Agathon Gerard Sickinghe

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
Versie door Colani (overleg | bijdragen) op 1 mrt 2024 om 14:20 (1 versie geïmporteerd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Agathon Gerard Sickinghe
Agathon Gerard Sickinghe
Geboren 28 oktober 1868
's-Gravenhage
Overleden 29 januari 1954
's-Gravenhage
Land/zijde Vlag van Nederland Nederland
Onderdeel Koninklijke Landmacht
Dienstjaren 1884 - 1924
Rang Luitenant-generaal
Eenheid Artillerie
Bevel Eerste Regiment Korps Vestingartillerie
Korps Rijdende Artillerie
Eerste Regiment veldartillerie
Adjudant in buitengewone dienst van Hr. Ms. de Koningin Wilhelmina der Nederlanden
Tweede Regiment veldartillerie
Onderscheidingen Grootofficier in de Huisorde van Oranje
Ridder in de Orde van Oranje Nassau
Zie buitenlandse onderscheidingen

Jhr. Agathon Gerard Sickinghe ('s-Gravenhage, 28 oktober 1868 - 's-Gravenhage, 29 januari 1954) was een Nederlands luitenant-generaal der artillerie en eerste kamerheer, adjudant en waarnemend hofmaarschalk van Koningin Wilhelmina der Nederlanden.

Familie

Sickinghe, telg uit het Nederlands adellijke geslacht Sickinghe, werd in 1868 geboren als zoon van de luitenant-kolonel jhr. Pieter Feijo Onno Sickinghe (1824-1885) en diens eerste echtgenote Ottelina Cornelia van Eck (1833-1870). Op twee-jarige leeftijd verloor hij zijn moeder en werd hij opgenomen door de familie van Eck in Arnhem. Niet veel later verloor Sickinghe op 16-jarige leeftijd ook zijn vader. Zijn 10 jaar oudere broer jhr. Onno Joost Sickinghe (1858-1948) nam vanaf dat moment de voogdij waar.

Sickinghe trouwde in 1891 met Elisabeth Jacoba Lucia Margaretha Geisweit van der Netten (1870-1947), uit welk huwelijk drie kinderen werden geboren. Onder wie jkvr. Ottelina Cornelia Sickinghe (1895-1975); echtgenote van mr. Pieter Willem Jacob Henri Cort van der Linden (1893-1969), burgemeester van Groningen, lid Raad van State en jhr. Pieter Feyo Onno Rembt Sickinghe (1900-1974), hofmaarschalk, intendant der Koninklijke paleizen en directeur van het Koninklijk Huisarchief.

In 1950 trouwde hij met jkvr. Margaretha Jacoba Wilhelmina Beelaerts van Blokland (1886-1961), dochter van jhr. Frans Agathus Gerard Beelaerts van Blokland (1842-1925). Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.

Loopbaan

Vroege loopbaan

Sickinghe volgde de Koninklijke Militaire Academie te Breda en werd in juli 1888 benoemd tot tweede luitenant bij het eerste regiment vestingartillerie te Utrecht. Hij deed in juli 1890 met goed gevolg eindexamen aan de krijgsschool in Breda en werd in oktober van dat jaar gedetacheerd bij het korps rijdende artillerie te Arnhem.

In juli 1892 werd hij bevorderd tot eerste luitenant. In 1897 maakte Sickinghe deel uit van de commissie voor de feestelijke viering van de troonsbestijging van koningin Wilhelmina.[1] Sickinghe werd op 24 juni 1902 benoemd tot adjudant, aangesteld als ordonnansofficier van Hr. Ms. de koningin en verkreeg in december van dat jaar toestemming voor het aannemen en dragen der tekenen van ridder tweede afdeling in de Orde van de Witte Valk.[2]

