Drankwet van 1882
1881 Invoering van de Drankwet
(Officieël de Alcoholwet)
Openbare orde en criminaliteit
Het is niet mogelijk een consumptiegoed te bedenken dat meer is geregeld via wetten en maatregelen, en waarvan het gebruik is ingekaderd in meer rituelen en gebruiksvoorschriften, dan alcohol en drugs. De belangstelling voor het gebruik van psychoactieve stoffen is sinds mensenheugenis heel groot geweest. Maar blijkbaar is het gebruik ook altijd omstreden geweest en het genot is ambivalent gewaardeerd. Het heeft er uiteraard mee te maken dat psychoactieve stoffen niet alleen iets veranderen in het hoofd, in de beleving van emoties en verandering van de stemming of het bewustzijn, maar ook dat dit tot uitdrukking komt in het gedrag. Onder omstandigheden is dat gedrag ook als gevaarlijk getypeerd of in ieder geval niet overeenkomstig wat men van normaal gedrag kan verwachten. In elke cultuur en elke tijd zijn er normen opgesteld waaraan productie, handel en gebruik moesten voldoen. Wie zich daar niet aan hield, riskeerde een sanctie, vaak afhankelijk van de sociale groep waartoe men behoorde en of men een man of een vrouw was, een kind of een volwassene.
Openbare dronkenschap en ordeverstoringen onder invloed van alcohol (zoals veelvuldig voorkwam bij de jaarlijkse kermissen) werden door de plaatselijke overheid vaak met harde hand de kop ingedrukt. In 1881 voerde de overheid, onder druk van de drankbestrijdersorganisaties, een drankwet in die regelmatig is herzien. De eerste drankwet beoogde niet zozeer het drankgebruik tegen te gaan, maar wel om meer controle te krijgen op de tapperijen. Zo werd het verboden de gordijnen te sluiten. Zie hierover de klaagzang van de dichter J.H. (Koos) Speenhoff (1869 - 1945).
In het begin van de twintigste eeuw kwam daar nog de Opiumwet bij en nog weer later de Tabakswet. Deze, en diverse andere wetten en maatregelen, zorgden ervoor dat niet alleen het gedrag van de gebruikers werd gereguleerd maar ook dat er steeds meer controle kwam op de productie en uiteraard de verkoop (en smokkel) van middelen. In de praktijk weten burgers, producenten of handelaren deze wetten en het toezicht daarop echter vaak op ingenieuze wijze te omzeilen met als gevolg dat de wetten en de maatregelen weer werden aangescherpt. En zo gaat het nog steeds door.
Waar het gaat om alcoholgebruik en -misbruik is de aandacht niet alleen gericht geweest op ordeverstoringen of openbare dronkenschap. Ook de gevolgen van het misbruik voor het gezin, en de mogelijke invloed van alcohol op de bereidheid tot agressief gedrag (denk aan kindermishandeling) of andere vormen van criminaliteit zoals diefstal of inbraken, hebben ertoe geleid dat ook op dit vlak veel maatregelen zijn getroffen. Een sinds de jaren dertig van de vorige eeuw steeds belangrijker thema is het rijden onder invloed van drank in het snelverkeer. De wetten werden hier zo op aangepast dat rijders onder invloed via de justitiële kanalen in contact werden gebracht met de consultatiebureaus voor alcoholisme om een voorlichtingsrapport op te stellen. Jarenlang was dit zelfs de belangrijkste wijze waarop cliënten met zo’n bureau in contact kwamen. Sinds 1996 kan door het CBR aan rijders onder invloed een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) worden opgelegd.
Het verband tussen middelen en criminaliteit kreeg in Nederland een nieuwe dynamiek sinds de opkomst van drugs na de Tweede Wereldoorlog. Er werd weliswaar al voor de oorlog gebruikt en gehandeld maar dat had een klein bereik. Toen na de oorlog kunstenaars en hippies met gebruik gingen experimenteren leidde dat tot een snelle reactie van justitie: rond 1955 vonden de eerste veroordelingen plaats rond het bezit en het gebruik van marihuana. Deze veroordelingen leidden er niet toe dat er minder werd gebruikt, wellicht het tegendeel. Om deze toename van gebruik te reguleren en om te voorkomen dat jonge mensen ook harddrugs zouden gebruiken adviseerden experts via enkele gezaghebbende commissies om de markten voor hard- en softdrugs zoveel als mogelijk van elkaar te scheiden. In 1976 werd de Opiumwet hiertoe aangepast. Het was het begin van het zogenaamde gedoogbeleid waarmee de Nederlandse staat jarenlang een uitzonderingspositie in de wereld bekleedde.
Het gedoogbeleid kwam tot stand in een nog redelijk gemoedelijke sfeer. Maar het beleid was nog maar net geformuleerd of de heroïnegolf kwam eraan, die een veel grimmiger karakter liet zien, ook wat betreft een enorme toename aan sociale overlast op straat (denk aan de jarenlang ontoegankelijke Zeedijk in Amsterdam) en zogenaamde verwervingscriminaliteit: diefstal en berovingen om voldoende middelen te verkrijgen om de dagelijkse benodigde drugs te kunnen betalen. Omdat er aan de verkoop van drugs zoveel werd verdiend ontstonden er ook illegale organisaties voor de productie en de verkoop van de middelen die een steeds omvangrijker, machtiger en ook gewelddadiger karakter kregen.
In de afgelopen decennia heeft de aan drugs gerelateerde criminaliteit een fors deel van de aandacht van politie en justitie en daarmee ook van de rechterlijke macht opgeëist. Het gedrag van de gebruikers zelf is niet crimineler geworden en de steeds effectievere manieren van drugshulpverlening hebben gezorgd voor minder overlast. (Bovendien is de relatieve prijs van drugs eerder lager dan hoger geworden.) Maar de organisaties die zorgen voor de toevoer van drugs zijn wel gevaarlijker geworden. Het is dan ook niet toevallig dat er juist uit de hoek van juristen op gezette tijden een oproep wordt gedaan om de verkoop van drugs en daarmee ook de productie ervan zodanig te reguleren dat de echte criminelen de wind uit de zeilen kan worden genomen. In Nederland is hiervoor echter nog steeds geen ruimte omdat politici niet los van de andere lidstaten van de EU een effectief legaliseringsbeleid willen voeren. Ook is er tot nu toe - ondanks herhaalde pleidooien van burgemeester - geen politieke ruimte voor gemeenten om zelf cannabis (en wellicht ook andere middelen) te gaan of laten produceren.
Bron digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp