Oranje-Nassau funerair, een overzicht: verschil tussen versies

Uit Wiki Raamsdonks Historie
Regel 97: Regel 97:




Deze Friese Nassau trad in 1747 aan als stadhouder Willem iv. Dit had hij te danken aan het slechte verloop van de oorlog tegen Frankrijk. Hoewel hij kans zag om voor de eerste keer erfstadhouder te worden over alle gewesten (dat was meer dan enig andere Oranje ooit had weten te bereiken), was Willem iv, zowel naar lichaam als naar geest, een zwakke bestuurder. In de zomer van 1751 werd duidelijk dat hij te veel van zijn lichaamskrachten gevergd had. Een verblijf in Spa werd noodzakelijk geacht. Deze kuur leek te baten, maar na zijn terugkeer in Den Haag bleek Willem iv in tegendeel achteruit te zijn gegaan. Na een ziekbed van enkele dagen overleed hij op 21 oktober 1751.<ref>50</ref> Zijn gebalsemde lijk werd op een paradebed tentoongesteld van 25 november tot 8 december, dagelijks van tien tot twaalf en van twee tot vier. Tijdens dit defilé kwamen dagen voor met meer dan vierduizend bezoekers. Pas op 4 februari van het jaar daarop vond de begrafenis zelf plaats. Deze ‘Lijkstaetsie’ beeldde Jan Punt op niet minder dan veertig foliobladen uit, met daarbij een zeer uitvoerige beschrijving.<ref>51</ref>


Deze Friese Nassau trad in 1747 aan als stadhouder Willem iv. Dit had hij te danken aan het slechte verloop van de oorlog tegen Frankrijk. Hoewel hij kans zag om voor de eerste keer erfstadhouder te worden over alle gewesten (dat was meer dan enig andere Oranje ooit had weten te bereiken), was Willem iv, zowel naar lichaam als naar geest, een zwakke bestuurder. In de zomer van 1751 werd duidelijk dat hij te veel van zijn lichaamskrachten gevergd had. Een verblijf in Spa werd noodzakelijk geacht. Deze kuur leek te baten, maar na zijn terugkeer in Den Haag bleek Willem iv in tegendeel achteruit te zijn gegaan. Na een ziekbed van enkele dagen overleed hij op 21 oktober 1751.50 Zijn gebalsemde lijk werd op een paradebed tentoongesteld van 25 november tot 8 december, dagelijks van tien tot twaalf en van twee tot vier. Tijdens dit defilé kwamen dagen voor met meer dan vierduizend bezoekers. Pas op 4 februari van het jaar daarop vond de begrafenis zelf plaats. Deze ‘Lijkstaetsie’ beeldde Jan Punt op niet minder dan veertig foliobladen uit, met daarbij een zeer uitvoerige beschrijving.51


Toen zijn vader stierf was Willem v drie jaar oud. Zijn moeder Anna van Hannover nam het regentschap waar tot haar dood in 1659 (zij overleed aan tuberculose). Hierna kreeg de hertog van Brunswijk, veldmaarschalk en vertrouweling van Willem iv, het voogdijschap tot het jaar waarin Willem v achttien werd (1766). Uit dat jaar stamt de Acte van Consulentschap, waarin de hertog beloofde zijn pupil de stadhouder met raad en daad bij te staan. Hiervoor zou hij niemand anders dan alleen de prins verantwoording schuldig zijn. Deze Acte kwam in 1784 in de openbaarheid. Dit betekende het einde voor Brunswijk, die toch al intens gehaat werd door de patriotten. Hetzelfde jaar overleed hij. Bij zijn begrafenis verspreidden zijn tegenstanders valse uitnodigingen en ook was er een prent te koop van de begrafenisstoet met een spottende beschrijvingvan de personen die erin meeliepen.


Toen zijn vader stierf was Willem v drie jaar oud. Zijn moeder Anna van Hannover nam het regentschap waar tot haar dood in 1659 (zij overleed aan tuberculose). Hierna kreeg de hertog van Brunswijk, veldmaarschalk en vertrouweling van Willem iv, het voogdijschap tot het jaar waarin Willem v achttien werd (1766). Uit dat jaar stamt de Acte van Consulentschap, waarin de hertog beloofde zijn pupil de stadhouder met raad en daad bij te staan. Hiervoor zou hij niemand anders dan alleen de prins verantwoording schuldig zijn. Deze Acte kwam in 1784 in de openbaarheid. Dit betekende het einde voor Brunswijk, die toch al intens gehaat werd door de patriotten. Hetzelfde jaar overleed hij. Bij zijn begrafenis verspreidden zijn tegenstanders valse uitnodigingen en ook was er een prent te koop van de begrafenisstoet met een spottende beschrijvingvan de personen die erin meeliepen.
==== [p. 25] ====
==== [p. 25] ====



Versie van 17 feb 2024 13:31

Wij wandelen als op graven...

[p. 20]

Vanwege de oorlogsdreiging zocht men in het najaar van 1937 in de Grote Kerk van Breda naar onderaardse gangen. Deze zouden in geval van luchtalarm dienst kunnen doen als schuilkelders. Met de hulp van een wichelroedeloopster werd een holle ruimte in de Prinsen kapel ontdekt. Het bleek een grafkelder te zijn met vier lijkkisten.

Twee ervan, de ene voor een volwassen persoon, de andere voor een kind, rustten op draagijzers, die in de zijmuren waren verankerd, om aantasting door het grondwater te voorkomen. Hierin bleken zich de stoffelijke resten te bevinden van Anna van Buren (1533-1558), de eerste vrouw van Willem van Oranje, en haar dochtertje Maria (1553-1554 of -1555). Naast de grote kist stond een tonnetje dat de gebalsemde ingewanden bevatte. De andere twee kisten lagen in een nis en behoorden aan Hendrik iii van Nassau (1483-1538) en zijn zoon René van Chalon (1519-1544).1

Het gebeeldhouwde, half ontvleesde skelet van René van Chalôn (‘Le Squelette’). Het grafmonument bevindt zich in de Sint Pieterskerk te Bar-le-Duc. De afbeelding toont overigens een model, dat zich in het Musée de l'Homme te Parijs bevindt. In de opgeheven hand een kristallen bol, waarin zich het prinselijk hart bevond.
Het gebeeldhouwde, half ontvleesde skelet van René van Chalôn (‘Le Squelette’). Het grafmonument bevindt zich in de Sint Pieterskerk te Bar-le-Duc. De afbeelding toont overigens een model, dat zich in het Musée de l'Homme te Parijs bevindt. In de opgeheven hand een kristallen bol, waarin zich het prinselijk hart bevond.

René van Chalon (of Chalôn) had zijn achternaam Van Nassau op de tweede plaats gezet vanwege het aanzien van de familie Van Chalon. Van zijn oom Filibert van Chalon had René het prinsdom Orange, gelegen ten oosten van de Rhône, geërfd. Het devies van de familie nam hij ook over: ‘Je maintiendrai Chalôn’, dat door zijn erfgenaam Willem van Oranje veranderd zou worden in: ‘Je maintiendrai Nassau’. Later resteerde ‘Je maintiendrai’, tot op de dag van vandaag de zinspreuk van het Huis Oranje-Nassau. Het prinsdom Orange (of Oranje, zoals het hier genoemd wordt) was een soeverein vorstendom en René was daarom zelf een onafhankelijk vorst en in die zin de gelijke van Karel v, die hem als een vertrouweling beschouwde. In 1540 benoemde Karel v hem dan ook tot stadhouder van onder meer Holland, Zeeland, Gelderland en Franche-Comté.2

Op 18 juli 1544 overleed René van Chalon, pas vijfentwintig jaar oud, aan de gevolgen van een granaatontploffing tijdens de belegering van St. Dizier in Noord-Frankrijk. Naast hem stond een zekere Ferdinand van Gonzagua die door de explosie onthoofd werd. René zelf werd in zijn rechterschouder getroffen, wat waarschijnlijk een slagaderlijke bloeding tot gevolg had. Tijdens het onderzoek in 1937-1938 kon René van Chalon hierdoor gemakkelijk geïdentificeerd worden: zijn sleutelbeen en enkele botten eromheen bleken geheel verbrijzeld.3 Zijn begrafenisstoet bestond onder andere uit een begeleiding van drieduizend ruiters en voerde naar het vlakbij gelegen Bar-le-Duc. Daar werd zijn lichaam geprepareerd en opgebaard. Naar wens van zijn vrouw Anna van Lotharingen werden zijn hart en ingewanden na balseming in de kerk bijgezet, naast het graf van zijn schoonvader Anton de Goede.4 De Franse beeldhouwer Ligier Richier vervaardigde zijn grafmonument. Het kwam in 1545 gereed en geldt als een van de meest beroemde doodsbeelden van Frankrijk. Het stelt zeer realistisch het half ontvleesde skelet voor van René van Chalon; zijn toestand drie jaar na zijn dood, naar men aanneemt. In de opgeheven hand een kristallen bol, symbool voor het verdwenen prinselijk hart.5 Al snel werd het beeld Le Squelette gedoopt. Dit soort beelden kwamen niet vaak voor. Het was in de grafkunst opmerkelijk dat in plaats van de algemeen voorkomende liggende figuur (gisant) een kadaver uitgebeeld werd, als de vergane (transi) of als lijk in ontbinding (charogne).6

[p. 21]

De rest van het stoffelijk overschot vervoerde men na de uitvaartdienst in de St. Pieterskerk van Bar-le-Duc (waar Le Squelette nog immer te bewonderen is) naar Breda. Met onderbrekingen in de kathedraal van Metz en de St. Sulpitiuskerk van Oranjestad Diest kwam de stoet daar na ruim een maand aan.7 René van Chalon bleef kinderloos. Als erfgenaam koos hij daarom zijn neef, de elfjarige Willem van Nassau. Zo erfde deze niet alleen de bezittingen van Nassau, maar ook het prinsdom Orange en verkreeg hierdoor grote rijkdom. Hiermee passeerde Willem zowel de vrouw van René (geen kinderen, dus geen erfenis) als zijn eigen vader Willem de Rijke (die was luthers geworden, dus die kreeg ook niks).8 De ontdekte grafkelder in de Grote Kelder van Breda werd in 1938 gerestaureerd en afgesloten met een hardstenen zerk.


‘De dubbele lading van het zware pistool scheurde dwars van links naar rechts door zijn longen en maag en bleef steken in de wit gekalkte muur achter hem, die bespat werd door bloed.’9 Aldus een beschrijving van de bekendste moord uit onze vaderlandse geschiedenis: Willem van Oranje gedood door Balthasar Gerards in de Prinsenhof te Delft. De plek des onheils, een toeristische trekpleister, wordt gemarkeerd door twee gaten in de muur, waarvoor een doorzichtige bescherming is aangebracht. Daarboven hangt de tekst: ‘Hieronder staen de Teykenen der Koogelen daer meede Prins Willem van Oranje Is Doorschoten op 10 Iuly Ao1584.’ Over de historiciteit van de befaamde laatste woorden van de prins lopen de meningen sterk uiteen. Of Willem was ‘terstondt daernae deser werelt standvastelijck overleden’, zoals een conclusie luidt10, of hij heeft ze wel degelijk uitgesproken, zoals een later onderzoek aan de hand van nieuwe bronnen wil aantonen11. (Op deze plaats is het ondoenlijk hierop in te gaan; de geïnteresseerde lezer zij verwezen naar de literatuur.)

Lange tijd lag Willem van Oranje opgebaard, zodat de begrafenis geregeld kon worden en het volk afscheid van hem nemen kon. Sommigen wilden een beeltenis maken, maar dit was verboden uit angst dat zijn vijanden de kans zouden benutten om de dode te bespotten met ongepaste prenten.12 Eén man echter maakte wel een schets (of schetsen)

[p. 22]

van de overledene. Of hij hiermee het verbod trotseerde13, of dat zijn afbeelding de enige was die door de Staten-Generaal ter verspreiding was toegestaan14 is onduidelijk. Hoe dan ook, deze Christiaen Jansz. van Bielingen schilderde op grond van zijn schets (schetsen) de opgebaarde prins. Op de lijst van het schilderij kwam de tekst: ‘den tienden ivli twelck de mensche / heeft verdroeten / werde den prinsche dorange tot / delft doerschoeten.’ Het werk hangt in de Prinsenhof, tegenover de vermelde kogelgaten.

Vierentwintig dagen na de moord droeg men prins Willem van Oranje ten grave in de Nieuwe Kerk aldaar. Niet te Breda, waar zich het familiegraf van de Oranje-Nassau's bevond, want die stad was in 1584 nog in handen van de Spanjaarden. Daarbij kwam dat sinds 1572 de Nieuwe Kerk in gebruik was voor het hervormde of gereformeerde geloof.15 Het nieuwe geloof was niet alleen zichtbaar in de veel soberder inrichting van de kerk (met name verdwenen beelden, altaren en banken), maar ook hoorbaar in de lijkreden. De predikant die bij de begrafenis van Willem van Oranje sprak, had als onderwerp de dood van een christen gekozen. Pas op het einde van zijn rede noemde hij de prins, ‘van wiens lof beter is te zwijgen dan weinig te spreken, ende veel daarvan te spreken de kortheid des tijds en deze plaats niet het lijden. Zoveel moeten wij bekennen, dat hij is geweest een treffelijk instrument Gods, door hetwelk de Heer in deze landen veel goeds gewrocht ende in het wegnemen desselven Zijn gramschap tegen ons bewezen heeft.16 Inderdaad, ook in de lijkpredikaties werden geen ‘paepse stoutigheden’ toegestaan. Het volk bleef er echter zeer op gesteld. Latere lijkreden bij vorstelijke begrafenissen klonken dan ook weer pronkeriger en breedsprakeriger, met een zeer menselijke verheerlijking.17

In de daarop volgende jaren kon de jonge Republiek zich meer en meer als een belangrijke mogendheid beschouwen en hiermee steeg de achting voor Willem van Oranje. In 1609, daags na het sluiten van het Twaalfjarig Bestand, besloten de Staten dan ook tot het oprichten van een praalgraf op de plaats van de povere eerste tombe. De leider van de opstand werd nu als Vader des Vaderlands geëerd.18 Maar pas in 1614 werd aan de bouw ervan begonnen en wel door de Amsterdamse beeldhouwer-architect Hendrick de Keyser.19 Hij liet zich beïnvloeden door het grafmonument in Saint-Denis voor de Franse koning Henri ii en diens echtgenote Catharina de Medici, ontworpen door Germain Pilon.20 De vermaarde ‘History-Schrijver’ Pieter Bor schreef in 1620 hierover: ‘De Staten Generael van de Vereenighde Nederlanden, daer aen geene kosten sparende, hebbende 't selve doen maecken dien uytnemenden vermaerden en in geheel Europa bekenden Constenaer, Architect ende Beeldthouder Meester Henrick de Keyser, van vierderley stoffe, te weten, van witten Italiaenschen Marber, van Dinantschen Toet-steen, oock van swerte Italiaenschen ghelmengelde Marber, ende vorder van Bronse Metael.’21 Zonder het monument voltooid te hebben stierf Hendrik de Keyser in het jaar daarop. Zijn zoon Pieter die hem als stadssteenhouwer van Amsterdam opvolgde, voltooide het werk.22 Voor het epitaaf hadden de Staten drie proeven in het Latijn laten opstellen, door Heinsius, Hugo de Groot en Constantijn Huygens. De laatste kreeg de eer. Het omstreeks 1620 geschreven grafschrift luidt in vertaling als volgt: ‘Ter ere van de Almachtige God en tot eeuwige nagedachtenis aan Willem van Nassau, Prins van Oranje, de Vader des Vaderlands, die het welvaren der Nederlanden hoger stelde dan zijn eigen belang en dat der zijnen; die tweemaal, voor het grootste gedeelte op eigen kosten, machtige legers verzamelde en ze tweemaal in het veld bracht onder het opperbevel der Staten; die Spanjes dwingelandij afwendde, de ware godsdienst en de oude wetten terugriep en herstelde; die ten slotte de nagenoeg verzekerde vrijheid aan Prins Maurits, zijn zoon en erfgenaam van de deugden zijns vaders, naliet om haar te bevestigen; de waarlijk vrome, beleidvolle en


[p. 23]

onoverwinnelijke held, die Philips ii, koning van Spanje, de schrik van Europa, duchtte, doch hem noch ten onderbrengen noch vrees kon aanjagen, maar met snood verraad door de hand van een gehuurde moordenaar ten val bracht, hebben de Verenigde Nederlandse Gewesten dit tot een eeuwig gedenkteken zijner verdiensten doen oprichten.’23


Wat opvalt bij vorstelijke begrafenissen is het vaak grote tijdsverschil tussen overlijden en teraardebestelling. Zo duurde het zeven maanden en vijftien dagen voordat Louise de Coligny, de vierde vrouw van Willem van Oranje, bijgezet werd in de Nieuwe Kerk te Delft (ondanks het feit dat ze in Fontainebleau gestorven was toch een hele tijd). Voor prins Maurits duurde dit vijf maanden en drie dagen, voor Frederik Hendrik twee maanden, voor prins Willem ii vier maanden, voor Amalia van Solms, de vrouw van Frederik Hendrik, vier maanden en dertien dagen en voor prins Willem iv drie maanden en zestien dagen.24 Deze perioden had men nodig om de ingewikkelde en plechtstatige uitvaartdiensten te kunnen regelen. Hieruit vloeide ook de noodzaak tot conservering, zoals balseming, voort. Toen prins Maurits in 1625 in Den Haag stierf, stond in de Resolutiën der Staten-Generaal van 24 april vermeld ‘dat men gewoon is Heeren van zoo groote qualiteit te balsemen en daarna de lichamen te laten zien’.25

Eerst verwijderde men hart en ingewanden, balsemde deze apart en stopte deze in een pot die naast of in de kist geplaatst werd. Ook kwam het voor dat hart en ingewanden op een andere plek begraven werden; daarvoor kwamen dan aparte graftekens (zie René van Chalon). In een verslag over het prepareren van het lichaam van Willem van Oranje lezen we dat men een samengesteld poeder gebruikte om het lichaam mee in te wrijven, een vloeistof om de lichaamsholten van binnen uit te wassen en wasachtige pleisters om de lichaamsopeningen te dichten. Daarna werd het stoffelijk overschot gewikkeld in een in was en terpentijn gedrenkte doek om het van de buitenlucht af te sluiten.26 De laatste Oranje die gebalsemd werd, was koning Willem iii. Vaak speelde bij een begrafenis van een belangrijk persoon, zowel wereldlijk als geestelijk, een houten of wassen pop de rol van vervanger van het in de kist verborgen lijk en die plaatste men dan op de kist. Soms ook op een praalbed ter vervanging van de echte dode; dit kwam voor bij Franse koningen. Of dit gebruik ook toegepast werd bij de Oranjevorsten is niet bekend. Dank zij het dodenmasker, vanaf de vijftiende eeuw tot in de negentiende eeuw gangbaar, kwam men vaak tot treffende gelijkenis. Juist omdat het direct na het sterven genomen werd.27

Er bestaan slechts twee dodenmaskers van leden van het Huis van Oranje-Nassau: die van koning Willem ii (Rijksmuseum Het Loo, Apeldoorn; het Gemeentearchief van Tilburg bezit een apocrief exemplaar) en van koning Willem iii (Rijksmuseum, Amsterdam). Wat het fenomeen van de wassen beelden betreft: bekend zijn die van stadhouderkoning Willem iii en zijn vrouw Mary Stuart, maar die zijn van recente datum en zeker niet bij hun begrafenissen gebruikt. Samen met andere ‘royal effigies’, waarvan velen wel degelijk bij de laatste gang hun rol speelden, zijn de beeltenissen te bewonderen in een speciale ruimte van Westminster Abbey te Londen.28


Een kleine maand na de moord vond de begrafenis van Willem van Oranje plaats. De begrafenisstoet is onder meer bekend uit een twaalfdelige prentenserie van de toen zesentwintigjarige Hendrick Goltzius. Tevens liet de reeds vermelde Pieter Bor, geschiedschrijver uit die tijd, een gedetailleerde beschrijving van de stoet na. We kunnen zien en lezen dat na de kist, voorafgegaan door een heraut, het mannelijk deel van de familie schreed (vrouwen liepen niet mee).29 Vooraan liep de bijna zeventienjarige Maurits, de aangewezen erfgenaam, want de oudste zoon, Filips Willem, werd in Spanje vastgehouden en de jongste, Frederik Hendrik, was pas vijf maanden oud.


[p. 24]

Doodsportret van prins Maurits, geschilderd door Adriaen Pietersz. van de Venne, hofschilder van de Oranjes.
Doodsportret van prins Maurits, geschilderd door Adriaen Pietersz. van de Venne, hofschilder van de Oranjes.

Filips Willem ontbrak dus, deze zoon uit het eerste huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Buren. Hij was in 1568 door Al va naar Spanje ontvoerd, alwaar hij ruim zevenentwintig jaar vastgehouden bleef. Bijna veertig jaar oud kreeg hij in 1595 eindelijk toestemming te vertrekken en het jaar daarop deed hij zijn intrede in het hof van Nassau te Brussel. Hij kon beschikken over de goederen van Willem van Oranje in de Zuidelijke Nederlanden. Het jarenlange verblijf in Spaanse kringen had hem tot trouw onderdaan van de Spaanse koning gevormd. Vanaf 1602 verbleef hij ook regelmatig in het oude hof van Nassau te Diest.

In de winter van 1617-1618 kreeg Filips Willem last van hevige jichtaanvallen. Die verhinderden hem evenwel niet deel te nemen aan de vele feestmalen aan het hof. Na een zo'n maal voelde hij zich niet al te best. Zoals toen gebruikelijk paste zijn lijfarts een darmspoeling toe en hierbij hanteerde hij de klisteerspuit zo roekeloos dat de endeldarm flink beschadigd raakte. Het bleek zo ernstig dat de dood erop volgde. In zijn testament, op 20 februari 1618, de morgen voor zijn dood, opgesteld, stond dat hij, Filips Willem, begraven wenste te worden in een van de vermelde vier steden (Breda, Diest, Lons-le-Saunier, Orange) en wel in die stad die het dichtste bij de plaats van zijn overlijden lag. Hij stierf te Brussel en dus werd het Diest, waar hij in een speciaal voor hem gebouwde grafkelder in het hoogkoor van de St. Sulpitiuskerk begraven werd. De grafsteen in de muur achter het hoogaltaar gemetseld, blijkt pas uit 1820 te stammen en de steen op de originele plek is in 1965 geplaatst ter gelegenheid van de stichting van de Unie der Oranjesteden. Centraal ziet men het wapen van de prins en op de hoeken de stadswapens van Diest, Breda, Orange en Dillenburg. [1]

Prins Maurits, de tweede zoon van Willem van Oranje, uit diens tweede huwelijk met Anna van Saksen, was vroeg oud en ziekelijk.[2] Nadat hij Oldenbarnevelt ter dood had laten brengen (1619), vermoedde men dat hij het koningschap zou ambiëren en ook werd gedacht dat Maurits popelde om na het verstrijken van het Twaalfjarig Bestand de strijd tegen de Spanjaarden te hervatten. Niets van dit alles; de laatste jaren van zijn leven ‘bracht hij schier werkeloos door’[3]. In november 1624 keerde hij van zijn laatste veldtocht ziek terug in Den Haag. Een halfjaar later moest hij een gevaarlijke operatie aan zijn lever ondergaan. Tegen de ziekte, waarschijnlijk leverkanker, bleek echter niets bestand. Maurits overleed op 23 april 1625.[4] Door zijn dood werden de verwachtingen weer hoger gespannen, zoals bijvoorbeeld Constantijn Huygens liet doorklinken in zijn postume lofdicht op Maurits: ‘Scheepspraet ten overlyden van Prins Mauritz’.[5] Drie jaar eerder was het fraaie praalgraf in de Nieuwe Kerk te Delft gereedgekomen. De Staten hadden daarmee kennelijk besloten dat die rustplaats voor de hele dynastie gold.[6] Maurits was de eerste die onmiddellijk onder het huidige monument ter aarde werd besteld. Louise de Coligny, de vierde vrouw van Willem van Oranje en de moeder van Frederik Hendrik, bijgezet op 24 mei 1621, kwam nog onder het armoedige grafzerkje van haar man terecht. [7] (Op een plattegrond van de grafkelder is haar kist door zijn opvallende lichaamsvorm duidelijk herkenbaar.)

Kort voor de dood van zijn halfbroer Maurits trouwde de éénenveertigjarige Frederik Hendrik op diens aanraden met Amalia van Solms. De reden was dat de dynastie niet uit mocht sterven. Uit dit huwelijk werden negen kinderen geboren, waarvan er drie (twee meisjes en een jongen) vlak na hun geboorte stierven. Een meisje, Isabella Charlotte, werd tien. Samen met hun oudste broer, erfgenaam prins Willem ii, rusten zij allen in de koninklijke grafkelder. De vier overige kinderen, dochters, trouwden en kregen elders hun laatste rustplaats.

Frederik Hendrik leed ook erg aan jicht. Bij het klimmen der jaren gedroeg hij zich steeds gestoorder en dit had niet zelden pijnlijke scènes ten gevolge. [8] Ten slotte overleed hij na een lang sterfbed op 14 maart 1647, drieënzestig jaar oud. Zijn lijk werd, zoals gebruikelijk, op een paradebed opgebaard om daarna, op 10 mei, in het ‘Graf van zyn Doorluchtig Huis’ te worden bijgezet. Zijn vrouw Amalia liet in het buitenverblijf Huis ten Bosch van de Oranjezaal een mausoleum ter verheerlijking van haar man maken. Hier kwam onder meer werk van Jordaens te hangen.

De weelde van het kosmopolitische hof van Frederik Hendrik en Amalia van Solms stak scherp af bij de eenvoud die in de dagen van Maurits geheerst had. De Oranjes kregen vorstelijke allure. Nauw hiermee verbonden was het streven van Frederik Hendrik om de dynastieke belangen van het Oranjehuis te bevorderen en hierdoor invloed op de buitenlandse politiek te kunnen uitoefenen. Tegen deze achtergrond vond op 12 mei 1641 in Whitehall, de kapel van het Engelse koningshuis, het huwelijk plaats tussen de vijftienjarige prins Willem en de tienjarige Mary Stuart, dochter van de Engelse koning Karel i en Henriëtte Marie, de zuster van Lodewijk xiii.

In zijn korte regeerperiode maakte Willem ii zich zeer gehaat, zeker bij de Staten van Holland. Hij wenste namelijk hervatting van de oorlog tegen Spanje en tevens optreden tegen de Engelse republiek ten behoeve van de verbannen Stuarts.

Op een zaterdagmorgen, 30 juli 1650, werd Jacob Cats, raadspensionaris van Holland, bij de prins ontboden. Hij kreeg tot zijn ontsteltenis te horen dat zes Hollandse regenten gevangen waren genomen en dat troepen Amsterdam zouden binnenrukken. Dit laatste lekte voortijdig uit en een van de burgemeesters van Amsterdam, Bicker, wist de aanslag te verhinderen. Wel capituleerde de stad na een beleg van vier dagen. [9]
Later zou Cats hierover rijmen:

‘Ik stond hierop versteld van een zeldzaam wonder,



Mijn brein was omgeroerd als van een grooten donder.’ [10]

Begin oktober 1650 vertrok de prins naar zijn jachtslot te Dieren. Daar werd hij zo ziek dat hij zich over water naar Den Haag liet vervoeren. Hij bleek aan de pokken te lijden. Aanvankelijk scheen het toch mee te vallen en zo kwam het bericht van zijn overlijden op 6 november 1650 onverwacht. Vierentwintig jaar oud was stadhouder prins Willem ii geworden. Al spoedig doken de geruchten van vergiftiging op, niet verwonderlijk gezien het voorafgaande.[11] Zo schreef de neef van Johan de Witt dat hij dit beschouwde als ‘een bijzondere voorbeschikking van God almachtig, die nooit genoeg kan worden geprezen’. En er was het verhaal van de overvloedige gift in het Amsterdamse kerkezakje met een rijmpje ter verklaring: ‘De Prins is dood, mijn gaaf vergroot, geen blijder maar, in tachtig jaar.’[12] Van Vondel zelf kwam de voorstelling van een zoon die zijn moeder de borst afsneed. Die borst stelde Amsterdam voor. [13] Een andere uiting van haat jegens prins Willem ii laten penningen zien. Naar gebruik van de tijd werd het overlijden door gedenkpenningen

[p. 26]

vereeuwigd. Maar ook de tegenstanders benutten deze mogelijkheid. Zij lieten een penning slaan met op de ene zijde een ongetoomd paard met de woorden ‘Unio’ en ‘Religio’ op het dekkleed en daaronder ‘Simulant’ (de veinzer). Op de keerzijde stond Jupiter die met zijn bliksem Phaëton neervelde, daaronder de begrafenisstoet op weg naar Delft. Op de rand van de penning de zin ‘Magnis excidit ausis’: uit grote en gewaagde ondernemingen is hij neergeploft. [14] Opmerkelijk in dit verband is dat Vondel in 1663 het treurspel Faëton of reuckeloze stoutheit schreef. Het stuk leerde ‘dat de heerschappij van hoge staeten alleen aan wijzen en voorzichtigen, niet aan wulpen en onbeslepene harssens, te betrouwen staet’. [15]

Acht dagen na de dood van Willem ii beviel zijn vrouw van een zoon, de latere stadhouder-koning Willem iii. Het stadhouderschap bleef onbezet en er was, in afwachting van de meerderjarigheid, ook geen tijdelijke vervanger aangesteld. De bevoegdheden van de stadhouder werden overgenomen door de Staten, met uitzondering van Groningen en Drenthe; zij droegen het stadhouderschap op aan de Friese stadhouder Willem Frederik. Het tijdperk van Johan de Witt brak aan, maar de Oranje-traditie bleef levend, vooral door toedoen van de predikanten.

Toen kwam het rampjaar 1672. De Republiek voerde oorlog met zowel Frankrijk, Engeland, Münster als Keulen. De roep om een Oranje-stadhouder klonk harder dan ooit. Johan de Witt, die in feite bijna twintig jaar het land geleid had, werd met zijn broer vermoord. Aan hem had Willem iii zijn gedegen opleiding te danken. Als nieuwe stadhouder van Zeeland en Holland kon hij de bevrijder van de Republiek worden.

