De pest in Geertruidenberg en Raamsdonk
Al enige tijd beheerst het coronavirus niet alleen het (wereld)nieuws, maar ook ons leven. Er gingen in het verleden tal van pandemieën vooraf aan dit virus. Cholera kwam voor het eerst voor in de oudheid, de Pest ontstond rond 1300, de Spaanse Griep in 1918 aan het eind van de Eerste Wereldoorlog, de Hong Kong Griep brak uit in 1968, Ebola heerste in 1976 en 2014, Sars in 2002 en de Mexicaanse Griep in maart 2009. Hevige pestepidemieën woedden regelmatig met als trieste uitschieter in de twaalfde eeuw, toen maar liefst zo’n 25 miljoen personen ofwel ruim een kwart van alle mensen in Europa omkwam. Men sprak ook wel van de ‘zwarte dood’ omdat de zieken zwarte vlekken onder de huid kregen en vaak binnen drie dagen stierven. De pest ging door de eeuwen heen ook niet voorbij aan de deuren van tal van inwoners van Geertruidenberg en Raamsdonk.
Bij de pest zijn ratten, over beter gezegd rattenvlooien de overbrengers van de ziekte. Heel veel ratten bezweken aan het virus en bij gebrek aan ratten gingen de vlooien over op de mens. Zij zogen het bloed van mensen op, waarbij deze met de pestbacterie werden besmet. Van 1347 tot 1352 werden zowel Azië als Europa getroffen door een buitengewoon heftige epidemie. Initiatieven voor de inrichting van pesthuizen gingen meestal uit van de stedelijke overheid, maar vóór 1550 waren het met name bestaande gasthuizen en andere armenzorginstellingen die het voortouw namen. Met gevaar voor eigen leven verzorgden broeders en zuster de zieken. Volgens Leo Noordergraaf en Gerrit Valk, schrijvers van het boek ‘De Gave Gods’ dat handelt over de pest in Holland in de middeleeuwen, stond het oudst bekende pesthuis vermoedelijk in Geertruidenberg. Als jaartal wordt 1356 genoemd. Toen zouden de Vrouwenbroeders der Caritaten naast de Sint-Joostkapel en hun klooster een huis als zodanig hebben ingericht. Volgens archeologisch onderzoek zou de locatie buiten de westelijke stadsmuur (de Koepoort) hebben gelegen rondom de kruising van twee middeleeuwse landwegen: de Sint-Joostweg (noord-west) en de (oude) Stadsweg (oost-zuid). De locatie is niet onlogisch, want lijders van de pest werden zoveel mogelijk geïsoleerd in een pesthuis dat meestal buiten de stadsmuren lag. De doden werden daar ook begraven.
Naast een pesthuis hadden de meeste steden ook een door het stadsbestuur aangestelde pestmeester in dienst. In 1561 werd in Geertruidenberg meester Seger als stadschirurgijn en pestmeester benoemd tegen een jaarloon van 24 gulden. Op 2 december 1605 werd Daniël van der Straten van Gent tijdens een vergadering van burgemeester en schepenen benoemd voor een periode van zes maanden, waarvoor hij een traktement van 200 gulden ontving. Bovendien kon hij bier en wijn voor eigen gebruik belastingvrij inkopen. Op 13 juni 1606 kreeg hij van het stadsbestuur de toezegging dat hij aan het einde van het jaar 30 gulden woonsubsidie zou krijgen en werd hij vrijgesteld van wachtlopen in de vestingstad. Tijdens de vergadering deed de pestmeester de ‘eedt van getrouicheyt’ en verplichtte hij zich zieken te bezoeken. Hiervoor mocht hij per bezoek 24 stuivers in rekening brengen als de zieke de pest had; was het geen pestlijder dan ontving hij 12 stuivers. In 1624 was hij nog steeds in functie en verdiende toen 150 gulden per half jaar. In 1639 werd Marten van de Breepoel benoemd tot stadspestmeester. Buiten zijn jaarlijkse traktement ontving hij onder andere veertig ton turf en dertig pond kaarsen. Bovendien kon ook hij bier en wijn belastingvrij consumeren. In het rampjaar 1625 stierven er in Geertruidenberg zestig inwoners aan de pest, wat neerkomt op 3% van de bevolking.
De vele uitbraken van de pestepidemie volgden elkaar eeuwenlang in een fors tempo op. De ene keer sprak men over de pest als ‘eene hevige pestilentie’, dan werd had men het over een ‘heete sieckte’. In 1574 werd Huibertus Walsburgh de eerste Hervormde predikant van Geertruidenberg; hij zou later overlijden aan de pest. In 1592 wordt het pesthuis buiten De Koepoort afgebroken. In 1638 was het in 1602 op het Borchveld buiten de Koepoort gebouwde pesthuis te klein en besloten werd om buiten de Brandepoort een nieuw pesthuis te bouwen. Hiervoor ontving Geertruidenberg ƒ 500,- van het Gasthuis, ƒ 300,- van de Diaconie, ƒ 100,- van de schutterij uit Den Haag, ƒ 150 van de raadsheren van den Hoogen Raad en ƒ 80 van de Magistraat van Heusden. In huizen waar de pest heerste moest gedurende de hele ziekte boven de ingang een bos stro worden opgehangen; bij genezing diende de bos stro nog veertien dagen te blijven hangen en bij overlijden van de pestlijder zes weken. Net zo merkwaardig als de pest was gekomen, was hij ook weer verdwenen. Tegenwoordig vormt de pest voor medici geen problemen meer omdat de ziekte over het algemeen snel en effectief bestreden kan worden met behulp van antibiotica. Zover is het met het coronavirus nog lang niet!
Tekst: Jan Hoek
Digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp