Het zwaard
De vondst en beschrijving van het zwaard
Op 15 augustus 2005 is tijdens een archeologisch bodemonderzoek in de Koestraat in Geertruidenberg een in vijf stukken gebroken middeleeuws zwaard gevonden.
Het blijkt een zeer zeldzaam ijzeren zwaard te zijn met aan beide zijden ingelegde messing schrifttekens. Het zwaard betreft een tweesnedig aanvalswapen (slagzwaard) dat, gestoken in de schede aan de gordel op de linker heup gedragen werd. Dit soort zwaarden werd met één hand gebruikt.
De vijf stukken van het zwaard werden, liggend in elkaars verlengde ‘in situ’ aangetroffen. Het eerste stuk betreft een deel van het korte gevest dat bestaat uit de knopstang, de angel en een deel van de greep. Het uiteinde van de angel is boven de knopstang geklonken. De greep was met (beuken)hout bekleed en omwikkeld met een leren band of een touwachtig koord (textiel). Het einde van het gevest is voorzien van een trapeziumvormige knop (pommel) van een vertinde koperlegering. Het tweede stuk bestaat uit een resterend deel van het gevest (greep), tweederde deel van de licht gebogen pareerstang en een deel van de smeedijzeren kling. Het derde, vierde en vijfde stuk betreft de resterende smeedijzeren delen van de kling. Behalve de vertinde pommel was het gehele zwaard omhuld door een met ijzeroxide vermengde laag fijn zand. De punt van de kling en eenderde van de pareerstang ontbraken.
De afmetingen van het zwaard zijn globaal als volgt:
- lengte = 82 cm
- breedte van de pareerstang = 16 cm
- de lengte van het gevest (greep) tussen de pareerstang en de bovenkant van de knop = 16 cm
- en de grootste breedte van de kling = 8 cm
- de knop heeft een dubbele trapeziumvorm van 4 x 4 cm en 4 x 2 ½ cm
Belangrijke ontdekkingen
Tijdens de restauratiewerkzaamheden van het zwaard bleek dat de kling zich voor een deel nog in een met leer beklede houten schede bevond, hetgeen als bijzonder werd ervaren en aangaf dat het zwaard in ieder geval niet verloren is geraakt tijdens gebruik in een gevecht. De punt van het zwaard was gebogen. Aan beide zijden van het zwaard zijn in de midden geul van de kling ingelegde (in graveer en drijftechniek) messing tekens en inschriften aangetroffen. Zwaarden met een dergelijke incrustatie zijn uiterst zeldzaam. De twee enige andere tot dusver bekende exemplaren van hetzelfde type als het Bergse zwaard zijn afkomstig uit Denemarken en Stevensweert. Het Deense exemplaar, waarvan de vondstomstandigheden niet bekend zijn, heeft een enkelzijdige incrustatie bestaande uit vier letters: NDIC. De zwaardkling uit Stevensweert is in het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw bij Stevensweert uit de Maas opgebaggerd. Dit zwaard heeft aan een zijde een aaneengesloten inschrift in zilverincrustatie waarvan het begin niet te ontcijferen is, en aan de andere zijde een versiering van een vijftal ornamenten in dezelfde techniek. Het inschrift luidt: ...NEXORENEXORENEXORENEXORENS+. Een herhaling van ‘NEXORE’ OF ’EXOREN’.
De teksten op het Bergse zwaard
Het zwaard is ingelegd met letters. De schriftdeskundigen professor W.P. Gerritsen en professor J.P. Gumbart (Universiteit Leiden) zijn het erover eens dat het hier goed uitgevoerde Lombardische letters betreft. Dit lettertype is bekend uit de middeleeuwse handschriften vanaf de dertiende eeuw.
Op het Bergse zwaard staan Franse teksten. Op de ene zijde staat de tussen twee krukkenkruizen geplaatste tekst: +RG DIEU NS DXG DIEU NS DIEU N+. Opmerkelijk is de op zijn kop geplaatste ‘R’. Gerritsen zegt over deze tekst: Afgezien van de raadselachtige geïnverteerde R plus G (een monogram?), ligt het mijns inziens voor de hand dit op te vatten als driemaal achtereen DIEUNS, dat wil zeggen driemaal het Franse woord DIEU (God), gevolgd door de letters NS, een afkorting van NOTRE SAUVEUR (onze Verlosser), of eventueel van NOTRE SEIGNEUR (onze Heer). Geen ontoepasselijk opschrift op een zwaard van Franse herkomst, dat wellicht bedoeld is geweest om er heidenen (of Saracenen) mee te lijf te gaan (…). Op de keerzijde staat de eveneens tussen twee krukkenkruizen geplaatste tekst: +?CU NS DIEU NS DIEU NT A? DI+. Over de vetgedrukte letter en vraagtekens in de hiervoor weergegeven teksten bestaat nog geen eensluidende opvatting. De ‘D’ achter ‘RG’ op de eerste tekst lijkt eenzelfde als twee van de letters ‘D’ op de keerzijde, namelijk met een dwarsstreepje door de rug van de letter. Gezien het feit dat drie van de krukkenkruizen kort tegen de letters zijn geplaatst, ook bij andere zwaarden is dat zo, opteren wij voor de ruimte tussen het kruis en de eerste letter op de keerzijde, ook voor een (verdwenen) letter of andersoortige inscriptie (rond zwaardmerk?). De onleesbare derde letter van rechts (?) aan de keerzijde zien wij vooralsnog als een omega (Ω) of een gedeformeerde ‘G’.
Gezien de zeldzaamheid van dergelijke zwaarden betekent de vondst voor Geertruidenberg dan ook een belangrijk gebeuren.
Datering van het Bergse zwaard
Van de vondst uit Denemarken is de context niet bekend en een datering van dit type zwaard heeft tot nu toe alleen plaatsgevonden op basis van vergelijking met afbeeldingen uit geschriften en van beeldhouwwerk e.d. Ook gezien het lettertype van de incrustaties dateert het zwaard in de periode van de Late Middeleeuwen.
Geertruidenberg biedt de eerste mogelijkheid tot een nadere datering doordat het zwaard in een archeologische context is gevonden. Het zwaard werd aangetroffen op een hoogte van + 0,1 m NAP, in een twaalf centimeter dikke, door bovenliggend veen vervuilde, laag zand. De nog aanwezige afdekkende laag veen had een dikte van twee centimeter. Gezien het ontbreken van aardewerkvondsten uit dezelfde laag waarin het zwaard werd aangetroffen, is het niet mogelijk er een precieze datering aan te koppelen. In de bovenliggende lagen werden vondsten uit de periode 1225-1300 aangetroffen. Hiermee ligt er een datering ante quem voor het zwaard van Geertruidenberg op begin 14e eeuw.
Discussie over het zwaard: Wanneer en hoe kwam het zwaard op de vindplaats terecht?
Dat er in 2005 een laat middeleeuwse zwaard werd gevonden op de locatie aan de Koestraat moge duidelijk zijn. Maar met de vondst van het zwaard zijn veel vragen ontstaan waarvan er een aantal tot nu toe nog niet beantwoord kon worden: Hoe is het zwaard in Geertruidenberg terechtgekomen? Wie was de mogelijke eigenaar? Werd het daadwerkelijk gebruikt en zo ja door wie en wanneer? Werd het doelbewust weggeworpen, of verloor de eigenaar het zwaard?
De rijke geschiedenis van Geertruidenberg biedt verschillende aanknopingspunten. Hieronder volgt een eerste aanzet tot discussie over het zwaard. We hopen, mede op basis van dit artikel, de discussie over het zwaard te stimuleren en zo uiteindelijk te komen tot beantwoording van één of meerdere vragen.
Riddertoernooien in Geertruidenberg
Een van de eerste mogelijkheden die tot het verlies van het zwaard heeft geleid, is een riddertoernooi dat op deze locatie werd gehouden. Dat daarbij het zwaard uit de hand van een strijdende ridder werd geslagen en in stukken brak lijkt niet erg waarschijnlijk omdat een gedeelte van de met leer overtrokken houten schede zich nog om de kling bevond, en daarmee was het uiteraard moeilijk strijden! Wat wel mogelijk is, is dat tijdens een toernooi een strijdende ridder het zwaard omgord met zich meedroeg en dat dit tijdens de strijd door zijn tegenstander werd losgeslagen en zo verloren ging. De vraag is echter, of een zwaard op een afgebakend en overzichtelijk toernooiveld wel ‘verloren’ kan gaan? Ter ondersteuning van de mogelijkheid dat het zwaard tóch tijdens een riddertoernooi verloren is gegaan, dient het volgende: Het is bekend dat graaf Floris V aan het einde van de dertiende eeuw (1279) te Geertruidenberg een groot riddertoernooi organiseerde. En dat zal, gezien de ligging van Geertruidenberg op de uiterste grens van het graafschap Holland, niet de eerste en enige keer zijn geweest. In die tijd namelijk oefende de ridderstand zich voor de vele oorlogen die zij voerden voornamelijk met steekspelen en toernooien. Deze gewelddadige ridderspelen waren door de katholieke kerk verboden en werden veelal op een stuk grond buiten de muren van een stad gehouden. Zo’n toernooi kan dus ook dat van graaf Floris V op 2 april 1279 (Pasen) te Geertruidenberg geweest zijn.
Uit grafelijke rekeningen van dat jaar is bekend dat ridders uit Frankrijk, Luxemburg en de Lage Landen deelnamen aan het toernooi. Ook verklaart graaf Floris V in een oorkonde dat hij aan Hendrik van Luxemburg, Heer van la Roche, 600 toernooise ponden schuldig is voor het verlies van strijdpaarden te Geertruidenberg. Deze paarden worden ‘destriez’ (latijn = dextrarii) genoemd, wat duidt op goedgetrainde kostbare strijdpaarden. De paarden zijn waarschijnlijk door Hendrik van Luxemburg tijdens het toernooi van Geertruidenberg buitgemaakt en ingeruild voor ‘ cash geld’. Zo kreeg de graaf zijn paarden terug en werd Hendrik beloond voor zijn overwinning.
De strijd om Geertruidenberg
De tweede mogelijkheid voert ons terug naar de strijd om Geertruidenberg in het jaar 1304. In dat jaar zag hertog Jan II van Brabant zijn kans schoon om zijn aanspraken op Geertruidenberg kracht bij te zetten. Het was de oorlog die de Vlamingen en Zeeuwen voerden tegen graaf Jan II van Henegouwen (Holland) en waarbij zij tot Alkmaar oprukten. Hertog Jan II dacht waarschijnlijk dat de graaf zijn handen vol had aan die strijd en hij rustig zijn gang kon gaan. Met een sterk leger rukte hij uit Brabant op naar Geertruidenberg.
De toenmalige omwalling van Geertruidenberg (was dit een houten palissade met een gracht?) zal grofweg bestaan hebben uit een rechthoekige omwalling of ovale vorm langs de lijn Kerkstraat (oost), Zuidwal (zuid), Koestraat (west) en Havenkant (noord). De grote landweg tussen Brabant en Geertruidenberg lag zuidelijk van de stad, dus de hertog moest de stad ook vanuit die richting naderen en zijn gevecht voornamelijk aan de zuid- en zuidwestkant van de stad voeren. Maar pas na een lange en zware strijd wist hij de stad in te nemen, hetgeen erop wijst dat Geertruidenberg zeker geen ‘open’ stad was, maar al door een omwalling beveiligd geweest moet zijn en sterk verdedigd werd. Uit woede voor de tegenstand die de hertog had ondervonden, liet hij een aantal voorname burgers van de stad onthoofden. Lang bleef de hertog echter niet in het bezit van de stad, want nog hetzelfde jaar werd hij door Nicolaas van Putten, als aanvoerder van de grafelijke troepenmacht uit Dordrecht, daaruit verdreven en kreeg hij bij Waalwijk een flinke afstraffing!
