Categorie:Brandweer

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed

De Geschiedenis van de Brandweer

De brandweer vóór de 20ste eeuw

Heel lang geleden bestonden er ook al brandweermannen. De oudste brandweerorganisatie die gekend is, stamt uit de Romeinse tijd. Deze werd opgericht door keizer Augustus. Dit is zo’n 2000 jaar geleden. Het eerste brandweerkorps bestond vooral uit slaven. Ze werden ingezet bij branden en moesten steeds paraat zijn. In die tijd gebeurden er ook veel branden. Dit kwam doordat de huizen uit zeer brandbaar materiaal bestonden, zoals hout en riet.

Wanneer er een brand werd gesignaleerd in een stad of dorp, bliezen de brandmeesters op de toren op hun hoorns. Ook de klokken werden geluid. Iedereen kwam dan in actie. Het te gebruiken materiaal bij het blussen van een brand was zeer primitief. De slaven en het volk dat meehielp, hadden niets anders dan kruiken en potten die met water gevuld werden. Soms maakten ze ook gebruik van lederen emmers.

Het bluswater werd uit de gracht geschept. Hier en daar legde men waterreservoirs in de stad aan, want niet in elke straat liep er een gracht. De gevulde kruiken en emmers werden via een lange ketting van mensen doorgegeven naar de brand. De laatste van de rij gooide het water op het vuur. Heel dicht konden de mensen niet bij de brand komen. Zo’n helse hitte was en is niet te verdragen. Ook de aanvoer van het bluswater was erg onregelmatig en zeker onvoldoende. Enkele brandende huizen kun je nu eenmaal niet met een paar emmertjes water blussen.

In de 15de eeuw woedden er enkele hele grote branden waarbij grote delen van de stad verwoest werd. Er moesten strengere maatregelen genomen worden om brand te voorkomen en dat gebeurde ook. Elk huis moest van steen worden. Het riet op de daken werd verwisseld door dakpannen. Zelfs de schoorstenen moesten uit steen vervaardigd worden. Dit alles maakte een woning minder brandgevaarlijk.

Brandcontroleurs liepen rond in de stad. Die moesten erop letten dat alles volgens het boekje verliep. Maar zo’n stenen huis kostte veel meer. Niet iedereen kon het bevel uitvoeren. Arme mensen konden dit niet betalen, de rijke wel. Als ze wel de regels volgden, kregen de mensen een beloning. Door de invoering van dat bevel, veranderde stilaan de houten stad in steen.

Er brak nog wel eens brand uit, maar doordat stenen huizen brandveiliger waren, kon een vuurzee minder uitbreiding nemen. Daar men echter nog steeds gebruik maakte van kruiken en lederen emmers, konden er geen grote branden geblust worden. Vóór elk huis moest er een brandemmer gezet worden. De burgers mochten enkel mee helpen blussen op het moment dat de overmacht te groot werd en alle hulp welkom was.

Met de brandspuit kon men voor het eerst water op het vuur spuiten. Deze brandspuit was uitgerust met een bak die met behulp van de lederen emmertjes gevuld kon worden. Met een handpomp werd het water uit de bak naar de straalpijp omhoog gepompt. Er was echter een groot nadeel aan de brandspuit. Men kon niet anders dan de spuit vlak voor het huis te plaatsen, met alle gevolgen vandien natuurlijk. Daardoor kon men maar telkens 1 kant van het huis blussen. De andere kanten dienden nog geblust te worden met de emmer. Later kwamen er kleinere brandspuiten bij, waardoor het blussen iets gemakkelijker verliep.

Toch waren er nog andere problemen. De brandspuiten konden niet bij ieder brandend huis geraken. De straten waren te smal en niet overal waren er grachten. Er werden grote bakken vol met water gemaakt en verspreid in de gehele stad. Zo was de hele streek voorzien van water.

Een grote uitvinding was de slangenbrandspuit door de Nederlander Jan van der Heiden. Een slangenbrandspuit was een lederen pijp die gemonteerd werd tussen de pomp en de straalpijp. Hij maakte ook een pomp, waarmee het water direct uit een gracht of een rivier kon worden gepompt en in de slang geperst. Dit was dus een hele verbetering dan de met emmers water opgevulde bakken. Deze uitvinding had dus heel veel voordelen. Zo kon onder meer het water van op een afstand op het vuur worden gespoten. De mensen moesten niet meer zo dicht bij het vuur gaan staan en ze konden eveneens rond de vuurhaard gaan. Het blussen zelf verliep ook veel vlotter. Die uitvinding was dus een hele verbetering in vergelijking met het gebruik van de emmers en de brandspuiten.

Onder leiding van Jan van der Heiden werd in Amsterdam het eerste vrijwillige brandweerkorps opgericht. Deze organisatie was eeuwen een model voor het brandwezen. Zelfs zijn uitgevonden en ontwikkelde handbrandspuiten werden tot in de 20ste eeuw gefabriceerd en gebruikt door tal van brandweerorganisaties in binnen- en buitenland.

In de 19de eeuw volgden al snel de stoomspuiten. Die konden ieder tien keer meer water geven dan een gewone brandspuit. In bepaalde steden werd de vrijwillige brandweer vervangen door de beroepsbrandweer. De mannen kregen een bepaald uniform en een degelijke uitrusting. Het gebruik van de helm werd eerst negatief ontvangen. Toen bleek hoeveel levens door het dragen van de helm gered werden, veranderde de helm tot een van de belangrijkste onderdelen van de uitrusting.

