De Koninklijke Marechaussee
Op 26 oktober 1814 hakte Willem I de knoop door. Hoewel hij nog niet zeker wist dat België en Nederland verenigd zouden worden, besloot hij in de zuidelijke delen van zijn toekomstig koninkrijk een gendarmeriekorps op te richten. Dit korps leek precies op de Franse gendarmerie en de koning was een beetje bang dat mensen zouden zeggen dat deze militaire politie hen weer zou gaan onderdrukken. Om het er op te laten lijken dat het hier om iets nieuws ging, veranderde Willem zelf de naam gendarmerie in Marechaussee.* De 26ste oktober 1814 was daarmee de feitelijke geboortedatum van wat nu nog steeds de Koninklijke Marechaussee genoemd wordt.
Zoals gezegd was het werkterrein van de Marechaussee beperkt tot de zuidelijke delen van het Verenigd Koninkrijk, het huidige België en Luxemburg en een groot deel van wat nu Nederlands Limburg is. Daar waren twee redenen voor. Ten eerste was de koning bang dat de Marechaussee in het noorden niet door de bevolking geaccepteerd zou worden omdat ze veel te Frans was, ten tweede omdat het nog niet helemaal zeker was dat België en Nederland zouden worden samengevoegd. Door de oprichting van de Marechaussee had de koning een militaire én een politiemacht in België en daardoor zou het makkelijker worden zijn zin te krijgen en België met Nederland te verenigen. De eerste Nederlandse marechaussees verschenen in Maastricht. Daarna volgde er een snelle uitbreiding over het gehele zuiden en eind 1815 waren al 164 brigades of posten van de Marechaussee.
Wat moesten de marechaussees nu precies doen? In het besluit van oprichting van het korps staat duidelijk dat de militaire politie bedoeld was om gewone politiediensten te verrichten. Die politiedienst bestond vooral uit het dag- en nacht patrouilleren in het gebied waar een brigade was gevestigd. Dit betekende dat marechaussees urenlang op hun paarden reden en op die manier probeerden struikrovers en landlopers in de kraag te vatten of te verhinderen dat er misdrijven werden gepleegd. Op vaste plekken werd gestopt om met dorpelingen te praten en informatie te verzamelen over wat er in het dorp en de omgeving gaande was. Op vaste adressen, bijvoorbeeld bij burgemeesters of pastoors, lieten zij een papier aftekenen zodat gecontroleerd kon worden of zij hun ronde hadden gemaakt. Je kunt je voorstellen dat zulke diensten in de zomer nog wel aangenaam waren, maar in de winter was dat helemaal geen pretje. In weer en wind zat men op zijn paard met kleding die je niet waterdicht kon noemen. Bovendien moesten de paarden geregeld rust krijgen en gevoerd worden. Omdat het paard in die dagen het snelste vervoermiddel was, kon het dan ook uren duren voordat marechaussees arriveerden waar bijvoorbeeld een moord gepleegd was. En dan was er ook nog de soms vijandige bevolking, die maar al te vaak gewapend was met messen en soms een vuurwapen. Tijdens kermissen en dorpsfeesten kon het nog wel eens gebeuren dat dronken feestgangers zich tegen de marechaussees keerden. Van geduld van de kant van de militaire politie kon dan geen sprake zijn. Op hun paard gezeten maakten zij zonder aarzelen gebruik van hun sabel en indien nodig van hun pistool of karabijn.*
Al met al was de dienst voor leden van de Marechaussee zwaar en het was dan ook nodig om gezond van lijf en leden te zijn. Het waren vooral jonge mannen die een contract voor zes jaar tekenden en daarna weer het burgerleven in gingen of overgingen naar een ander politiekorps. Slechts een minderheid bleef zijn hele werkzame leven bij de Marechaussee. Naast die zware diensten en tijdelijkheid was er de strikte discipline. Omdat marechaussees soldaten waren, vielen zij onder de militaire krijgstucht en werden zij als militair en niet als burger bestraft. Vaak betekende dit een zwaardere straf en bij een zwaar vergrijp ontslag uit de dienst.
Hoewel koning Willem alles in het werk stelde om de Marechaussee verder uit te breiden over het gehele territorium van de Verenigde Nederlanden bleek er niet genoeg geld te zijn om dat te doen. Alleen Brabant kreeg in 1818 nog de Marechaussee als politie. Dat betekende dat de Marechaussee, die nu Koninklijke Marechaussee werd genoemd, voorlopig alleen in het zuiden zou werken. Dit ging goed totdat de Belgen in 1830 in opstand kwamen.