pas in 1340 definitief is be­ëindigd. Het was de anticlimax van de Hollandse invloed in het Nedersticht.
De nauwe verbondenheid van Willem van Duvenvoorde met de Hollandse grafelijkheid, waar hij zijn diensten virtuoos met eigen
belang wist te combineren, borg ook grote risico's in zich. In het gunstige klimaat, dat door de goede Hollands-Brabantse betrekkingen heerste, had Willem van Duvenvoorde tussen 1320 en 1330 in de Hollands-Brabantse grenszone zijn slag kunnen slaan. Maar toen in 1331 de verstandhouding tussen beide landen verslechterde, een grote anti-Brabantse coalitie gestalte kreeg (1332) en ook Willem III zich, na de verbreking van de verloving van Jan van Brabant met Isabella van Henegouwen, bij deze
coalitie aansloot (februari 1333), kwam Willem van Duvenvoorde in een lastig parket terecht.
De bondgenoten trachtten hem tot aansluiting bij hun coalitie over te halen en boden hem compensatie voor eventueel bezitsverlies door de oorlog.
Willem van Duvenvoorde had evenwel meer belang bij vrede. Persoonlijk heeft hij zich voor het bereiken van een akkoord ingezet.
Na het uitbreken van de oorlog (februari 1334) vervulde hij diverse missies naar Brabant en werd hij met Jan van Haalbeke met de afwikkeling van de finan­ciële aspekten van de te sluiten vredebelast. Toen er opnieuw vrede tussen Holland en Brabant werd gesloten, bezegeld door het huwelijk van Willem van Henegouwen en Johanna van Bra­bant, restitueerde hertog Jan III aan Willem van Duvenvoorde zijn Brabantse bezit, dat hij bij het uitbreken van de oorlog aan de hertog had opgedragen (augustus 1334) .
Een formeel bondgenootschap tussen Vlaanderen, Brabant en Henegouwen-Holland kwam op 1 april 1336 te Dendermonde tot stand.
Het aldus bereikte rustpunt in de politieke verhoudingen in de Neder­landse territoria werkte in het voordeel van koning Eduard III van Engeland bij diens voorbereidingen (1336 - 1340) voor een anti-Franse coalitie aan de vooravond van de honderdjarige oorlog. Bij de vorming van de coalitie trad graaf Willem III op als zaakwaar­nemer voor zijn schoonzoon Eduard III en het is niet verwonderlijk, dat wij Willem van Duvenvoorde op de voorgrond zien treden bij de diplomatieke activiteiten ter voor­ bereiding van de oorlog. Zijn meester graaf Willem III stond hierin centraal en zelf had Willem van Duvenvoorde daarenboven belang­rijke connecties aan het Brusselse hof.
Willem van Duvenvoorde stond bovendien reeds in relatie met de Engelse koning, van wie hij in 1328 als dankbetuiging voor zijn mede­werking aan de expeditie naar Enge­land en het huwelijk van Eduard III met Filippa van Henegouwen een lijfrente van 20 pond sterling had ontvangen.
Willem van Duvenvoorde ontwikkelde zich nu tot een be­langrijk politiek en financieel agent van

Pagina 323-324

de Engelse koning. Hij regelde subsi­dies van de Engelse vorst aan Brabant en bereidde mede diens komst naar het vasteland voor (voorjaar 1338).

Voor het aan Eduard III geleende geld liet hij zich in oktober 1338 met de tolvrije uitvoer van 2500 zakken wol uit Enge­land terugbetalen. De wol liet Willem van Duvenvoorde door agenten in Antwerpen in ont­vangst nemen en verkopen, wat thans
het vermoeden versterkt, dat Willem van Duvenvoorde zelf zich niet met handel bezighield, maar zijn winsten zocht in geldelijke trans­acties en uit grondbezit. Zijn leven lang heeft hij bovendien bij voorkeur aan vorsten en prelaten, te Utrecht, Luik en Keulen, geld geleend.

Het is in deze periode, dat Willem van Duvenvoorde het zwaartepunt van zijn activiteit van Holland resp. Henegouwen, naar Brabant verlegde. Toen op 3 december 1339 tussen Vlaanderen en Brabant op basis van het verdrag van Dendermonde een nieuw verdrag werd gesloten, waar­ bij wederzijdse hulp tegen elkaars vijanden werd beloofd, was onder en namens de Brabantse adel Willem van Duvenvoorde bij de sluiting te Gent aanwezig.
Gedurende de oorlogshandelingen in 1340 — Eduard III had de coalitie rond gekregen en op 2 april 1340 de Franse koning Filips van Valois for­meel de oorlog verklaard — treffen we Willem van Duvenvoorde in het Brabantse kamp. Zo men van een ,,Brabantisering" van Willem van Duvenvoorde in deze periode wil spreken, dan is die ook te zien in twee belangrijke aanwinsten van hem in Brabant op dat moment, t.w. de heerlijkheid Breda in 1339 en het kasteel Boutershem bij Mechelen in 1340. Via neventrans­ acties kocht Willem van Duvenvoorde in 1339 het levens­ lang vruchtgebruik van de heerlijkheid Breda van de Brabantse hertog; die transacties werden in 1350 afgesloten met de verkoop van deze heerlijkheid aan Willem van Duvenvoorde ' s neef Jan 11 van Polanen.
Op 16 mei 1340 beleende hertog Jan III Willem van Duvenvoorde met ,,de woeninghe van Bouterssem "met bijbehorende goederen en rechten. Willem van Duvenvoorde liet dit huis versterken, hij heeft er vaak vertoefd en is er ge­storven.

Voorts kocht hij in de jaren 1342-1345 in Brussel een aantal huizen op de Coudenberg, de plaats voor het latere paleis der Nassaus. Bij zijn woning op de Coudenberg stichtte Willem van Duvenvoorde in 1343 een kapel.

Na het overlijden van graaf Willem III (1337) nam in Holland de invloed van diens bestuursélite op het landsheer­lijke bestuur af. Onder Willem IV (1337-1345) herkregen oude adel en steden, leden van de naar de achter­ grond gedrongen grote raad, hun oude positie, de steden nu weldra als geld­bron. Mede door zijn veelvuldig ver­blijf in Brabant, kwam Willem van Duvenvoorde verder van de Hollandse bestuurszaken af te staan. Het was geen vermindering in aanzien, maar in aandeel. Het bestuur van Willem IV in Holland en Zeeland creëerde evenwel door de toevloed van nieuwe, eerder verdrongen elementen latente spanningen. Het joyeuse, rid­derlijke optreden van de graaf kostte handen vol geld. De Duvenvoordse kring, staande in de traditie van Willem III, stond daarbij een ambitieuse, kostbare buitenlandse politiek voor.
Doordat Willem IV op 25 september 1345 bij Staveren sneuvelde, en door de successiekwestie (hij was kinderloos), werden nu de sluimerende, tegenge­stelde krachten losgemaakt. Inzake de opvolging opteerde de Duvenvoordse clan c a . voor Margareta, dochter van graaf Willem III en echtgenote van keizer Lodewijk de Beier. De standen, oude adel en steden, verzetten zich te­gen een inlijving bij het huis Wittelsbach. Er kwamen openlijke vijandelijk­ heden tegen de Duvenvoordse clan, de voorbode van de in 1350 uitgebroken Hoekse en Kabeljauwse twisten.

Het is hier niet de plaats om omstandig de voorgeschiedenis van deze twisten te beschrijven.

In het algemeen gesproken hield de Duvenvoordse clan, bestaande uit Willem van Duvenvoorde en door huwelijk nauw gelieerde, on­derling verwante leden van de ge­slachten Polanen, Brederode, Heemstede, Binchorst, Boechorst, Raap-

Pagina 325-326

horst, Hodenpijl, Wassenaar, Van der Made, Cralingen ca., de zijde van Margareta, die op 15 januari 1346 door haar man, keizer Lodewijk de Beier, met Holland, Zeeland en Friesland werd beleend.
De regering van Margareta was van korte duur. In augustus 1346 besloot zij het land te verlaten en naar haar man te gaan, die door de keuze van een tegenkoning uit het Luxemburgse huis in juli 1346 in moeilijkheden was geraakt.
In september 1346 bekleedden Lodewijk de Beier en Margareta hun tweede zoon Willem, toen 13 jaar oud, met het stadhouderschap van Henegouwen, Holland, Zeeland en Friesland. Willem de Verbeider -- zo luidde zijn titel werd een raad terzijde gesteld, waar Jan van Henegouwen, heer van Beaumont, en Willem van Duvenvoorde deel van uitmaakten.
Aldus kon de Duvenvoordse kring zijn greep op het bestuur hervatten, in oude stijl en dus tot ongenoegen van de oppositionele standen.
De botsing kon niet uitblijven en deze kwam in 1349/50, toen Margareta poogde het bestuur over Henegouwen, Holland en Zeeland zelf weer in handen te nemen. De fronderende adel met o.a. Egmond, Van Arkel, Van de Watering en Heemskerk, had inmiddels veld gewonnen en met de moord op Klaas van Zwieten op 23 augustus 1350 te Delft braken de vijandelijkheden
los Willem van Duvenvoorde en de zijnen hielden de zijde van Margareta en verlieten in het najaar van 1350 het land. Een aantal leden van de Hoekse factie weken uit naar Breda, van waaruit Jan II van Polanen de vijandelijke activiteiten zou leiden.
De omslag betekende voor Willem van Duvenvoorde het einde van zijn machtspositie in Holland. Het was voor hem de noodlottige afsluiting van een glorieuze loopbaan.
Zijn bezittingen in Holland werden door graaf Willem V geconfiskeerd en vervolgens aan medestanders geschonken en verkocht.
Amnestie en herstel in oude bezitsrechten heeft Willem van Duvenvoorde niet meer mogen beleven. Hij overleed op zijn kasteel te Boutershem, vóór de verzoening tussen Margareta en haar zoon in 1354. Zijn bezit in Holland is bij de verzoening met de Hoeken in de jaren 1354-1356 wel goeddeels door Willem V aan Willem van Duvenvoorde's erfgenamen gerestitueerd, maar de oorlog heeft hen toch aanzienlijke verliezen gebracht.
Bezien wij Willem van Duvenvoorde's carrière dan blijkt, dat deze bekwame financier en bedreven politicus omhoog is gekomen onder een vorst, die verkoos te regeren met een klein college van landsheerlijke ambtenaren en die voor het voeren van een grootse buitenlandse politiek in toenemende mate behoefte had aan liquide middelen. De kansen, die er daardoor voor zijn ambtenaren op administratief, politiek en financieel terrein kwamen te liggen, heeft Willem van Duvenvoorde weten te benutten. Zijn financieel-administratief talent en weldra ook zijn kapitaalkracht werden een politieke factor van betekenis. M e t grote volharding werkte Willem van Duvenvoorde aan de totstandkoming van dit vermogen, waarbij hij de belangen van zijn verwanten niet verwaarloosde. Afgunst op vermogen en positie van de Duvenvoordse clan bij de ,,out-group", die was uitgesloten van de hofambten en de daaraan verbonden voordelen, zijn hem tenslotte bij de betwiste successie in Holland-Henegouwen en de daaropvolgende Hoekse en Kabeljauwse twisten nadelig geworden.

Een enkel woord nog over Willem van Duvenvoorde's erfenis. Zoals gezegd, is door de partijstrijd in Holland een deel van zijn bezit uit handen van hem en zijn erfgenamen geraakt. Het bezit van Willem van Duvenvoorde was reeds daarvoor, door eigen toedoen, niet als geheel in stand gebleven. Allereerst heeft Willem van Duvenvoorde tal van goederen en renten aan religieuze instellingen vermaakt, waarvan de door hem in resp. 1336/37 en in 1343 gestichte kloosters van de Kartuizers bij Raamsdonk en Geertruidenberg en van de Clarissen te Brussel te noemen zijn. Bij ontstentenis van wettige kinderen en als vader van meer dan tien natuurlijke kinderen heeft Willem van Duvenvoorde tijdens zijn leven zijn nalaten-

Pagina 327-328

schap verdeeld over zijn bastaarden en nabestaanden uit het huis Polanen. Dit heeft er toe geleid, dat zijn omvangrijk bezit is uiteengeraakt. Met name geschiedde dit met zijn domein in de Hollands-Brabantse grenszone, waaruit de meeste bezittingen ten Noorden van de grens aan Jan II van Polanen kwamen, die ook in 1350 de heerlijkheid Breda in handen kreeg. Maar Dongen werd in mei 1350 door Willem van Duvenvoorde verkocht aan Roelof van Dalem, die met zijn natuurlijke dochter Beatrijs getrouwd was, en de heerlijkheid Oosterhout vermaakte hij op 18 juli 1353 vlak voor zijn dood, aan zijn jongste bastaardzoon Willem.
Het feitelijk bezit van Willem van Duvenvoorde's aaneengesloten domein in de Hollands-Brabantse grenszone was daarmee uit handen van één in die van drie personen overgegaan. De bezitsrechten van Jan II van Polanen gingen na diens overlijden in 1378 over op zijn zoon Jan III  van Polanen, die slechts één dochter had, Johanna van Polanen.

Johanna huwde in 1403 met Engelbrecht van Nassau-Dillenburg. Door zijn huwelijk mocht Engelbrecht I van Nassau
zich erfgenaam heten van een vermogen, waarvoor Willem van Duvenvoorde mede de grondslag had gelegd.


Zie ook: Willem van Duvenvoorde

Bron: Hans M. Brokken, "Duvenvoorde, Willem van", uit het: Nationaal Biografisch Woordenboek, vol. 5, 1972 kol. 313-328

Gedigitaliseerd en aangevuld: Terry van Erp 

Literatuur:

  • J.C. De Jonghe, Verhandeling over den oorsprong der Hoeksche en Kabeljaiiwsclie twisten. Leiden, 1817;
  • S.A. Waller Zeper, Jan van Henegouwen, heer van IWaumont. 's-Gravenhage, 1914;
  • J. Cuvelier, Un capitalistc clu X l V e siècle, in ; Buil de la Classe des lettres et des sciences morales et potiliques, 5e serie, dl. VII 1921, 46-56;
  • J. Cuvelier, Les origines de la fortunc dc la maison d'Orange-Nassau. Contribiition a la histoire du capitaiisme au Moyen Age, in: Mémoires de l'Acad. roy. de Belg. Cl. des lettres. 2c serie, dl. XVI 1921;
  • H.S. Lucas, The Low Countries and the Hundred Years war, 1326-1347. Michigan, 1029;
  • H.J. Smit, Het begin van de regeering der Henegouwsche graven (1299-1320). in : BVGO, 7c reeks, dl. 2 (1932), 29-71 ;
  • T.S. Jjansma, Raad en rekenkamer in Holland en Zeeland tijdens hertog Philips van Bourgondië. Bijdr. Inst. Midd. Gesch. Utrecht, dl. iH, 1932;
  • J. De Stupler, L e s rclation.s politiques et les échangcs commerciaux entre Ie duché dc Brabant et 1'Angletcrre au Moyen
    Age. L'étape des laines anglaises en Brabant et les origines du développcment du port d ' Anvers. Parijs, 1936;
  • H.J. Smit, De economische en politieke relaties tusschen Holland en Brabant en het Dordtsche stapelrecht van 1299 tot 1335, in : BVGO. yc reeks. dl. 10 (1938)- 51-72 en 197-220;
  • H.J. Smit, De rekeningen der graven en gravinnen uit liet Henegouwsche Huis. Inleiding, in: WIIG, 3e serie, nr. 69, Utrecht, 1939;
  • J.F. Niermeyer, Henegouwen, Holland en Zeeland, 1304-1417, in : AGN. dl. 3 (Utrecht. 1951), Hss. III en IV;
  • F.F.X. Gerutti, e.a.. Geschiedenis van Breda : De Middeleeuwen. Tilburg, 1952;
  • F.F.X. Gerutti, Middeleeuwse rechtsbronnen van stad en heerlijkheid Breda, dl. 1 Inleiding-rechtsbronnen tot 1405. Werken Ver. Bronnen Oud-Vad. Recht, 3e reeks, nr. 17, Utrecht, 1956;
  • F.W.N. Hugenholtz, Ridderkrijg en burgervrede. West-Europa aan de vooravond van de Honderdjarige Oorlog. Haarlem, 1959;
  • H.P.H. Jansen, Hoekse en Kabeljauwse twisten. Fibula nr. 17, Bussum, 1966;
  • H.P.H. Jansen, Het eerste Kabeljauwse jaar in Holland en de rekening van Philips Persoenressone (1351), in: Miscellanea Mcdiaevalia in memoriam Jan Frederik Niermeyer (Groningen, 1967), 317-325;
  • P. Avonds, Mechelen en de Brabantse steden (1312-1355). Een bijdrage tot de parlementaire geschiedenis van de Derde Stand, in: Bijdr. tot gesch. inzonderheid v.h. Oud Hertogdom Brabant. 53 (1970), 17-81;