Buiten de omwalling aan de zuid- en westzijde was het gebied laag, ruig en vooral moerassig, bij uitstek een gebied waar tijdens een gevecht een gevallen zwaard verloren kon gaan.
De strijd om Geertruidenberg in 1351-1352
Tijdens de troonstrijd[1] tussen keizerin Margaretha en haar zoon Willem vliegen de Hoeken en Kabeljauwen elkaar in de haren, met het gevolg dat de Kabeljauwen in de maand oktober 1351 met een leger voor Geertruidenberg verschijnen en het kasteel opeisen. De kastelein van het kasteel, Filips van Polanen, weigert dit en weet het beleg tien maanden vol te houden. Aan het beleg werd deelgenomen door detachementen van de steden Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden en Geertruidenberg. Deze troepen stonden onder bevel van Jan IV van Arkel. Verder namen nog twaalf prominente edelen aan het beleg deel, onder wie Jan I van Egmond, Gerard van Heemskerk, Gerard van Herlaar, Jan Persijn van Waterland, Jan van Culemborg, Zweder van Montfoort, Daniel van der Merwede, Jan van Bloemenstein, Willem van Wateringen, Willem van Horn, Floris van Borselen en Jan van Noordeloos.
Was het soms een ceremonieel zwaard?
De vierde mogelijkheid is dat het zwaard heeft toebehoord aan een hooggeplaatste geestelijke of edelman. In de periode waaruit het zwaard stamt waren geestelijken niet als zodanig aan hun kleding herkenbaar, het waren veelal edellieden die het dragen van particuliere kleding en een zwaard tot hun status rekenden. Pas tijdens het concilie van Trente (1543-1566) werden voorschriften voor geestelijken opgesteld wat betreft het dragen van kleding en wapens. Zo was het vanaf 1570 voor hen verboden om wapens te dragen. Bij de mogelijkheid van een ceremonieel zwaard van een geestelijke valt misschien te denken aan een in Geertruidenberg gewoond hebbende bisschop. Tussen het einde van de veertiende eeuw en het begin van de zestiende eeuw was dat ook het geval. Aan de steenweg buiten de toenmalige Koepoort, in de directe nabijheid van het klooster Sint Catharinadaal, stond het ‘Bisschoppen Poorthuis’ (1390-1517). Volgens Allard woonde in dit huis de bisschop van Rossensis, Hubertus de Monte (van den Berg) die tussen 1376 en 1410 het bisschopsambt bekleedde. De Monte overleed voor 1 juli 1414. Doch, de veronderstelde ouderdom van het zwaard (1200-1325) en de aanwezigheid van deze bisschop omstreeks het begin van de 15e eeuw, liggen zo ver uiteen dat deze mogelijkheid waarschijnlijk buiten beschouwing gelaten moet worden. Maar de vraag is: wie dan wel?
Binnen dit kader dient nog te worden vermeld dat in 1989 tijdens een archeologisch bodemonderzoek in de Koestraat, op een afstand van 35 meter van het zwaard en op de locatie van de voormalige kapel van Sint-Catharinadaal, menselijke begravingen zijn aangetroffen van twee mannen. In hoeverre hier sprake is geweest van een reguliere begraving op een kerkhof, kloosterhof of kloosterkapel is door de mate van bodemroering op de vindplaats niet duidelijk, Feit is dat er van twee individuen skeletresten werden aangetroffen die op een later moment verstoord zijn geraakt. Ligt hier soms de sleutel voor de oplossing van het mysterie? Behoorde het zwaard bij een van de mannen, ongeacht wat de status daarvan ook geweest mag zijn, die in de kapel was begraven met het zwaard als grafgift? Is tijdens de sloop van het klooster in 1573, die niet al te zachtzinnig en met weinig piëteit werd uitgevoerd, het zwaard waarvan de waarde in de ogen van slopers tot nul en generlei waarde was gedaald, met ander materiaal buiten de nog bruikbare muren van het klooster weggegooid?
Onopgeloste mysteries
Gezien het ontbreken van aardewerkvondsten uit dezelfde laag waarin het zwaard werd aangetroffen, is het niet mogelijk er een exacte datering aan te koppelen. Het is niet vastgesteld kunnen worden of het een ceremonieel of een strijdzwaard betreft. En wat is de betekenis van de incrustaties, moeten we in de tekst een bezweringsspreuk voor het ‘heiligen’ van het zwaard zien, met andere woorden een goedkeuringspredicaat van God om er mee te doden, of is het juist de tegengestelde betekenis: een afzweringsgebruik?
Hoe nu verder?
Verder onderzoek aan het zwaard en de toekomst van het Bergse verleden Met het uitkomen van het onderzoeksrapport van de OKG/AWG is voldaan aan de formele kant van het veldonderzoek; vragen rondom het zwaard zijn hiermee echter niet beantwoord. De vraag: hoe is het zwaard terecht gekomen in Bergse bodem zal waarschijnlijk nooit afdoende beantwoord kunnen worden. Maar de auteurs van dit artikel zullen, in samenwerking met diverse specialisten, nader onderzoek doen naar de betekenis van de teksten op het zwaard, naar wie de mogelijke eigenaar was en trachten te komen tot een interpretatie van het gebruik van het zwaard. Verder zijn er natuurlijk ook vragen te stellen over de maker van het zwaard en waar diens zwaardsmidse stond. De antwoorden zullen niet alleen van belang zijn voor een beter begrip van het Bergse verleden maar ook bij de interpretatie van vergelijkbare vondsten in binnen- en buitenland.
Het onderzoek aan de Koestraat 45-49 heeft ondanks de vele beperkingen nieuwe en verrassende resultaten opgeleverd. Niet alleen de vondst van een uniek zwaard dat de bijzondere geschiedenis van Geertruidenberg onderstreept, maar ook de eerste maal dat met grote waarschijnlijkheid bewoning van voor 1000 maar in ieder geval vanaf 1200 is vastgesteld. Deze resultaten benadrukken de noodzaak om grondwerkzaamheden in Geertruidenberg steeds vooraf te laten gaan door historisch en archeologisch onderzoek. Mede hierdoor kan een steeds completer beeld worden verkregen van het rijke verleden van Hollands oudste stad.
Aanleiding en achtergrond van het archeologische onderzoek
In maart 2005 sloopte Woningstichting Geertruidenberg (WSG) meerdere gebouwen (Garagebedrijf Kwaaitaal met woonhuis) op de locatie Koestraat 45-49. Op de locatie was de bouw van twee nieuwe woningen gepland. Tussen sloop, bouwrijp maken en nieuwbouw bestond om onbekende redenen geen mogelijkheid tot het uitvoeren van een regulier archeologisch onderzoek. In overleg tussen de RACM en de Archeologische Werkgroep (AWG) van de Oudheidkundige kring “Geertruydenberghe” (OKG) werd door eerstgenoemde toestemming aan de OKG/AWG verleend om een aantal waarnemingen in het plangebied te doen.
Voorafgaand aan het veldwerk werd een aanvullend bureauonderzoek opgesteld en werden meerdere onderzoeksvragen geformuleerd. Het bureauonderzoek is voor een belangrijk deel gebaseerd op een eerder archeologisch onderzoek. Dit werd gedurende de jaren tachtig van de vorige eeuw uitgevoerd op een terrein dat iets ten noorden van het nu onderzochte plangebied ligt. Ook hier ging destijds de oorspronkelijke bebouwing tegen de vlakte om plaats te maken voor nieuwbouw. Tijdens het toenmalige veldonderzoek werden resten van de pre-stedelijke bebouwing van Geertruidenberg (elfde-twaalfde eeuw), resten van een klooster (1321-1573) en resten van het Groot- en Klein Prinsenhof (1575-1771/1899) aangetroffen.
Door Zijlmans en Kooiman is van dit eerdere onderzoek uitgebreid verslag gedaan. Doel van het veldonderzoek aan Koestraat 45-49 was het verwerven van inzicht in de aard, omvang, gaafheid en datering van eventueel aanwezige archeologische resten in het plangebied.
In het plangebied werden in de periode maart tot en met augustus 2005 door een team van de OKG/AWG waarnemingen verricht. Hierbij golden belangrijke beperkingen; zo mocht de uitgegraven grond niet worden afgevoerd wegens mogelijke verontreiniging en moest er voldoende afstand worden gehouden van de zijgevels van de (belendende) panden Koestraat 43 en 51. De WSG stelde weliswaar een graafmachine ter beschikking, maar hiervan kon, wegens de opgelegde beperkingen, slechts voor een beperkt aantal uren gebruik worden gemaakt. Het feit dat de sloop vooraf ging aan de eerste waarnemingen heeft er toe geleid dat op een aantal plaatsen de grond al aanzienlijk geroerd was.
Het veldonderzoek werd gestart op vrijdag 25 maart 2005 en werd voor de OKG/AWG officieel afgesloten op maandag 22 augustus 2005. De volgende personen (in alfabetische volgorde) hebben geparticipeerd in het veldonderzoek: W. van Alphen, J. van Beek, P. van Brussel, J. de Hoogh, A. van Dongen, C. Heesters, M. Hendrickx, J. Mekke, A. Stekelenburg, J. Thijssen, P. Vos en J. Zuidam. De leiding over het veldonderzoek was in handen van Bas Zijlmans (amateur-archeoloog en correspondent van de ROB) en Jan van Gils, respectievelijk vice-voorzitter en voorzitter van de OKG/AWG. Het veldwerk bestond uit een begeleiding van de sloop van een kelderpartij aan de straatzijde (werkput I) en het aanleggen van drie extra werkputten op het middendeel en aan de achterzijde van het plangebied (werkputten II t/m IV). Door de gestelde beperkingen was het echter niet mogelijk de volledige breedte van het plangebied te onderzoeken.
Gedurende het veldonderzoek is er een contact ontstaan tussen de OKG/AWG enerzijds en drs. Hans Koopmanschap anderzijds. De laatste heeft zich gedurende het veldonderzoek beperkt tot het geven van enkele adviezen die konden bijdragen aan de inhoudelijke kwaliteit van het onderzoek, zoals onder andere het afsteken en documenteren van een stuk profiel. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek van de OKG/AWG is echter door beide partijen besloten de handen ineen te slaan bij de uitwerking en het opstellen van de onderzoeksrapportage. Dit heeft geleid tot een archeologisch rapport conform de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.1) dat binnen twee jaar na afronding van het veldwerk is verschenen.
Bronnen
- Drs. Monica Dütting
- Drs. Hans Koopmanschap
- Bas Zijlmans.
- “Archeologisch onderzoek v/d Koestraat in Geertruidenberg.
- Het Zwaard van Geertruidenberg in De Dongebode 2009, 51-100.
- ↑ Terry van Erp - Op 25 maart 1349 tekende keizerin Margaretha hier een verdrag waarbij ze afstand deed van de erfenis van haar gesneuvelde broer Willem IV ten gunste van haar zoon Willem. Voor de Kabeljauwse edelen was deze overeenkomst een bewijsstuk van groot belang om hun zaak voor de Duitse keizer of paus te bepleiten (bron: H.M. Brokken, Het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse twisten (1982), blz 225)