Hij maakte deel uit van de commissie die in 1902 Hr. Ms. zou vertegenwoordigen bij de kroning van Z.M. de koning van Engeland; deze commissie bestond verder uit de heren J.E.N. Sirtsema van Grovestins, grootmeester van het huis van Hr. Ms. de Koningin, jhr. J.A.G. van der Staal, kapitein-luitenant-ter-zee, adjudant en particulier secretaris van Hr. Ms. de Koningin en P.A.J. baron de Smeth van Alphen, kamerheer in buitengewone dienst.[3] Ook in de jaren erna maakte Sickinghe deel uit van het gevolg van Hr. Ms. de Koningin. Hij werd met ingang van 1 december 1904 bevorderd tot kapitein bij de grote staf, met de bepaling dat hij op 1 mei 1905 zou worden ontheven van eerder genoemde betrekking. Met ingang van eerder genoemde datum werd hij ingedeeld bij het eerste regiment vestingartillerie te Utrecht en per 1 oktober 1907 benoemd tot regimentsadjudant van het eerste regiment veldartillerie. In 1908 maakte hij deel uit van een zending die de koningin moest vertegenwoordigen bij de begrafenis van de koning van Zweden.

Sickinghe werd in februari 1912 eervol ontheven van zijn functie als regimentscommandant van het eerste regiment veldartillerie, belast met het bevel over een batterij van het korps[4] en in oktober 1911 benoemd tot adjudant van de Koningin.[5] In april 1915 kreeg hij toestemming tot het aannemen en dragen der versierselen van ridder in de Orde van de Dannebrog. Hij werd kort hierop bevorderd tot majoor en belast met het bevel over een houwitserafdeling. In januari 1919 werd hij bevorderd tot luitenant-kolonel en benoemd tot adjudant in buitengewone dienst van Hr. Ms. de Koningin.[6] Met ingang van 1 februari 1921 werd aan Sickinghe, dan werkzaam bij het tweede regiment veldartillerie, op zijn verzoek eervol ontslag verleend; hij werd tevens benoemd tot reserve-luitenant-kolonel bij het tweede regiment veldartillerie. Hij was daarnaast in deze tijd lid van de Nederlandse Adelsvereniging. In januari 1922 werd hij bij zijn korps bevorderd tot reserve-kolonel en woonde dat jaar het feest der pontonniers te Dordrecht bij als vertegenwoordiger van de Koningin.[7] In oktober 1923 kreeg hij toestemming voor het aannemen en dragen der versierselen van commandeur in de Orde van Sint-Olaf en van commandeur tweede klasse in de Orde van de Dannebrog.[8]

Bestand:Agathon Gerard Sickinghe.jpg
Agathon Gerard Sickinghe, ca. 1930

Latere loopbaan

Met ingang van 28 oktober 1924 kreeg Sickinghe eervol ontslag uit zijn functie als reservekolonel der artillerie[9] en kon toen zijn tijd volledig wijden aan zijn functie als kamerheer van Hr. Ms. de Koningin. In augustus 1933 werd hij bij Koninklijk Besluit benoemd tot generaal-majoor titulair[10]. Op 6 juli 1935 was hij als vertegenwoordiger van de Koningin aanwezig bij de opening en betrekking van het Boijmans Van Beuningen museum in het Van der Steurgebouw te Rotterdam. In maart 1936 werd Sickinghe benoemd tot eerste kamerheer-ceremoniemeester.[11] In juli 1938 herdacht hij dat hij vijftig jaar daarvoor werd benoemd tot tweede luitenant en in datzelfde jaar werk hij bij Koninklijk besluit benoemd tot luitenant-generaal titulair. In februari 1939 werd hij op zijn verzoek ontheven van zijn functie als ceremoniemeester[12] maar bleef in zijn ambt als kamerheer gehandhaafd. In april 1952 plaatste hij nog zijn handtekening bij het 75-jarig bestaan van de Koninklijke Vereniging van gepensioneerde officeren van het Nederlandse leger te Den Haag.

Naast zijn functies als militair en kamerheer vervulde Sickinghe nog tal van andere (neven)functies waaronder: Regent van het Weeshuis te Utrecht, Secretaris van de Koninklijke Vereniging van Leden der Nederlandse Ridderorden, Voorzitter van de Nederlandse-Adelsvereniging, lid van de Commissie van Toezicht op het Koninklijk Conservatorium en regent van het Oude-Mannenhuis te 's-Gravenhagen.

Hij overleed in januari 1954 op 85-jarige leeftijd te 's-Gravenhage.

Onderscheidingen

Sickinghe ontving voor zijn verdiensten meerdere binnen- en buitenlandse onderscheidingen, waaronder:

Nederlandse onderscheidingen

Buitenlandse onderscheidingen