Maar niet alles was koek en ei. De brandweermannen moesten heel sterk zijn omdat de brandspuiten met de hand naar de brand getrokken moesten worden. Nadien moest de spuit van de wagen worden gekiept en de pomp in werking gebracht door de stokken met de hand op en neer te drukken. Later maakten ze gebruik van paarden. Daardoor werd de tijd die men nodig had om de brandspuiten naar de vuurzee te vervoeren, gevoelig korter. De mannen konden volop hun kracht gebruiken om de brand te blussen. Het pompwerk moest wel nog met de hand gebeuren, wat ook heel vermoeiend was, maar na een tijd pompen werden de mannen afgelost.

Op het einde van de 19de eeuw werd de eerste drijvende stoombrandspuit in dienst gesteld. Deze boot had een grote stoommachine en men kon dus via de rivieren heel wat water leveren bij een brand. Naar aanleiding van enkele grote branden werden er nieuwe en strengere voorschriften in- gevoerd voor schouwburgen. De veiligheidsinrichtingen van die gebouwen werden vanaf dat moment door de brandweer zelf geleid. Overal in de stad kwamen er verschillende brandweerposten, het materiaal werd uitgebreid,... Dit alles gebeurde om de stad brandveiliger te maken.

De brandweer in de 20ste eeuw

Rond de eeuwwisseling deed de koolzuurspuit zijn intrede. Een koolzuurspuit zorgde ervoor dat water onder koolzuurdruk verspoten kon worden. Dit water werd gebruikt om de kleinere branden te bestrijden. Voor grotere branden maakte de brandweer steeds gebruik van het water in de waterleiding, desnoods met de stoomspuiten.

De eerste ladders die de brandweer bij het blussen gebruikten, waren mechanische ladders. Op een grote kar bevond zich een ladder. Met de hand werd een tandwielmechanisme in werking gebracht waardoor de ladder uitschoof. Zo konden de brandweermannen hoger gelegen verdiepingen bereiken. Nog een grote vordering was het motoriseren van het materiaal. De auto deed zijn intrede en het gebruik van paarden verminderde.

Terug naar aanleiding van grote branden, paste men de preventie in gebouwen aan. Vóór de eeuwwisseling moesten alleen schouwburgen voldoen aan de brandpreventie, maar er kwamen ook nieuwe wetten voor bioscopen en werkplaatsen. Ook door deze voorschriften werd de brandveiligheid groter

De Eerste Wereldoorlog betekende voor de brandweer uit verschillende landen een periode van materiaalgebrek. Iedereen, ook de brandweer, moest zich onderwerpen aan het gezag van de bezetter: vorderingen van het materieel - ze moesten zich maar redden met hetgeen ze nog over hadden, verplichting om voorwerpen in koper in te leveren, verbod om te hulp te komen bij bepaalde branden die gunstig waren voor de bezetter. Het materieel dat de brandweer nog over had, bestond voornamelijk uit armpompen en voertuigen die door paarden werden getrokken.

Na de oorlog veranderde er veel. Aangezien de bezetter bijna al het materieel had opgeëist, moesten de brandweerkorpsen zich opnieuw uitrusten. Steeds meer brandweermannen werden in dienst genomen. De brandweer van Amsterdam, in Europa een primeur, nam een commandowagen in dienst, voorzien van een radio-installatie. Vanaf dat moment kon men communiceren de kazerne en de voertuigen.

De Tweede Wereldoorlog betekende opnieuw een periode van ellende. Weer moest er bezuinigd worden, op benzine, materieel, water en voedsel. Het was zelfs zo erg dat gemotoriseerde voertuigen alleen bij heel grote branden konden worden ingezet. Voor de rest moesten ze het maar doen met trekwagentjes.

Na Wereldoorlog II werd zo snel mogelijk gestart met de wederopbouw. De eerste jaren na de oorlog stonden dan ook in het teken van de vernieuwing van het materieel. Nieuwe technieken ontwikkelden zich snel. Tegen het einde van de jaren vijftig deden de persluchtapparaten hun intrede. Ook bijzonder materieel, zoals schuim- en poederblussers en hogedrukautospuiten, werden stilaan een vertrouwd beeld in de kazernen. Ook de opleidingen van brandweerlieden werden strenger. De wetten op brandpreventie in gebouwen veranderden en het werd de taak van de brandweer toe te kijken op nóg brandveiliger gebouwen.

Steeds meer houdt de brandweer zich bezig met het voorkomen en blussen van branden, maar ze worden ook ingeschakeld voor verkeersongevallen, te water geraakte personen, bij instortingsgevaar, bij stormschade,... De brandweer haalt katten uit bomen, helpt ingesloten mensen, en noem maar op. Door alle veranderingen wordt de brandweer een bijna dagelijks beeld in onze samenleving en is dus niet meer weg te denken. Na een lange geschiedenis kunnen we nu toch spreken van degelijke, goed uitgeruste brandweerkorpsen. Brandweerlieden zijn en blijven mensen die mensen in nood helpen. En dat zal altijd zo blijven!