Het Nederlands Volkslied (Wilhelmus)

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
Versie door Colani (overleg | bijdragen) op 30 dec 2023 om 11:24
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ansichtkaart met de bladmuziek en tekst van het eerste couplet van het Wilhelmus.
Ansichtkaart met de bladmuziek en tekst van het eerste couplet van het Wilhelmus.

De eerste tekst en muziek werd in de 16e eeuw geschreven. Daardoor is het het oudste volkslied ter wereld. Het Japanse volkslied heeft wel een oudere tekst (9e eeuw), maar de muziek werd pas in 1880 toegevoegd.

Het Wilhelmus is een 'Acrostychon', oftewel een 'naamdicht'. Dit was in de 16e eeuw een populaire dichtvorm. In een naamdicht vormen de eerste letters van de coupletten een woord of naam. Het Wilhelmus bestaat uit 15 coupletten, waarvan de eerste letters de naam 'Willem van Nassov' vormen. Dit is de ouderwetse spelling van Willem van Nassouwe.

Het Wilhelmus wordt eigenlijk nooit helemaal gezongen. Meestal alleen het 1e en het 6e couplet.




Wilhelmus van Nassouwe Ben ick, van Duytschen Bloet; Den Vaderlant ghetrouwe Blijf ick tot inden doot; Een prince van Oraengiën Ben ick, vrij onverveert; Den coninck van Hispaengien Heb ick altijt gheëert.

In Godes vrees te leven Heb ick altijt betracht; Daerom ben ick verdreven, Om landt, om luyd ghebracht; Maer Godt sal my regeren Als een goet instrument, Dat ick sal wederkeeren In mijnen regiment.

Lijdt u, mijn ondersaten, Die oprecht zijn van aert; Godt sal u niet verlaten, Al zijt ghy nu beswaert; Die vroom begheert te leven, Bidt Godt nacht ende dach, Dat hy my cracht wil gheven, Dat ick u helpen mach.

Lijf en goet al te samen Heb ick u niet verschoont; Mijn broeders hooch van namen Hebbent u oock vertoont; Graef Adolff is ghebleven In Vrieslandt in den slach; Zijn siel int eewich leven Verwacht den jongsten dach.

Edel en hooch gheboren, Van keyserlicken stam, Een vorst des Rijcks vercoren, Als een vroom christen man, Voor Godes Woort ghepreesen Heb ick vrij onversaecht, Als een helt sonder vreesen Mijn edel bloet ghewaecht.

Mijn Schildt ende betrouwen Sijt Ghy, o Godt mijn Heer; Op U soo wil ick bouwen, Verlaet my nemmermeer. Dat ick doch vroom mach blijven, U dienaer taller stondt, Die tyranny verdrijven, Die my mijn hert doorwondt.

Van al die my beswaren End mijn vervolghers zijn, Mijn Godt, wilt doch bewaren Den trouwen dienaer dijn; Dat sy my niet verrasschen In haren boosen moet, Haer handen niet en wasschen In mijn onschuldich bloet.

Als David moeste vluchten Voor Saul den tyran, Soo heb ick moeten suchten Met menich edelman; Maer Godt heeft hem verheven, Verlost uut alder noot, Een Coninckrijck ghegheven In Israel seer groot.

Na tsuer sal ick ontfangen Van Godt mijn Heer dat soet; Daer na so doet verlanghen Mijn vorstelick ghemoet, Dat is: dat ick mach sterven Met eeren in dat velt, Een eewich rijck verwerven, Als een ghetrouwe helt.

Niet doet my meer erbarmen In mijnen wederspoet, Dan datmen siet verarmen Des conincks landen goet; Dat u de Spaengiaerts crencken, O edel Neerlandt soet, Als ick daer aen ghedencke, Mijn edel hert dat bloet.

Als een prins op gheseten Met mijner heyres cracht, Vanden tyran vermeten Heb ick den slach verwacht, Die, by Maestricht begraven, Bevreesde mijn ghewelt; Mijn ruyters sachmen draven Seer moedich door dat velt.

Soo het den wille des Heeren Op die tijt had gheweest, Had ick gheern willen keeren Van u dit swaer tempeest; Maer de Heer van hier boven, Die alle dinck regeert, Diemen altijt moet loven, En heeftet niet begheert.

Seer prinslick was ghedreven Mijn prinslick ghemoet; Stantvastich is ghebleven Mijn hert in teghenspoet; Den Heer heb ick ghebeden Van mijnes herten gront, Dat hij myn saeck wil reden, Mijn onschult doen bekant.

Oorlof mijn arme schapen, Die zijt in grooten noot, U herder sal niet slapen, Al zijt ghy nu verstroyt; Tot Godt wilt u begheven, Sijn heylsame Woort neemt aen, Als vrome Christen leven; Tsal hier haest zijn ghedaan.

16e couplet

Prince Voor Godt wil ick belijden End Zijner grooter macht, Dat ick tot gheenen tijden Den coninck heb veracht; Dan dat ick Godt den Heere, Der hoochster Majesteyt, Heb moeten obediëren, Inder gherechticheyt.

Bron: Terry van Erp

Zie ook: Wilhelmus