In 1677 trad Willem iii in het huwelijk met zijn nicht Mary Stuart, de dochter van de Engelse koning Jacobus ii. Elf jaar later verjoeg hij zijn katholieke schoonvader en verwierf aldus de Engelse kroon. Met de komst van Dutch William naar Engeland kwamen de gewoonten van Holland aldaar in de mode. Zo meldt James Stevens Curl in zijn standaardwerk A celebration of death (Londen, 1980) dat op deze wijze het grote grafmonument in de Engelse protestantse kerken werd geïntroduceerd.45 Vreemd als men bedenkt dat Willem iii samen met zijn vrouw Mary (in 1695 bezweken aan de pokken) in Westminster Abbey tussen al die imposante grafmonumenten onder een onbeduidende grafsteen rust. De tijd van de monumentale praalgraven bleek kennelijk al voorbij. De tombe voor het koninklijk paar samen, ontworpen door Grinling Gibbons, de beroemde in Rotterdam geboren beeldhouwer en houtsnijder, bleef slechts een tekening. [16]

In nota bene zijn eigen woorden is ons de oorzaak van de dood van Willem iii overgeleverd: ‘Ik reed van den middag in het park en willende het paard van den stap in den galop brengen, viel het op zijn knieën; ik meende het met den toom te lichten, maar het stortte voorover en toen ter zijen en zo viel ik op mijn rechter schouwer tegen den grond; 't is wonderlijk, want het was op een gelijken grond!’ [17] Dit ongeluk vond plaats op 4 maart 1702 in Richmond Park. Nadat zijn paard over een molshoop gestruikeld was, brak de stadhouder-koning zijn sleutelbeen. Ruim een week later traden er allerlei complicaties op en hij stierf op zondag 19 maart 1702, éénen vijftig jaar oud. [18] Een gravure van P. van den Berge gaf de ‘Verbeelding der droeve Val ter Jagt’ weer, een andere de ‘Verbeelding der stervende Koning van Engeland’.
Op deze laatste zien we de koning op zijn sterfbed met daaronder de tekst:

‘Hier Daald d'Oranje Zon 't ontzachlykst Weirelds Wonder,



Beschermer van 't Geloof, de Regterhand van Staat,

Te vroeg voor Albion en Nagebuuren, Onder,

Waar door gantsch Nederland en 't Ryk aan 't kwynen slaat,

En's Konings Dood Betreurd; terwyl elk Smelt in Traanen,

Zo wel de Bondgenoot als Britsche Onderdaanen.’ [19]

[p. 27]

Willem iii wist dat hij kinderloos zou blijven en had daarom zijn neef Johan Willem Friso, een Friese Nassau en directe afstammeling van de broer van Willem van Oranje, Jan de Oude van Nassau, als algemeen erfgenaam aangewezen. Deze Friso ging zich na korte tijd prins van Oranje noemen, ten onrechte, want met de dood van de stadhouder-koning in 1702 stierf het huis van Oranje uit. In ieder geval hadden de regenten zonder dralen in dat jaar een stadhouderloos tijdperk, het tweede, afgekondigd. Johan Willem Friso verdronk in 1711 in het Hollands Diep, maar net zoals prins Willem ii kreeg hij postuum een zoon. Zeven weken na zijn verdrinkingsdood baarde zijn weduwe, Marie Louise van Hessen-Kassel, Willem Karel Hendrik.


Deze Friese Nassau trad in 1747 aan als stadhouder Willem iv. Dit had hij te danken aan het slechte verloop van de oorlog tegen Frankrijk. Hoewel hij kans zag om voor de eerste keer erfstadhouder te worden over alle gewesten (dat was meer dan enig andere Oranje ooit had weten te bereiken), was Willem iv, zowel naar lichaam als naar geest, een zwakke bestuurder. In de zomer van 1751 werd duidelijk dat hij te veel van zijn lichaamskrachten gevergd had. Een verblijf in Spa werd noodzakelijk geacht. Deze kuur leek te baten, maar na zijn terugkeer in Den Haag bleek Willem iv in tegendeel achteruit te zijn gegaan. Na een ziekbed van enkele dagen overleed hij op 21 oktober 1751.[20] Zijn gebalsemde lijk werd op een paradebed tentoongesteld van 25 november tot 8 december, dagelijks van tien tot twaalf en van twee tot vier. Tijdens dit defilé kwamen dagen voor met meer dan vierduizend bezoekers. Pas op 4 februari van het jaar daarop vond de begrafenis zelf plaats. Deze ‘Lijkstaetsie’ beeldde Jan Punt op niet minder dan veertig foliobladen uit, met daarbij een zeer uitvoerige beschrijving.[21]


Toen zijn vader stierf was Willem v drie jaar oud. Zijn moeder Anna van Hannover nam het regentschap waar tot haar dood in 1659 (zij overleed aan tuberculose). Hierna kreeg de hertog van Brunswijk, veldmaarschalk en vertrouweling van Willem iv, het voogdijschap tot het jaar waarin Willem v achttien werd (1766). Uit dat jaar stamt de Acte van Consulentschap, waarin de hertog beloofde zijn pupil de stadhouder met raad en daad bij te staan. Hiervoor zou hij niemand anders dan alleen de prins verantwoording schuldig zijn. Deze Acte kwam in 1784 in de openbaarheid. Dit betekende het einde voor Brunswijk, die toch al intens gehaat werd door de patriotten. Hetzelfde jaar overleed hij. Bij zijn begrafenis verspreidden zijn tegenstanders valse uitnodigingen en ook was er een prent te koop van de begrafenisstoet met een spottende beschrijvingvan de personen die erin meeliepen.

[p. 25]

Over het gehele werk: AUTEURS: Peter Yvon de Vries, Ed Valk, Peter Vos
Over dit hoofdstuk/artikel: AUTEURS: Cees Verraak

1 - M.W. v. Boven: Begraven in en rond de Grote Kerk van Breda (Aalsmeer, 1987) p. 26. 2 - R.v. Ditzhuyzen: Het Huis van Oranje (Haarlem, 1979) p. 21. 3 - M.W. v. Boven: a.w., p. 29. 4 - M.W. v. Boven: a.w., p. 28. 5 - R. v. Ditzhuyzen: a.w., p. 23.

6 P. Ariès: Met het oog op de dood (Amsterdam, 1975) p. 45. 7 M.W. v. Boven: a.w., p. 29. 8 P.P. de Baar e.a.: Balthasar G. (Amsterdam, 1984) p. 15. 9 C.V. Wedgwood: Willem de Zwijger (Amsterdam/-Brussel, 19582) p. 216. 10 C. Vergeer: ‘De laatste woorden van prins Willem’, in: Maatstaf, 1980/12, p. 91vv. 11 L.J. van der Klooster: ‘Drie gelijktijdige berichten over de moord op prins Willem van Oranje’, overdruk uit: Jaarboek Oranje-Nassau Museum (z.p., 1984) p. 37vv. 12 C.V. Wedgwood: a.w., p. 218. 13 C.V. Wedgwood: a.w., p. 218. 14 R. v. Roosbroeck: Willem de Zwijger (Antwerpen, 1974) p. 422. 15 M. Gout, M.A. Verschuyl: Nieuwe Kerk Delft en grafmonument Willem van Oranje (Delft, 1989) p. 51. 16 H.L. Kok: De geschiedenis van de laatste eer in Nederland (Lochem, 1970) p. 231. 17 H.L. Kok: a.w., p. 231. 18 C. Busken Huet: Het Land van Rembrandt (Alphen a/d Rijn, 19783) p. 428. 19 M. Gout, M.A. Verschuyl: a.w., p. 69. 20 E. Jimkes-Verkade: ‘Het heldengraf’, in: Kunstschrift 1991/3, p. 34. 21 M. Gout, M.A. Verschuyl: a.w., p. 69. 22 Beschrijving van de Nieuwe Kerk met haar vorstelijke grafmonumenten en het grafmonument van Hugo de Groot te Delft, folder, (z.p., z.j.) p. 6. 23 Beschrijving van de Nieuwe Kerk met haar vorstelijke grafmonumenten en het grafmonment van Hugo de Groot te Delft, p. 8. 24 H.L. Kok: a.w., p. 235. 25 J.E. van der Pot: ‘Voormalige Oranje-begrafenissen ii’, in: Het Ochtendblad, 8 april 1934. 26 H.L. Houtzager: ‘Enkele medici rond de prins van Oranje en het postmortale onderzoek van de prins’, overdruk uit Jaarboek Oranje-Nassau Museum (z.p., 1984) p. 100vv. 27 P. Ariès: Het uur van onze dood (Amsterdam/Brussel, 1987) p. 181. 28 Westminster Abbey official guide, gids (Norwich, 19713) p. 113vv. 29 E.I. Jimkes-Verkade: ‘De grafstoet van Willem van Oranje’, in: Boeken van en rond Willem van Oranje, catalogus (Den Haag, 1984) p. 41vv. 30 Diest en het Huis Oranje-Nassau, catalogus (Diest, 1980), p. 47vv. 31 J. Presser: De Tachtigjarige Oorlog (Amsterdam/-Brussel, 19755) p. 211. 32 C. Busken Huet: a.w., p. 249. 33 A.Th. v. Deursen: ‘Maurits’, in: C.A. Tamse (red.): Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis (Alphen a/d Rijn, 1979) p. 249. 34 J.G. Kikkert: Maurits van Nassau (Weesp, 1985) p. 155. 35 E. Jimkes-Verkade: ‘Het heldengraf’, in: Kunstschrift 1991/3, p. 32. recht.36 (Op een plattegrond van de grafkelder is haar kist door zijn opvallende lichaamsvorm duidelijk herkenbaar.) 36 J. Doorn: De prijs van het bloed (Zaltbommel, 1984) p. 473. 37 Poelhekke: ‘Frederik Hendrik en Willem ii’, in: C.A. Tamse (red.): Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis (Alphen a/d Rijn, 1979) p. 142. 38 G.W. Kernkamp: Prins Willem ii 1626-1650 (Rotterdam, 19772) p. 113. 39 G.W. Kernkamp: a.w., p. 97. 40 Poelhekke: a.w., p. 152. 41 G.W. Kernkamp: a.w., p. 148. 42 C. Busken Huet: a.w.:, p. 429.

43 G.W. Kernkamp: a.w., p. 149. 44 E.M. Moormann, W. Uitterhoeve: Van Achilles tot Zeus (Nijmegen, 1987) p. 216. 45 J.S. Curl: A celebration of death (London, 1980) p. 135. 46 H.G.H. Bachrach: De wereld van Willem iii en Mary (Amsterdam, 1989) p. 59. 47 R. v. Ditzhuyzen: a.w., p. 97. 48 R. Bastiaanse, H. Bots: Glorieuze Revolutie (Den Haag, 1988) p. 78.




Digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp

  1. 30
  2. 31
  3. 32
  4. 33
  5. 34
  6. 35
  7. 36
  8. 37
  9. 38
  10. 39
  11. 40
  12. 41
  13. 42
  14. 43
  15. 44
  16. 46
  17. 47
  18. 48
  19. 49
  20. 50
  21. 51