Oranje-Nassau funerair, een overzicht: verschil tussen versies

Uit Wiki Raamsdonks Historie
Regel 9: Regel 9:


Op 18 juli 1544 overleed René van Chalon, pas vijfentwintig jaar oud, aan de gevolgen van een granaatontploffing tijdens de belegering van St. Dizier in Noord-Frankrijk. Naast hem stond een zekere Ferdinand van Gonzagua die door de explosie onthoofd werd. René zelf werd in zijn rechterschouder getroffen, wat waarschijnlijk een slagaderlijke bloeding tot gevolg had. Tijdens het onderzoek in 1937-1938 kon René van Chalon hierdoor gemakkelijk geïdentificeerd worden: zijn sleutelbeen en enkele botten eromheen bleken geheel verbrijzeld.3 Zijn begrafenisstoet bestond onder andere uit een begeleiding van drieduizend ruiters en voerde naar het vlakbij gelegen Bar-le-Duc. Daar werd zijn lichaam geprepareerd en opgebaard. Naar wens van zijn vrouw Anna van Lotharingen werden zijn hart en ingewanden na balseming in de kerk bijgezet, naast het graf van zijn schoonvader Anton de Goede.4 De Franse beeldhouwer Ligier Richier vervaardigde zijn grafmonument. Het kwam in 1545 gereed en geldt als een van de meest beroemde doodsbeelden van Frankrijk. Het stelt zeer realistisch het half ontvleesde skelet voor van René van Chalon; zijn toestand drie jaar na zijn dood, naar men aanneemt. In de opgeheven hand een kristallen bol, symbool voor het verdwenen prinselijk hart.5 Al snel werd het beeld Le Squelette gedoopt. Dit soort beelden kwamen niet vaak voor. Het was in de grafkunst opmerkelijk dat in plaats van de algemeen voorkomende liggende figuur (gisant) een kadaver uitgebeeld werd, als de vergane (transi) of als lijk in ontbinding (charogne).6
Op 18 juli 1544 overleed René van Chalon, pas vijfentwintig jaar oud, aan de gevolgen van een granaatontploffing tijdens de belegering van St. Dizier in Noord-Frankrijk. Naast hem stond een zekere Ferdinand van Gonzagua die door de explosie onthoofd werd. René zelf werd in zijn rechterschouder getroffen, wat waarschijnlijk een slagaderlijke bloeding tot gevolg had. Tijdens het onderzoek in 1937-1938 kon René van Chalon hierdoor gemakkelijk geïdentificeerd worden: zijn sleutelbeen en enkele botten eromheen bleken geheel verbrijzeld.3 Zijn begrafenisstoet bestond onder andere uit een begeleiding van drieduizend ruiters en voerde naar het vlakbij gelegen Bar-le-Duc. Daar werd zijn lichaam geprepareerd en opgebaard. Naar wens van zijn vrouw Anna van Lotharingen werden zijn hart en ingewanden na balseming in de kerk bijgezet, naast het graf van zijn schoonvader Anton de Goede.4 De Franse beeldhouwer Ligier Richier vervaardigde zijn grafmonument. Het kwam in 1545 gereed en geldt als een van de meest beroemde doodsbeelden van Frankrijk. Het stelt zeer realistisch het half ontvleesde skelet voor van René van Chalon; zijn toestand drie jaar na zijn dood, naar men aanneemt. In de opgeheven hand een kristallen bol, symbool voor het verdwenen prinselijk hart.5 Al snel werd het beeld Le Squelette gedoopt. Dit soort beelden kwamen niet vaak voor. Het was in de grafkunst opmerkelijk dat in plaats van de algemeen voorkomende liggende figuur (gisant) een kadaver uitgebeeld werd, als de vergane (transi) of als lijk in ontbinding (charogne).6
<br><br>
==== [p. 21] ====
[p. 21]
De rest van het stoffelijk overschot vervoerde men na de uitvaartdienst in de St. Pieterskerk van Bar-le-Duc (waar Le Squelette nog immer te bewonderen is) naar Breda. Met onderbrekingen in de kathedraal van Metz en de St. Sulpitiuskerk van Oranjestad Diest kwam de stoet daar na ruim een maand aan.7 René van Chalon bleef kinderloos. Als erfgenaam koos hij daarom zijn neef, de elfjarige Willem van Nassau. Zo erfde deze niet alleen de bezittingen van Nassau, maar ook het prinsdom Orange en verkreeg hierdoor grote rijkdom. Hiermee passeerde Willem zowel de vrouw van René (geen kinderen, dus geen erfenis) als zijn eigen vader Willem de Rijke (die was luthers geworden, dus die kreeg ook niks).8
<br><br>
De ontdekte grafkelder in de Grote Kelder van Breda werd in 1938 gerestaureerd en afgesloten met een hardstenen zerk.
De rest van het stoffelijk overschot vervoerde men na de uitvaartdienst in de St. Pieterskerk van Bar-le-Duc (waar Le Squelette nog immer te bewonderen is) naar Breda. Met onderbrekingen in de kathedraal van Metz en de
 
 
‘De dubbele lading van het zware pistool scheurde dwars van links naar rechts door zijn longen en maag en bleef steken in de wit gekalkte muur achter hem, die bespat werd door bloed.’9 Aldus een beschrijving van de bekendste moord uit onze vaderlandse geschiedenis: Willem van Oranje gedood door Balthasar Gerards in de Prinsenhof te Delft. De plek des onheils, een toeristische trekpleister, wordt gemarkeerd door twee gaten in de muur, waarvoor een doorzichtige bescherming is aangebracht. Daarboven hangt de tekst: ‘Hieronder staen de Teykenen der Koogelen daer meede Prins Willem van Oranje Is Doorschoten op 10 Iuly Ao1584.’ Over de historiciteit van de befaamde laatste woorden van de prins lopen de meningen sterk uiteen. Of Willem was ‘terstondt daernae deser werelt standvastelijck overleden’, zoals een conclusie luidt10, of hij heeft ze wel degelijk uitgesproken, zoals een later onderzoek aan de hand van nieuwe bronnen wil aantonen11. (Op deze plaats is het ondoenlijk hierop in te gaan; de geïnteresseerde lezer zij verwezen naar de literatuur.)
 
Lange tijd lag Willem van Oranje opgebaard, zodat de begrafenis geregeld kon worden en het volk afscheid van hem nemen kon. Sommigen wilden een beeltenis maken, maar dit was verboden uit angst dat zijn vijanden de kans zouden benutten om de dode te bespotten met ongepaste prenten.12 Eén man echter maakte wel een schets (of schetsen)
 
6
P. Ariès: Met het oog op de dood (Amsterdam, 1975) p. 45.
7
M.W. v. Boven: a.w., p. 29.
8
P.P. de Baar e.a.: Balthasar G. (Amsterdam, 1984) p. 15.
9
C.V. Wedgwood: Willem de Zwijger (Amsterdam/-Brussel, 19582) p. 216.
10
C. Vergeer: ‘De laatste woorden van prins Willem’, in: Maatstaf, 1980/12, p. 91vv.
11
L.J. van der Klooster: ‘Drie gelijktijdige berichten over de moord op prins Willem van Oranje’, overdruk uit: Jaarboek Oranje-Nassau Museum (z.p., 1984) p. 37vv.
12
C.V. Wedgwood: a.w., p. 218.
[p. 22]
van de overledene. Of hij hiermee het verbod trotseerde13, of dat zijn afbeelding de enige was die door de Staten-Generaal ter verspreiding was toegestaan14 is onduidelijk. Hoe dan ook, deze Christiaen Jansz. van Bielingen schilderde op grond van zijn schets (schetsen) de opgebaarde prins. Op de lijst van het schilderij kwam de tekst: ‘den tienden ivli twelck de mensche / heeft verdroeten / werde den prinsche dorange tot / delft doerschoeten.’ Het werk hangt in de Prinsenhof, tegenover de vermelde kogelgaten.
 
Vierentwintig dagen na de moord droeg men prins Willem van Oranje ten grave in de Nieuwe Kerk aldaar. Niet te Breda, waar zich het familiegraf van de Oranje-Nassau's bevond, want die stad was in 1584 nog in handen van de Spanjaarden. Daarbij kwam dat sinds 1572 de Nieuwe Kerk in gebruik was voor het hervormde of gereformeerde geloof.15 Het nieuwe geloof was niet alleen zichtbaar in de veel soberder inrichting van de kerk (met name verdwenen beelden, altaren en banken), maar ook hoorbaar in de lijkreden. De predikant die bij de begrafenis van Willem van Oranje sprak, had als onderwerp de dood van een christen gekozen. Pas op het einde van zijn rede noemde hij de prins, ‘van wiens lof beter is te zwijgen dan weinig te spreken, ende veel daarvan te spreken de kortheid des tijds en deze plaats niet het lijden. Zoveel moeten wij bekennen, dat hij is geweest een treffelijk instrument Gods, door hetwelk de Heer in deze landen veel goeds gewrocht ende in het wegnemen desselven Zijn gramschap tegen ons bewezen heeft.16 Inderdaad, ook in de lijkpredikaties werden geen ‘paepse stoutigheden’ toegestaan. Het volk bleef er echter zeer op gesteld. Latere lijkreden bij vorstelijke begrafenissen klonken dan ook weer pronkeriger en breedsprakeriger, met een zeer menselijke verheerlijking.17
 
In de daarop volgende jaren kon de jonge Republiek zich meer en meer als een belangrijke mogendheid beschouwen en hiermee steeg de achting voor Willem van Oranje. In 1609, daags na het sluiten van het Twaalfjarig Bestand, besloten de Staten dan ook tot het oprichten van een praalgraf op de plaats van de povere eerste tombe. De leider van de opstand werd nu als Vader des Vaderlands geëerd.18 Maar pas in 1614 werd aan de bouw ervan begonnen en wel door de Amsterdamse beeldhouwer-architect Hendrick de Keyser.19 Hij liet zich beïnvloeden door het grafmonument in Saint-Denis voor de Franse koning Henri ii en diens echtgenote Catharina de Medici, ontworpen door Germain Pilon.20 De vermaarde ‘History-Schrijver’ Pieter Bor schreef in 1620 hierover: ‘De Staten Generael van de Vereenighde Nederlanden, daer aen geene kosten sparende, hebbende 't selve doen maecken dien uytnemenden vermaerden en in geheel Europa bekenden Constenaer, Architect ende Beeldthouder Meester Henrick de Keyser, van vierderley stoffe, te weten, van witten Italiaenschen Marber, van Dinantschen Toet-steen, oock van swerte Italiaenschen ghelmengelde Marber, ende vorder van Bronse Metael.’21 Zonder het monument voltooid te hebben stierf Hendrik de Keyser in het jaar daarop. Zijn zoon Pieter die hem als stadssteenhouwer van Amsterdam opvolgde, voltooide het werk.22 Voor het epitaaf hadden de Staten drie proeven in het Latijn laten opstellen, door Heinsius, Hugo de Groot en Constantijn Huygens. De laatste kreeg de eer. Het omstreeks 1620 geschreven grafschrift luidt in vertaling als volgt: ‘Ter ere van de Almachtige God en tot eeuwige nagedachtenis aan Willem van Nassau, Prins van Oranje, de Vader des Vaderlands, die het welvaren der Nederlanden hoger stelde dan zijn eigen belang en dat der zijnen; die tweemaal, voor het grootste gedeelte op eigen kosten, machtige legers verzamelde en ze tweemaal in het veld bracht onder het opperbevel der Staten; die Spanjes dwingelandij afwendde, de ware godsdienst en de oude wetten terugriep en herstelde; die ten slotte de nagenoeg verzekerde vrijheid aan Prins Maurits, zijn zoon en erfgenaam van de deugden zijns vaders, naliet om haar te bevestigen; de waarlijk vrome, beleidvolle en
 
13
C.V. Wedgwood: a.w., p. 218.
14
R. v. Roosbroeck: Willem de Zwijger (Antwerpen, 1974) p. 422.
15
M. Gout, M.A. Verschuyl: Nieuwe Kerk Delft en grafmonument Willem van Oranje (Delft, 1989) p. 51.
16
H.L. Kok: De geschiedenis van de laatste eer in Nederland (Lochem, 1970) p. 231.
17
H.L. Kok: a.w., p. 231.
18
C. Busken Huet: Het Land van Rembrandt (Alphen a/d Rijn, 19783) p. 428.
19
M. Gout, M.A. Verschuyl: a.w., p. 69.
20
E. Jimkes-Verkade: ‘Het heldengraf’, in: Kunstschrift 1991/3, p. 34.
21
M. Gout, M.A. Verschuyl: a.w., p. 69.
22
Beschrijving van de Nieuwe Kerk met haar vorstelijke grafmonumenten en het grafmonument van Hugo de Groot te Delft, folder, (z.p., z.j.) p. 6.
[p. 23]
onoverwinnelijke held, die Philips ii, koning van Spanje, de schrik van Europa, duchtte, doch hem noch ten onderbrengen noch vrees kon aanjagen, maar met snood verraad door de hand van een gehuurde moordenaar ten val bracht, hebben de Verenigde Nederlandse Gewesten dit tot een eeuwig gedenkteken zijner verdiensten doen oprichten.’23
 
 
Wat opvalt bij vorstelijke begrafenissen is het vaak grote tijdsverschil tussen overlijden en teraardebestelling. Zo duurde het zeven maanden en vijftien dagen voordat Louise de Coligny, de vierde vrouw van Willem van Oranje, bijgezet werd in de Nieuwe Kerk te Delft (ondanks het feit dat ze in Fontainebleau gestorven was toch een hele tijd). Voor prins Maurits duurde dit vijf maanden en drie dagen, voor Frederik Hendrik twee maanden, voor prins Willem ii vier maanden, voor Amalia van Solms, de vrouw van Frederik Hendrik, vier maanden en dertien dagen en voor prins Willem iv drie maanden en zestien dagen.24 Deze perioden had men nodig om de ingewikkelde en plechtstatige uitvaartdiensten te kunnen regelen. Hieruit vloeide ook de noodzaak tot conservering, zoals balseming, voort. Toen prins Maurits in 1625 in Den Haag stierf, stond in de Resolutiën der Staten-Generaal van 24 april vermeld ‘dat men gewoon is Heeren van zoo groote qualiteit te balsemen en daarna de lichamen te laten zien’.25
 
Eerst verwijderde men hart en ingewanden, balsemde deze apart en stopte deze in een pot die naast of in de kist geplaatst werd. Ook kwam het voor dat hart en ingewanden op een andere plek begraven werden; daarvoor kwamen dan aparte graftekens (zie René van Chalon). In een verslag over het prepareren van het lichaam van Willem van Oranje lezen we dat men een samengesteld poeder gebruikte om het lichaam mee in te wrijven, een vloeistof om de lichaamsholten van binnen uit te wassen en wasachtige pleisters om de lichaamsopeningen te dichten. Daarna werd het stoffelijk overschot gewikkeld in een in was en terpentijn gedrenkte doek om het van de buitenlucht af te sluiten.26 De laatste Oranje die gebalsemd werd, was koning Willem iii. Vaak speelde bij een begrafenis van een belangrijk persoon, zowel wereldlijk als geestelijk, een houten of wassen pop de rol van vervanger van het in de kist verborgen lijk en die plaatste men dan op de kist. Soms ook op een praalbed ter vervanging van de echte dode; dit kwam voor bij Franse koningen. Of dit gebruik ook toegepast werd bij de Oranjevorsten is niet bekend. Dank zij het dodenmasker, vanaf de vijftiende eeuw tot in de negentiende eeuw gangbaar, kwam men vaak tot treffende gelijkenis. Juist omdat het direct na het sterven genomen werd.27
 
Er bestaan slechts twee dodenmaskers van leden van het Huis van Oranje-Nassau: die van koning Willem ii (Rijksmuseum Het Loo, Apeldoorn; het Gemeentearchief van Tilburg bezit een apocrief exemplaar) en van koning Willem iii (Rijksmuseum, Amsterdam). Wat het fenomeen van de wassen beelden betreft: bekend zijn die van stadhouderkoning Willem iii en zijn vrouw Mary Stuart, maar die zijn van recente datum en zeker niet bij hun begrafenissen gebruikt. Samen met andere ‘royal effigies’, waarvan velen wel degelijk bij de laatste gang hun rol speelden, zijn de beeltenissen te bewonderen in een speciale ruimte van Westminster Abbey te Londen.28
 
 
Een kleine maand na de moord vond de begrafenis van Willem van Oranje plaats. De begrafenisstoet is onder meer bekend uit een twaalfdelige prentenserie van de toen zesentwintigjarige Hendrick Goltzius. Tevens liet de reeds vermelde Pieter Bor, geschiedschrijver uit die tijd, een gedetailleerde beschrijving van de stoet na. We kunnen zien en lezen dat na de kist, voorafgegaan door een heraut, het mannelijk deel van de familie schreed (vrouwen liepen niet mee).29 Vooraan liep de bijna zeventienjarige Maurits, de aangewezen erfgenaam, want de oudste zoon, Filips Willem, werd in Spanje vastgehouden en de jongste, Frederik Hendrik, was pas vijf maanden oud.
 
23
Beschrijving van de Nieuwe Kerk met haar vorstelijke grafmonumenten en het grafmonment van Hugo de Groot te Delft, p. 8.
24
H.L. Kok: a.w., p. 235.
25
J.E. van der Pot: ‘Voormalige Oranje-begrafenissen ii’, in: Het Ochtendblad, 8 april 1934.
26
H.L. Houtzager: ‘Enkele medici rond de prins van Oranje en het postmortale onderzoek van de prins’, overdruk uit Jaarboek Oranje-Nassau Museum (z.p., 1984) p. 100vv.
27
P. Ariès: Het uur van onze dood (Amsterdam/Brussel, 1987) p. 181.
28
Westminster Abbey official guide, gids (Norwich, 19713) p. 113vv.
29
E.I. Jimkes-Verkade: ‘De grafstoet van Willem van Oranje’, in: Boeken van en rond Willem van Oranje, catalogus (Den Haag, 1984) p. 41vv.
[p. 24]
Filips Willem ontbrak dus, deze zoon uit het eerste huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Buren. Hij was in 1568 door Al va naar Spanje ontvoerd, alwaar hij ruim zevenentwintig jaar vastgehouden bleef. Bijna veertig jaar oud kreeg hij in 1595 eindelijk toestemming te vertrekken en het jaar daarop deed hij zijn intrede in het hof van Nassau te Brussel. Hij kon beschikken over de goederen van Willem van Oranje in de Zuidelijke Nederlanden. Het jarenlange verblijf in Spaanse kringen had hem tot trouw onderdaan van de Spaanse koning gevormd. Vanaf 1602 verbleef hij ook regelmatig in het oude hof van Nassau te Diest.
 
In de winter van 1617-1618 kreeg Filips Willem last van hevige jichtaanvallen. Die verhinderden hem evenwel niet deel te nemen aan de vele feestmalen aan het hof. Na een zo'n maal voelde hij zich niet al te best. Zoals toen gebruikelijk paste zijn lijfarts een darmspoeling toe en hierbij hanteerde hij de klisteerspuit zo roekeloos dat de endeldarm flink beschadigd raakte. Het bleek zo ernstig dat de dood erop volgde. In zijn testament, op 20 februari 1618, de morgen voor zijn dood, opgesteld, stond dat hij, Filips Willem, begraven wenste te worden in een van de vermelde





Versie van 17 feb 2024 13:07

Wij wandelen als op graven...

Vanwege de oorlogsdreiging zocht men in het najaar van 1937 in de Grote Kerk van Breda naar onderaardse gangen. Deze zouden in geval van luchtalarm dienst kunnen doen als schuilkelders. Met de hulp van een wichelroedeloopster werd een holle ruimte in de Prinsen kapel ontdekt. Het bleek een grafkelder te zijn met vier lijkkisten.

Twee ervan, de ene voor een volwassen persoon, de andere voor een kind, rustten op draagijzers, die in de zijmuren waren verankerd, om aantasting door het grondwater te voorkomen. Hierin bleken zich de stoffelijke resten te bevinden van Anna van Buren (1533-1558), de eerste vrouw van Willem van Oranje, en haar dochtertje Maria (1553-1554 of -1555). Naast de grote kist stond een tonnetje dat de gebalsemde ingewanden bevatte. De andere twee kisten lagen in een nis en behoorden aan Hendrik iii van Nassau (1483-1538) en zijn zoon René van Chalon (1519-1544).1

Het gebeeldhouwde, half ontvleesde skelet van René van Chalôn (‘Le Squelette’). Het grafmonument bevindt zich in de Sint Pieterskerk te Bar-le-Duc. De afbeelding toont overigens een model, dat zich in het Musée de l'Homme te Parijs bevindt. In de opgeheven hand een kristallen bol, waarin zich het prinselijk hart bevond.
Het gebeeldhouwde, half ontvleesde skelet van René van Chalôn (‘Le Squelette’). Het grafmonument bevindt zich in de Sint Pieterskerk te Bar-le-Duc. De afbeelding toont overigens een model, dat zich in het Musée de l'Homme te Parijs bevindt. In de opgeheven hand een kristallen bol, waarin zich het prinselijk hart bevond.

René van Chalon (of Chalôn) had zijn achternaam Van Nassau op de tweede plaats gezet vanwege het aanzien van de familie Van Chalon. Van zijn oom Filibert van Chalon had René het prinsdom Orange, gelegen ten oosten van de Rhône, geërfd. Het devies van de familie nam hij ook over: ‘Je maintiendrai Chalôn’, dat door zijn erfgenaam Willem van Oranje veranderd zou worden in: ‘Je maintiendrai Nassau’. Later resteerde ‘Je maintiendrai’, tot op de dag van vandaag de zinspreuk van het Huis Oranje-Nassau. Het prinsdom Orange (of Oranje, zoals het hier genoemd wordt) was een soeverein vorstendom en René was daarom zelf een onafhankelijk vorst en in die zin de gelijke van Karel v, die hem als een vertrouweling beschouwde. In 1540 benoemde Karel v hem dan ook tot stadhouder van onder meer Holland, Zeeland, Gelderland en Franche-Comté.2

Op 18 juli 1544 overleed René van Chalon, pas vijfentwintig jaar oud, aan de gevolgen van een granaatontploffing tijdens de belegering van St. Dizier in Noord-Frankrijk. Naast hem stond een zekere Ferdinand van Gonzagua die door de explosie onthoofd werd. René zelf werd in zijn rechterschouder getroffen, wat waarschijnlijk een slagaderlijke bloeding tot gevolg had. Tijdens het onderzoek in 1937-1938 kon René van Chalon hierdoor gemakkelijk geïdentificeerd worden: zijn sleutelbeen en enkele botten eromheen bleken geheel verbrijzeld.3 Zijn begrafenisstoet bestond onder andere uit een begeleiding van drieduizend ruiters en voerde naar het vlakbij gelegen Bar-le-Duc. Daar werd zijn lichaam geprepareerd en opgebaard. Naar wens van zijn vrouw Anna van Lotharingen werden zijn hart en ingewanden na balseming in de kerk bijgezet, naast het graf van zijn schoonvader Anton de Goede.4 De Franse beeldhouwer Ligier Richier vervaardigde zijn grafmonument. Het kwam in 1545 gereed en geldt als een van de meest beroemde doodsbeelden van Frankrijk. Het stelt zeer realistisch het half ontvleesde skelet voor van René van Chalon; zijn toestand drie jaar na zijn dood, naar men aanneemt. In de opgeheven hand een kristallen bol, symbool voor het verdwenen prinselijk hart.5 Al snel werd het beeld Le Squelette gedoopt. Dit soort beelden kwamen niet vaak voor. Het was in de grafkunst opmerkelijk dat in plaats van de algemeen voorkomende liggende figuur (gisant) een kadaver uitgebeeld werd, als de vergane (transi) of als lijk in ontbinding (charogne).6

[p. 21]

De rest van het stoffelijk overschot vervoerde men na de uitvaartdienst in de St. Pieterskerk van Bar-le-Duc (waar Le Squelette nog immer te bewonderen is) naar Breda. Met onderbrekingen in de kathedraal van Metz en de St. Sulpitiuskerk van Oranjestad Diest kwam de stoet daar na ruim een maand aan.7 René van Chalon bleef kinderloos. Als erfgenaam koos hij daarom zijn neef, de elfjarige Willem van Nassau. Zo erfde deze niet alleen de bezittingen van Nassau, maar ook het prinsdom Orange en verkreeg hierdoor grote rijkdom. Hiermee passeerde Willem zowel de vrouw van René (geen kinderen, dus geen erfenis) als zijn eigen vader Willem de Rijke (die was luthers geworden, dus die kreeg ook niks).8 De ontdekte grafkelder in de Grote Kelder van Breda werd in 1938 gerestaureerd en afgesloten met een hardstenen zerk.


‘De dubbele lading van het zware pistool scheurde dwars van links naar rechts door zijn longen en maag en bleef steken in de wit gekalkte muur achter hem, die bespat werd door bloed.’9 Aldus een beschrijving van de bekendste moord uit onze vaderlandse geschiedenis: Willem van Oranje gedood door Balthasar Gerards in de Prinsenhof te Delft. De plek des onheils, een toeristische trekpleister, wordt gemarkeerd door twee gaten in de muur, waarvoor een doorzichtige bescherming is aangebracht. Daarboven hangt de tekst: ‘Hieronder staen de Teykenen der Koogelen daer meede Prins Willem van Oranje Is Doorschoten op 10 Iuly Ao1584.’ Over de historiciteit van de befaamde laatste woorden van de prins lopen de meningen sterk uiteen. Of Willem was ‘terstondt daernae deser werelt standvastelijck overleden’, zoals een conclusie luidt10, of hij heeft ze wel degelijk uitgesproken, zoals een later onderzoek aan de hand van nieuwe bronnen wil aantonen11. (Op deze plaats is het ondoenlijk hierop in te gaan; de geïnteresseerde lezer zij verwezen naar de literatuur.)

Lange tijd lag Willem van Oranje opgebaard, zodat de begrafenis geregeld kon worden en het volk afscheid van hem nemen kon. Sommigen wilden een beeltenis maken, maar dit was verboden uit angst dat zijn vijanden de kans zouden benutten om de dode te bespotten met ongepaste prenten.12 Eén man echter maakte wel een schets (of schetsen)

6 P. Ariès: Met het oog op de dood (Amsterdam, 1975) p. 45. 7 M.W. v. Boven: a.w., p. 29. 8 P.P. de Baar e.a.: Balthasar G. (Amsterdam, 1984) p. 15. 9 C.V. Wedgwood: Willem de Zwijger (Amsterdam/-Brussel, 19582) p. 216. 10 C. Vergeer: ‘De laatste woorden van prins Willem’, in: Maatstaf, 1980/12, p. 91vv. 11 L.J. van der Klooster: ‘Drie gelijktijdige berichten over de moord op prins Willem van Oranje’, overdruk uit: Jaarboek Oranje-Nassau Museum (z.p., 1984) p. 37vv. 12 C.V. Wedgwood: a.w., p. 218. [p. 22] van de overledene. Of hij hiermee het verbod trotseerde13, of dat zijn afbeelding de enige was die door de Staten-Generaal ter verspreiding was toegestaan14 is onduidelijk. Hoe dan ook, deze Christiaen Jansz. van Bielingen schilderde op grond van zijn schets (schetsen) de opgebaarde prins. Op de lijst van het schilderij kwam de tekst: ‘den tienden ivli twelck de mensche / heeft verdroeten / werde den prinsche dorange tot / delft doerschoeten.’ Het werk hangt in de Prinsenhof, tegenover de vermelde kogelgaten.

Vierentwintig dagen na de moord droeg men prins Willem van Oranje ten grave in de Nieuwe Kerk aldaar. Niet te Breda, waar zich het familiegraf van de Oranje-Nassau's bevond, want die stad was in 1584 nog in handen van de Spanjaarden. Daarbij kwam dat sinds 1572 de Nieuwe Kerk in gebruik was voor het hervormde of gereformeerde geloof.15 Het nieuwe geloof was niet alleen zichtbaar in de veel soberder inrichting van de kerk (met name verdwenen beelden, altaren en banken), maar ook hoorbaar in de lijkreden. De predikant die bij de begrafenis van Willem van Oranje sprak, had als onderwerp de dood van een christen gekozen. Pas op het einde van zijn rede noemde hij de prins, ‘van wiens lof beter is te zwijgen dan weinig te spreken, ende veel daarvan te spreken de kortheid des tijds en deze plaats niet het lijden. Zoveel moeten wij bekennen, dat hij is geweest een treffelijk instrument Gods, door hetwelk de Heer in deze landen veel goeds gewrocht ende in het wegnemen desselven Zijn gramschap tegen ons bewezen heeft.16 Inderdaad, ook in de lijkpredikaties werden geen ‘paepse stoutigheden’ toegestaan. Het volk bleef er echter zeer op gesteld. Latere lijkreden bij vorstelijke begrafenissen klonken dan ook weer pronkeriger en breedsprakeriger, met een zeer menselijke verheerlijking.17

In de daarop volgende jaren kon de jonge Republiek zich meer en meer als een belangrijke mogendheid beschouwen en hiermee steeg de achting voor Willem van Oranje. In 1609, daags na het sluiten van het Twaalfjarig Bestand, besloten de Staten dan ook tot het oprichten van een praalgraf op de plaats van de povere eerste tombe. De leider van de opstand werd nu als Vader des Vaderlands geëerd.18 Maar pas in 1614 werd aan de bouw ervan begonnen en wel door de Amsterdamse beeldhouwer-architect Hendrick de Keyser.19 Hij liet zich beïnvloeden door het grafmonument in Saint-Denis voor de Franse koning Henri ii en diens echtgenote Catharina de Medici, ontworpen door Germain Pilon.20 De vermaarde ‘History-Schrijver’ Pieter Bor schreef in 1620 hierover: ‘De Staten Generael van de Vereenighde Nederlanden, daer aen geene kosten sparende, hebbende 't selve doen maecken dien uytnemenden vermaerden en in geheel Europa bekenden Constenaer, Architect ende Beeldthouder Meester Henrick de Keyser, van vierderley stoffe, te weten, van witten Italiaenschen Marber, van Dinantschen Toet-steen, oock van swerte Italiaenschen ghelmengelde Marber, ende vorder van Bronse Metael.’21 Zonder het monument voltooid te hebben stierf Hendrik de Keyser in het jaar daarop. Zijn zoon Pieter die hem als stadssteenhouwer van Amsterdam opvolgde, voltooide het werk.22 Voor het epitaaf hadden de Staten drie proeven in het Latijn laten opstellen, door Heinsius, Hugo de Groot en Constantijn Huygens. De laatste kreeg de eer. Het omstreeks 1620 geschreven grafschrift luidt in vertaling als volgt: ‘Ter ere van de Almachtige God en tot eeuwige nagedachtenis aan Willem van Nassau, Prins van Oranje, de Vader des Vaderlands, die het welvaren der Nederlanden hoger stelde dan zijn eigen belang en dat der zijnen; die tweemaal, voor het grootste gedeelte op eigen kosten, machtige legers verzamelde en ze tweemaal in het veld bracht onder het opperbevel der Staten; die Spanjes dwingelandij afwendde, de ware godsdienst en de oude wetten terugriep en herstelde; die ten slotte de nagenoeg verzekerde vrijheid aan Prins Maurits, zijn zoon en erfgenaam van de deugden zijns vaders, naliet om haar te bevestigen; de waarlijk vrome, beleidvolle en

13 C.V. Wedgwood: a.w., p. 218. 14 R. v. Roosbroeck: Willem de Zwijger (Antwerpen, 1974) p. 422. 15 M. Gout, M.A. Verschuyl: Nieuwe Kerk Delft en grafmonument Willem van Oranje (Delft, 1989) p. 51. 16 H.L. Kok: De geschiedenis van de laatste eer in Nederland (Lochem, 1970) p. 231. 17 H.L. Kok: a.w., p. 231. 18 C. Busken Huet: Het Land van Rembrandt (Alphen a/d Rijn, 19783) p. 428. 19 M. Gout, M.A. Verschuyl: a.w., p. 69. 20 E. Jimkes-Verkade: ‘Het heldengraf’, in: Kunstschrift 1991/3, p. 34. 21 M. Gout, M.A. Verschuyl: a.w., p. 69. 22 Beschrijving van de Nieuwe Kerk met haar vorstelijke grafmonumenten en het grafmonument van Hugo de Groot te Delft, folder, (z.p., z.j.) p. 6. [p. 23] onoverwinnelijke held, die Philips ii, koning van Spanje, de schrik van Europa, duchtte, doch hem noch ten onderbrengen noch vrees kon aanjagen, maar met snood verraad door de hand van een gehuurde moordenaar ten val bracht, hebben de Verenigde Nederlandse Gewesten dit tot een eeuwig gedenkteken zijner verdiensten doen oprichten.’23


Wat opvalt bij vorstelijke begrafenissen is het vaak grote tijdsverschil tussen overlijden en teraardebestelling. Zo duurde het zeven maanden en vijftien dagen voordat Louise de Coligny, de vierde vrouw van Willem van Oranje, bijgezet werd in de Nieuwe Kerk te Delft (ondanks het feit dat ze in Fontainebleau gestorven was toch een hele tijd). Voor prins Maurits duurde dit vijf maanden en drie dagen, voor Frederik Hendrik twee maanden, voor prins Willem ii vier maanden, voor Amalia van Solms, de vrouw van Frederik Hendrik, vier maanden en dertien dagen en voor prins Willem iv drie maanden en zestien dagen.24 Deze perioden had men nodig om de ingewikkelde en plechtstatige uitvaartdiensten te kunnen regelen. Hieruit vloeide ook de noodzaak tot conservering, zoals balseming, voort. Toen prins Maurits in 1625 in Den Haag stierf, stond in de Resolutiën der Staten-Generaal van 24 april vermeld ‘dat men gewoon is Heeren van zoo groote qualiteit te balsemen en daarna de lichamen te laten zien’.25

Eerst verwijderde men hart en ingewanden, balsemde deze apart en stopte deze in een pot die naast of in de kist geplaatst werd. Ook kwam het voor dat hart en ingewanden op een andere plek begraven werden; daarvoor kwamen dan aparte graftekens (zie René van Chalon). In een verslag over het prepareren van het lichaam van Willem van Oranje lezen we dat men een samengesteld poeder gebruikte om het lichaam mee in te wrijven, een vloeistof om de lichaamsholten van binnen uit te wassen en wasachtige pleisters om de lichaamsopeningen te dichten. Daarna werd het stoffelijk overschot gewikkeld in een in was en terpentijn gedrenkte doek om het van de buitenlucht af te sluiten.26 De laatste Oranje die gebalsemd werd, was koning Willem iii. Vaak speelde bij een begrafenis van een belangrijk persoon, zowel wereldlijk als geestelijk, een houten of wassen pop de rol van vervanger van het in de kist verborgen lijk en die plaatste men dan op de kist. Soms ook op een praalbed ter vervanging van de echte dode; dit kwam voor bij Franse koningen. Of dit gebruik ook toegepast werd bij de Oranjevorsten is niet bekend. Dank zij het dodenmasker, vanaf de vijftiende eeuw tot in de negentiende eeuw gangbaar, kwam men vaak tot treffende gelijkenis. Juist omdat het direct na het sterven genomen werd.27

Er bestaan slechts twee dodenmaskers van leden van het Huis van Oranje-Nassau: die van koning Willem ii (Rijksmuseum Het Loo, Apeldoorn; het Gemeentearchief van Tilburg bezit een apocrief exemplaar) en van koning Willem iii (Rijksmuseum, Amsterdam). Wat het fenomeen van de wassen beelden betreft: bekend zijn die van stadhouderkoning Willem iii en zijn vrouw Mary Stuart, maar die zijn van recente datum en zeker niet bij hun begrafenissen gebruikt. Samen met andere ‘royal effigies’, waarvan velen wel degelijk bij de laatste gang hun rol speelden, zijn de beeltenissen te bewonderen in een speciale ruimte van Westminster Abbey te Londen.28


Een kleine maand na de moord vond de begrafenis van Willem van Oranje plaats. De begrafenisstoet is onder meer bekend uit een twaalfdelige prentenserie van de toen zesentwintigjarige Hendrick Goltzius. Tevens liet de reeds vermelde Pieter Bor, geschiedschrijver uit die tijd, een gedetailleerde beschrijving van de stoet na. We kunnen zien en lezen dat na de kist, voorafgegaan door een heraut, het mannelijk deel van de familie schreed (vrouwen liepen niet mee).29 Vooraan liep de bijna zeventienjarige Maurits, de aangewezen erfgenaam, want de oudste zoon, Filips Willem, werd in Spanje vastgehouden en de jongste, Frederik Hendrik, was pas vijf maanden oud.

23 Beschrijving van de Nieuwe Kerk met haar vorstelijke grafmonumenten en het grafmonment van Hugo de Groot te Delft, p. 8. 24 H.L. Kok: a.w., p. 235. 25 J.E. van der Pot: ‘Voormalige Oranje-begrafenissen ii’, in: Het Ochtendblad, 8 april 1934. 26 H.L. Houtzager: ‘Enkele medici rond de prins van Oranje en het postmortale onderzoek van de prins’, overdruk uit Jaarboek Oranje-Nassau Museum (z.p., 1984) p. 100vv. 27 P. Ariès: Het uur van onze dood (Amsterdam/Brussel, 1987) p. 181. 28 Westminster Abbey official guide, gids (Norwich, 19713) p. 113vv. 29 E.I. Jimkes-Verkade: ‘De grafstoet van Willem van Oranje’, in: Boeken van en rond Willem van Oranje, catalogus (Den Haag, 1984) p. 41vv. [p. 24] Filips Willem ontbrak dus, deze zoon uit het eerste huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Buren. Hij was in 1568 door Al va naar Spanje ontvoerd, alwaar hij ruim zevenentwintig jaar vastgehouden bleef. Bijna veertig jaar oud kreeg hij in 1595 eindelijk toestemming te vertrekken en het jaar daarop deed hij zijn intrede in het hof van Nassau te Brussel. Hij kon beschikken over de goederen van Willem van Oranje in de Zuidelijke Nederlanden. Het jarenlange verblijf in Spaanse kringen had hem tot trouw onderdaan van de Spaanse koning gevormd. Vanaf 1602 verbleef hij ook regelmatig in het oude hof van Nassau te Diest.

In de winter van 1617-1618 kreeg Filips Willem last van hevige jichtaanvallen. Die verhinderden hem evenwel niet deel te nemen aan de vele feestmalen aan het hof. Na een zo'n maal voelde hij zich niet al te best. Zoals toen gebruikelijk paste zijn lijfarts een darmspoeling toe en hierbij hanteerde hij de klisteerspuit zo roekeloos dat de endeldarm flink beschadigd raakte. Het bleek zo ernstig dat de dood erop volgde. In zijn testament, op 20 februari 1618, de morgen voor zijn dood, opgesteld, stond dat hij, Filips Willem, begraven wenste te worden in een van de vermelde



Over het gehele werk: AUTEURS: Peter Yvon de Vries, Ed Valk, Peter Vos
Over dit hoofdstuk/artikel: AUTEURS: Cees Verraak

1 - M.W. v. Boven: Begraven in en rond de Grote Kerk van Breda (Aalsmeer, 1987) p. 26. 2 - R.v. Ditzhuyzen: Het Huis van Oranje (Haarlem, 1979) p. 21. 3 - M.W. v. Boven: a.w., p. 29. 4 - M.W. v. Boven: a.w., p. 28. 5 - R. v. Ditzhuyzen: a.w., p. 23.




Digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp