De Oosterhoutseweg van toen

Uit Wiki Raamsdonks Historie
Dhr. en Mevr. Paans - van Dongen, 1953. Bron: Mevr. A. Paans-van Dongen

In 2002 schreef mevrouw Paans-Van Dongen haar herinneringen aan vroeger voor ons op. Wij wensen u veel leesplezier.


In Raamsdonksveer, dicht bij de watertoren, daar ben ik geboren. Het was 26 januari, spiegelglad en bar koud zodat dokter Knaap met het rijtuig van Zijlmans moest komen, normaal reed hij altijd op de fiets. En dat is nu al 80 jaar geleden. Over Raamsdonksveer zijn al verschillende boekjes geschreven, maar ik las daarin weinig of niets van de Oosterhoutseweg.

In mijn kinderjaren heette het Centralestraat. Het werd ook wel Zwart End genoemd omdat het buiten de kom van de gemeente lag waar vrijwel geen straatverlichting was. Ik herinner me nog goed hoe het toen allemaal was en kan daar dus nog wel wat van vertellen. Er reed ook nog een tram. Als er reizigers waren voor Oosterhout dan hing bij café Joore op de Hogt (zoals dat toen genoemd werd) de rode vlag uit en stopte de tram met veel gepuf Wij mochten nooit naar school voordat de tram voorbij was. Er waren nogal eens ongelukken gebeurd. Aan de rechterkant vanaf de Wilhelminalaan had je eerst de boerderij van Janus Honcoop. Daarachter stond ook nog een huis en daar woonden dacht ik Snijders en Weitvliet. Piet Blom heeft er ook nog gewoond. ’t Kan ook zijn dat het bij de Kloosterweg behoort heeft.

Voorbij Honcoop had je de “Sluis”, waar wij vaak spelletjes deden en wat klessebesten met elkaar. Dan kwamen er wat dubbele huizen. In het eerste woonde de familie Heijblom, later Kees Verduin pzn en daarvoor ook nog Berend van Dongen. Ernaast woonde heel vroeger familie Heurter, de grootouders van Henk Heurter die later in de Julianalaan woonde. Ook van Seters en Arendse. Dan kregen we Gijs van Schouwen, later familie van Dijk-Kanters. Dan Kieboom, later Roovers die chauffeur was bij dokter Lips. Verder in het rijtje familie P. Verduin -Trui Kanters, die altijd een wit gehaakt mutsje droeg, ook mijn grootmoeder droeg zoiets. Brabantse dracht misschien? Dan kwam fam. A Snijders en later een oud vrouwtje (in mijn ogen dan) die Sjoke werd genoemd. Haar achternaam weet ik niet meer, wel dat ik haar wel eens soep moest brengen van mijn moeder. Later woonden er ook nog vader en zoon van de Kolk. Na een open stuk kwam je bij no. 16, vroeger nog H 86. Daar woonde de familie H. van Dongen-van Lieburg, mijn ouders dus. Daar ben ik geboren en heb er tot mijn trouwdag gewoond. Dat was in het rampjaar 1953. Mijn grootouders hebben daar voorheen ook gewoond.

Oosterhoutseweg 16. Bron: Mevr. A. Paans-van Dongen

Grootvader handelde in petroleum en grootmoeder had een buurtwinkeltje. Dat vertrek werd door ons altijd nog winkel genoemd. Het is het enigste huis dat er nog staat, wel veel veranderd van binnen en buiten. Ook no. l is er nog, dat was vroeger café Joore, nu restaurant “Triangel”. Door de aanleg van nieuwe wegen zijn verder alle huizen afgebroken. Maar dan volgt de “Watertoren” die er nog in al zijn glorie staat en al van verre te zien is. Verderop kwam je eerst bij het café van de familie Maton en dan bij de Willemsbrug ook wel Dongebrug genoemd. Voorbij de brug woonde de brugwachter, Willen Vermeulen die met Cor Schuller was getrouwd. Daarachter was de boerderij van fam. Dank-Boezer. Daar is nu een groente-en fruithandel. Aan de overkant ligt het watergemaal. Voor zover ik me herinner woonden daar Janus Snijders (kantonnier), van der Wel, Heurter, Stobbe en Joh. Verduin. In de polder daarachter woonde later Goof de Borst. Dan gaan we weer terug de brug over. Heel vroeger was daar een elektriciteitscentrale en daarna het slachthuis.

In het eerste huis daarna woonde familie / Drik Fijneman, de poppendokter werd hij genoemd en deze repareerde ook fietsen. Zijn eigenlijke beroep was chauffeur bij brouwerij “De Wereld” in Raamsdonk. Ernaast woonde de Keizer en later Goof de Borst. Van het volgende blok huizen weet ik het niet zo goed meer. Dirk de Rooij heeft er gewoond, later zijn Adriaan die getrouwd was met Corrie van Beek. Ook een van Suylekom heeft er gewoond en een zekere Heine. ln het volgende huis woonde oom Kees Netten, getrouwd met Jans van Dongen (Johanna Pieternella). Zij was een zus van mijn grootmoeder. Later heeft daar zijn zoon gewoond die getrouwd was met Marie van de Leij, ook Kees Arendse heeft er nog gewoond. Daarachter woonde Dirk de Bont.

Dan kreeg je tegenover de watertoren een weg die naar ’t Gat liep en waarlangs je naar Raamsdonk kon komen. Je kwam dan langs twee boerderijen waar de fam. Van Steenhoven en fam. Langewerf woonden. Voorbij deze weg woonde A. van Suijlekom om verder het rijtje af te gaan, fam. Heurter, later fam. Van Strien-Roomer, A. Dank, A. Heijblom (Janus de Strontboer) die zijn bijnaam dankte aan zijn beroep. Vroeger toen er nog geen riolering was hadden veel huizen een plee met daarin een ton die van tijd tot tijd werd opgehaald en door een lege vervangen. De inhoud van de volle tonnen werd dan in de haven in een schuit gestort en als mest naar tuinderijen verkocht o.a. naar ’s Gravenmoer. En dat deed dus Janus. Vandaar z’n bijnaam. In mijn tijd was dat niet meer zo maar mijn vader vertelde dat. Bij Janus Heijblom in huis woonde ook Piet Kommers (de dove Piet). Dan kwamen Roele, fam. Van Strien, fam. Oome-Waas, Nolleke de Bont en Heintje Dank van petroleum ”De Automaat”. We kregen van hem altijd een krantje en dat heette ook ”De Automaat”. Daarin stond een vervolgverhaal en dat eindigde altijd met; Hoe het verder Pijpje Drop vergaat, staat in de volgende Automaat. Het waren de belevenissen van een zwart ventje dat pijpje Drop heette. Iedere keer als het krantje kwam waren wij nieuwsgierig hoe het verder ging.

We gaan weer verder. Vanaf Dank woonden er Kees Dubbelman, fam. E. Verduin, fam. G. van de Broek, Jan van Suijlekom, later Kanters, fam. Priest, Janus Snijders, David van Dongen (neef van mijn Vader), Kees van Suijlekom die soms het Beestje werd genoemd, waarom weet ik niet. Hij droeg ook gouden ringetjes in zijn oren, dat vonden wij altijd bijzonder (vooral in die tijd). Wij moesten daar weleens kalk halen in het voorjaar als Moeder moest witten. Daarnaast heeft vroeger, voor mijn tijd denk ik, tante Bet gewoond, tante van mijn Vader en later woonde er Joh. Verduijn die met Adrie Blom was getrouwd.

Lieske Ilmer

Dan volgde een rijtje oude huisjes en van sommigen weet ik nog wie er gewoond hebben, IJpelaar, Zwart, K. Kommers, Heijblom, W. Honcoop, Janus Snijders (de jager), Lieske Ilmers (Lieske de bok genoemd). Er was een keer een opstootje, wat was er aan de hand? Lieske had een groep mensen om zich heen, ook de logé’s die bij ons waren. Hij had weer eens een verhaal, de fantast. Ik was er zelf niet bij maar onze logé vertelde dat Lieske een wolk zag die op sterven lag. Vandaar dat de mensen allemaal naar de lucht keken. Het was een apart figuur die ook veel dieren had o.a. een bok. U begrijpt het wel, altijd een geloop van geiten. Hij woonde tegenover ons. Ik bezit nog een foto van hem met zijn poes. Op een keer moest hij naar het ziekenhuis. Ik weet niet meer waarvoor maar hij werd opgehaald door twee nonnen. Toen waren er nog geen zieken auto’ s. Nee een draagbaar met veren eronder op twee grote wielen. Toen hij naar huis mocht kwam hij met een rijtuig en kenden we hem haast niet meer. Er kwam een schone blanke man uitstappen. Het verhaal ging dat de nonnen hem eerst in een sodabad hadden moeten leggen. Hij zag er voorheen altijd groezelig uit en had een (parfum?) luchtje om zich heen.

Later zijn er nieuwe huizen voor in de plaats gekomen. Daar kwam toen wonen Jan van Suijlekom en later Kel Heijblom die met Pietje Dank getrouwd was. In het volgende huis woonde Kelleke Verduijn, ze hadden één dochter, Cor en naar ik me nog herinner vijf jongens. De oudste, Piet dacht ik, maakte voor ons poppenmeubeltjes, erg leuk. Ons, daar bedoel ik ook Mina van Suijlekom mee, die naast hen woonde. Kelleke (ja zo noemden ze hem) was sigarenmaker en ik moest weleens sigaren halen voor mijn Vader. Ook Toon Zwart heeft daar later gewoond. Zijn zoon Adriaan is later mijn zwager geworden, Adriaan kwam veel bij ons buurten ‘s avonds, vooral ook in de oorlog tot na spertijd, je mocht toen na acht uur niet meer op straat zijn. Zijn zusje Toke (witbolleke noemde Lieske haar altijd) kwam veel bij mijn broertje Adrie spelen toen ze nog klein waren, Toke is later naar Australië vertrokken.

In het volgende huis dat weer gebouwd was woonde Koos Broeders en naar ik meen heeft Peter Netten er ook gewoond. Ernaast woonde David van Dongen azn, een achterneef van mijn Vader. Dan kregen we fam. Blom-van Strien, Ant de baker werd ze genoemd, Ook ging ze mensen afleggen die gestorven waren. Dan droeg ze een zwarte schort, zo wisten wij altijd dat er iemand overleden was. Met het bakeren droeg ze een lichte schort. De familie Blom woonde tegenover ons en later is daar Piet Verduijn komen wonen, die getrouwd was met Amarens Rutters, ze hadden twee jongens. Altijd ben ik die mensen nog dankbaar dat zij mijn Moeder (die toen al gebrekkig was) zo geholpen hebben toen m’n Vader plotseling overleed en midden in de nacht de dokter waarschuwden en ook de familie. Er waren toen geen mensen in de buurt die telefoon hadden of een auto, dus alles moest op de fiets. Ook buurvrouw Zwart heeft haar toen bijgestaan in veel dingen. Vrouw Blom was toen inmiddels al overleden, maar was een fijne buurvrouw die je altijd kon roepen als er wat was. Haar man woonde daarna bij zijn dochter Adrie.

Nu ga ik nog even verder met de volgende bewoners. Naast Blom woonde Koos Verduijn, z’n vrouw heette Heijblom dacht ik. Haar voornaam was Paulien. Het waren de ouders van Piet Verduijn die later in het huis van Blom woonde. Ik vond het altijd zo’n lieve vrouw, ze hadden dacht ik 4 zonen en 4 dochters, die ik niet allemaal heb gekend. Ook Klaas van Strien heeft daar nog gewoond. Dan kwam de fam. Steeds, ze hadden 2 kinderen. Mieke Dank zo heette die vrouw, waste altijd gordijnen voor andere mensen en die werden dan naast het huis op een rek gespannen. Als wij uit school kwamen zagen wij dat. Later heeft er nog de familie Molenschot gewoond. Daarna heeft Berend van Dongen er gewoond. Hij was de zoon van oom David van Dongen die onder de Hogt woonde, waar ook Berend heeft gewoond en oom Arie. Dat waren twee broers van mijn Vader. We gaan nog even verder en komen weer bij de sluis en daarnaast was café Joore, nu restaurant “de Triangel”, en dan kwam je bij de Boterdijk. Daarlangs lagen de boerderijen van Kees Honcoop en van de fam. Arendse. Verderop bij ’t Blok woonde Arjaan van Dongen en later de fam. Vos, Zo heb ik alle bewoners wel gehad dacht ik.

Velen heb ik leren kennen doordat ik nogal eens met een collectebus langs ging. 15 Jaar lang ben ik collectante geweest van “De macht van het kleine” (epilepsie), dat was toen 10 cent per maand, niet te vergelijken met nu. Begin december ging ik met een lijst voor het kerstfeest van de zondagsschool. Ook nog met een busje voor het gemeenteblaadje van de Hervormde kerk dus ontmoette ik nogal eens de bewoners. Het was alles zo gewoontjes op de Oosterhoutseweg maar er was wel saamhorigheid. Ook minder leuke dingen, zoals de oorlog en de watersnood in 1928 toen ik nog een kind was. Maar van het water hadden we haast elke winter last, zodat het in de huizen kwam. We hadden nogal dieren, konijnen, kippen en ook 2 geiten en dat moest dan allemaal binnenshuis gebracht worden. Ik weet nog dat er eens een geit de kamer in kwam lopen en voor m’n bed (bedstee) stond, bèè, bèè, die was losgebroken. Ook moesten dan de aardappels uit de kelder naar de zolder gebracht worden. ’t Was me een toestand soms, En wij als kinderen werden als het erg was naar andere mensen gebracht.

In 1953 was het helemaal erg. We zaten allemaal op zolder. De kerkklokken luidden en de sirenes loeiden, het was heel angstig. We zagen veel dingen voorbij drijven, takken, strobalen enz., het water stond tot tafelhoogte in de kamer. De overbuurman, Piet Verduijn, hoorden wij om hulp roepen, de zijgevel van hun huis was weggeslagen. Maar door de sterke stroming kon hen niemand te hulp komen. Later zagen we boer Langewerf te paard door het water gaan om hulp te halen. Die kwam toen in de vorm van militairen (pontonniers uit de kazerne aan Keizersveer). Ze reden in een “duck” (een wagen op hoge wielen die ook kan varen) en haalden eerst de mensen uit de kapotte huizen aan de overkant. Burgemeester Prinssen, die ook in de duck stond gebaarde dat ze ons ook zouden komen redden. Na een poosje waren ze er weer en droegen ze ons op hun rug uit huis naar de duck en werden we naar de RK-meisjesschool naast het ziekenhuis gebracht waar soep werd uitgedeeld door de nonnen. Later toen het water gezakt was hadden we dagen werk om alles weer schoon te krijgen

We hebben ook wel winters gehad dat na het water de vorst kwam en we heerlijk konden schaatsen op de ondergelopen weilanden. Je kon zo van huis uit op het ijs komen. Achter ons huis was een weiland waar zomers onze geiten graasden. Daar liep ook het paard van Willem van Kuijk, de kruidenier. Hij kwam dan vaak nog na middernacht zijn paard in de wei brengen, we werden er wakker van. Dat beest raakte soms in de sloot en dan moesten buurmannen en mijn Vader het eruit trekken. Mijn broer moest dan ook uit bed om Willem te waarschuwen, die woonde op ’t Fort. Er gebeurden ook wel leuke dingen. Ik weet niet meer bij welke gelegenheid, maar er was feest. Misschien gewoon de verjaardag van de Koningin (dat was toen 31 augustus) of bevrijdingsfeest. De straat en de huizen werden versierd. Ook was er een optocht van versierde wagens en daar heb ik zelf nog verkleed in ’t wit (gemaakt van lakens) opgezeten. Vele avonden daarvoor al kwamen we als buurtvereniging bij elkaar om papieren rozen te maken en dat was altijd heel gezellig. Met de kinderen uit de buurt zijn we ook nog wel eens naar het dierenpark in Tilburg geweest. Ook moet ik nog denken aan de vele logés die we zomers altijd hadden uit Den Haag en Rotterdam waar Moeder gewoond heeft en nog veel familie had. Het was daardoor altijd gezellig ‘s zomers. Iedereen werd gastvrij ontvangen. Ode aan mijn ouders.


'Dordrecht, februari 2002'A.A. Paans -van Dongen'