Johan I van Nassau-Siegen
Johan I | ||
---|---|---|
Plaats uw zelfgemaakte foto hier | ||
Graaf van Nassau-Siegen | ||
Regeerperiode | 1350/51–1416 | |
Voorganger | Otto II | |
Opvolger | Adolf I Johan II ‘met de Helm’ Engelbrecht I Johan III ‘de Jongere’ | |
Regent van Nassau-Hadamar | ||
Regeerperiode | 1390–na 1394 | |
Voorganger | Rupert van Nassau-Sonnenberg | |
Opvolger | n.v.t. | |
Huis | Nassau-Siegen | |
Vader | Otto II van Nassau-Siegen | |
Moeder | Adelheid van Vianden | |
Geboren | ca. 1339 | |
Gestorven | 4 september 1416 Herborn | |
Begraven | Klooster Keppel | |
Partner | Margaretha van der Mark | |
Religie | Katholiek | |
Wapen van de Ottoonse Linie |
Johan I van Nassau-Siegen (ca. 1339[1] – Herborn, 4 september 1416[1][2][3][4]), Duits: Johann I. Graf von Nassau-Siegen, was graaf van Nassau-Siegen,[noot 1] een deel van het graafschap Nassau. Hij stamt uit de Ottoonse Linie van het Huis Nassau. Door onderhandelingen, en wanneer noodzakelijk ook door handig gevoerde vetes, verzekerde hij zijn land van vele soorten voordelen, bijvoorbeeld inkomsten uit oude, tot dan toe weinig gebruikte Rijntollen.[5]
Biografie
Johan was de oudste zoon van graaf Otto II van Nassau-Siegen en Adelheid van Vianden,[1][2][3][4][6][7] dochter van graaf Filips II van Vianden en Adelheid van Arnsberg.[2]
Toen zijn vader in december 1350 of januari 1351 sneuvelde, volgde Johan hem op. Omdat hij nog minderjarig was, nam zijn moeder het regentschap voor hem waar.[7][8][9] In 1362 droeg ze het bewind over aan Johan.[4][7]
De groeiende meningsverschillen tussen Johan en Godfried van Dalenbroek over Johans aanspraken op Heinsberg en Blankenberg, ontstaan door het huwelijk van zijn grootvader Hendrik I van Nassau-Siegen met Adelheid van Heinsberg en Blankenberg, werden uiteindelijk genoegzaam opgelost door de verzekering van geldbetalingen in 1363 en 1374.[7]
Johan ruilde erfaanspraken tegen tolbegunstigingen voor de stad Siegen met hertog Willem II van Gulik en bevorderde daarmee de toen al levendige handel van Siegen met de Nederlanden. Willem was verwant aan koning Eduard III van Engeland. Waarschijnlijk door de bemiddeling van Willem kwamen de Engelse koninklijke besluiten tot stand die de burgers van Siegen toestonden in Engeland ongestoord en met vele voorrechten handel te drijven en volgens hun eigen zeden en gewoonten te leven. Ze waren vrijgesteld van belastingen voor de vestingbouw en poorttollen. In de Honderdjarige Oorlog vochten aan Engelse zijde ook edellieden uit Siegerland.[5]
Johan werd in 1369 en 1379 door keizer Karel IV beleend met het graafschap Arnstein, dat hij in 1381 met Keulen ruilde voor het alleenbezit van de stad Siegen, die daardoor – zonder Keulse medeheerschappij – Nassaus werd en bleef.[5][noot 2] Het voorrecht van Arnstein om de stormvlag van het hertogdom Westfalen te voeren, bezat Johan overigens nog in 1392.[5]
Johan heeft gedurende zijn leven talloze vetes gevoerd. Het ridderlijke gevoel van die tijd schiep een veelvoud aan verenigingen en verbonden. Johan nam deel aan dergelijke verbonden en verschijnt zelfs als mede-oprichter, maar in ieder geval als een levendig lid van de Sternerbund, de Minnebund, de Leeuwenorde en het Gezelschap met de Horens, altijd klaar voor strijd en ridderlijke gevechten.[7] Johan werd in 1370 in een gevecht tegen heer Johan van Westerburg bij Obertiefenbach met 44 ruiters gevangengenomen en pas vrijgelaten na het betalen van een losgeld van 10.000 gulden.[8]
De moeilijkste verwikkelingen brachten de nabuurschapsbetrekkingen met de landgraven van Hessen, waarbij het meestal om de leenheerlijkheid over Driedorf en Itter, de Burcht Hermannstein en andere ging, niet zonder dat de aartsbisschop van Mainz en zijn vazallen – destijds bittere vijanden van de landgraven – het spel meespeelden.[7] Johan maakte deel uit van de coalitie van vorsten en graven – waaronder hertog Otto I ‘de Kwade’ van Brunswijk-Göttingen, graaf Hendrik VI van Waldeck en graaf Godfried VIII van Ziegenhain – die sinds 1373 Adolf van Nassau-Wiesbaden-Idstein steunde in zijn strijd om het aartsbisdom Mainz tegen Lodewijk van Meißen.
Door het huwelijk in 1388 van Johans zoon Adolf met Jutta, de erfdochter van graaf Gerhard VII van Diez, wist Johan delen van het rijke graafschap Diez aan zijn bezittingen toe te voegen, en legde hij de basis voor de latere verwerving van de volledige erfenis van dat graafschap door de Ottoonse Linie van het Huis Nassau.[7]
Johan bouwde vóór 1389 de Burcht Freudenberg tegen de heren van Wildenburg en de graven van Sayn.[5] Hij kon in 1392 na een geslaagde veldtocht tegen graaf Johan III van Sayn-Wittgenstein het graafschap Wittgenstein tot leen van Nassau maken.[5][7][10]
Meningsverschillen met de graven van Solms over Greifenstein leidden uiteindelijk in 1395 tot aankoop van deze heerlijkheid van graaf Engelbrecht van Sayn-Wittgenstein met de toestemming van de leenheer, de bisschop van Worms; maar voorlopig kwam het niet tot een echte overname.[7]
Het roofridderwezen wist Johan voor altijd te beëindigen. Hij verzocht en verkreeg van de keizer het recht om op zijn Burcht Ginsburg een veemgericht in te stellen.[5]
Strijd om Nassau-Hadamar
Na het overlijden van graaf Hendrik van Nassau-Hadamar was zijn broer Emico III de wettige opvolger. Emico was echter zwakzinnig en werd daarom als ongeschikt voor de regering beschouwd. Zijn verwanten brachten Emico onder in Klooster Arnstein, terwijl zij met landgraaf Hendrik II van Hessen om zijn erfenis streden. Emico's zwager, Rupert van Nassau-Sonnenberg, werd zijn voogd en nam de regering in het graafschap Nassau-Hadamar over. Tegelijkertijd maakte ook Johan, als senior van de Ottoonse Linie, erfaanspraken op Nassau-Hadamar. Uiterlijk in 1371 kwam het tot een openlijke breuk tussen Rupert en Johan. Tijdens de daaropvolgende veertien jaar bestreden beiden elkaar in jarenlange vetes, die slechts tweemaal (in 1374 en 1382) na door derden bemiddelde kortdurende overeenkomsten onderbroken werden. Tussen 1372 en 1374 werd de stad Nassau zo zwaar verwoest dat die voor enige tijd opgegeven werd. Een op 22 juni 1385 door bemiddeling van de Rijnlandse Stedenbond tot stand gekomen overeenkomst, die de overeenkomsten van 1374 en 1382 in alle wezenlijke zaken bekrachtigde, hield een tijdlang stand.
Na het overlijden van Rupert op 4 september 1390 begon de strijd opnieuw. Ruperts weduwe Anna hertrouwde vóór 11 januari 1391 met graaf Diederik VIII van Katzenelnbogen, en deze maakte direct aanspraak op Nassau-Hadamar. In de op 21 juni 1394 tussen Johan en Diederik gesloten overeenkomst verplichtte Johan zich voor Emico's onderhoud te zorgen zolang deze in Nassau was. Johan legde bij deze gelegenheid in een oorkonde ook vast dat hij het Hadamarse deel van Nassau, met alle toebehoren, in naam van Emico bezat, dat hij Emico als graaf van Nassau erkende en hem in het Hadamarse deel van Nassau zou laten huldigen. Wanneer Emico overleed, is niet bekend. Hij wordt voor de laatste maal in de bovengenoemde overeenkomst van 21 juni 1394 in een oorkonde vermeld. Met Emico stierf het Huis Nassau-Hadamar in mannelijke lijn uit. De strijd tussen Johan en Diederik sleepte zich nog tot 1408 voort.
Uiteindelijk erfde Johan ⅓ van Hadamar en Ellar, ⅔ van (Bad) Ems,[noot 3] de Esterau en Dietkirchen.[11]
Laatste jaren, overlijden, begrafenis en opvolging
In de laatste jaren van zijn leven had hij – naast de reeds genoemde geschillen met Hessen, de graven van Katzenelnbogen, en van Solms – ook geschillen met de graven van Breidenbach.[7]
Johan overleed in Herborn op 4 september 1416, vermoedelijk 77 jaar oud. Met een regeerperiode van 54 jaar was hij een van de langst regerende vorsten uit de middeleeuwen. Hij werd begraven in Klooster Keppel bij Hilchenbach.[1][2][3][5][8] Hij werd opgevolgd door zijn zoons Adolf I, Johan II ‘met de Helm’, Engelbrecht I en Johan III ‘de Jongere’.[7][11] Deze waren reeds in 1409 een gezamenlijke voortzetting van de regering overeengekomen.[7]
Huwelijk en kinderen
Op 14 augustus 1343 kwamen ‘Alf graue van der Mark unde Margret sin … husfrouwe’ met ‘Otten grauen van Nassauwe und frouwen Aleyde’ in een oorkonde overeen dat ‘eine dochter van unseren dochteren’ zou huwen met ‘einem sone van soenen … Otten grauen van Nassauwe und frouwen Alheyd vorgenant’.[2]
Johan huwde op 20 of 30 november 1357[noot 4] met Margaretha van der Mark[noot 5] († 29 september 1409[1][3][12]), dochter van graaf Adolf II van der Mark en Margaretha van Kleef.[1][2] Ze werd begraven in Klooster Keppel.[5][8]
Uit dit huwelijk werden geboren:[1][2][3][4][6][noot 6]
- Adolf I (1362 – 12 juni 1420), volgde zijn vader op.
- Johan II ‘met de Helm’ († Slot Dillenburg, begin mei 1443), volgde zijn vader op.
- Engelbrecht I (Dillenburg, ca. 1370 – Breda, 3 mei 1442), volgde zijn vader op.
- Hendrik, vermeld in 1389 als student te Keulen, in 1399 als proost te Xanten; laatst vermeld 1401.
- Johan III ‘de Jongere’ († 18 april 1430), volgde zijn vader op.
Voorouders
Externe links
- (Engels) Nassau op: An Online Gotha, by Paul Theroff.
- (Engels) Nassau op: Medieval Lands. A prosopography of medieval European noble and royal families, compiled by Charles Cawley.
- Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Johann I. (Nassau) op de Duitstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.
- (de) Becker, E. (1983). Schloss und Stadt Dillenburg. Ein Gang durch ihre Geschichte in Mittelalter und Neuzeit. Zur Gedenkfeier aus Anlaß der Verleihung der Stadtrechte am 20. September 1344 herausgegeben, Neuauflage. Der Magistrat der Stadt Dillenburg, Dillenburg [1950].
- Dek, A.W.E. (1970). Genealogie van het Vorstenhuis Nassau. Europese Bibliotheek, Zaltbommel. Gearchiveerd op 26 oktober 2009. Geraadpleegd op 25 december 2021.
- (fr) Huberty, Michel, Giraud, Alain; Magdelaine, F. & B. (1981). l’Allemagne Dynastique. Tome III: Brunswick-Nassau-Schwarzbourg. Alain Giraud, Le Perreux.
- (de) Joachim, Ernst (1881). Allgemeine Deutsche Biographie. Band 14. Duncker & Humblot, Leipzig, "Johann I. von Nassau-Dillenburg", pp. 250-251.
- (de) Lück, Alfred (1981). Siegerland und Nederland, 2. Auflage. Siegerländer Heimatverein e.V., Siegen [1967].
- Roo van Alderwerelt, J.K.H. de (1960). De graven van Vianden. Bijdrage tot een genealogie van het geslacht der graven van Vianden tot de vererving van het graafschap in het Nassause Huis. De Nederlandsche Leeuw, Maandblad van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde 1960 (6): 196-243
- (de) Schwennicke, Detlev (1978). Europäische Stammtafeln. Stammtafeln zur Geschichte europäischen Staaten. Neue Folge. Band I. J.A. Stargardt, Marburg.
- Venne, J.M. van de, Stols, Alexander A.M. (1937). Geslachts-Register van het Vorstenhuis Nassau. A.A.M. Stols’ Uitgevers-Maatschappij, Maastricht.
- Vorsterman van Oyen, A.A. (1882). Het Vorstenhuis Oranje-Nassau. Van de vroegste tijden tot heden. A.W. Sijthoff en J.L. Beijers, Leiden en Utrecht.
Voetnoten
- ↑ Het graafschap Nassau-Siegen wordt in veel Nederlandstalige bronnen ten onrechte Nassau-Dillenburg genoemd. Het graafschap was niet genoemd naar het kleine, onbelangrijke, stadje Dillenburg, waar toentertijd zelfs nog geen kerk stond, maar naar de, voor die tijd, grote stad Siegen, het economische zwaartepunt van het graafschap, en de belangrijkste residentie van de graven. Zie o.a. Lück (1981). Het blijkt ook uit de nummering van de regerende graven met de naam Johan. Eén Johan zonder nummering die heerste over Nassau-Dillenburg in de periode 1303–1328, en acht graven met de naam Johan die in de periode 1362–1638 regeerden over Nassau-Siegen.
- ↑ Huberty, et al. (1981) vermeldt dat de zoons van Johan de andere helft van Siegen terugkochten van het aartsbisdom Keulen.
- ↑ “Kort daarna werd de verdeling herzien en (Bad) Ems schijnt voor de helft tot Nassau behoort te hebben en aan de graven van Katzenelnbogen (zie Handbuch der historische Stätten Deutschlands V, 23). Deze laatsten erfden nog van Nassau-Hadamar twee derde van Driedorf waarvan het laatste derde deel intussen was overgegaan naar Hessen (zie Handbuch der historische Stätten Deutschlands V, 75).”[11]
- ↑ Cawley en Schwennicke (1978): 20 november 1357. Dek (1970), De Roo van Alderwerelt (1960), Van de Venne & Stols (1937) en Vorsterman van Oyen (1882): 30 november 1357.
- ↑ Haar naam wordt in sommige Nederlandstalige bronnen geschreven als ‘van der Marck’. Die schrijfwijze is ontstaan doordat een zijtak van het huis de heerlijkheid Sedan verwierf en zich sindsdien de la Marck noemde, maar deze schrijfwijze is voor Margaretha dus onjuist.
- ↑ Schwennicke (1978) en Vorsterman van Oyen (1882) vermelden ook een dochter Margaretha, gehuwd met graaf Hendrik van Waldeck. Deze Margaretha was echter een dochter van graaf Walram IV van Nassau-Wiesbaden-Idstein.
Referenties
- ↑ 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6 Dek (1970).
- ↑ 2,0 2,1 2,2 2,3 2,4 2,5 2,6 Cawley.
- ↑ 3,0 3,1 3,2 3,3 3,4 Van de Venne & Stols (1937).
- ↑ 4,0 4,1 4,2 4,3 Vorsterman van Oyen (1882).
- ↑ 5,0 5,1 5,2 5,3 5,4 5,5 5,6 5,7 5,8 Lück (1981), p. 23.
- ↑ 6,0 6,1 Schwennicke (1978).
- ↑ 7,00 7,01 7,02 7,03 7,04 7,05 7,06 7,07 7,08 7,09 7,10 7,11 Joachim (1881).
- ↑ 8,0 8,1 8,2 8,3 Becker (1983), p. 12.
- ↑ Lück (1981), p. 22.
- ↑ Becker (1983), p. 14.
- ↑ 11,0 11,1 11,2 Huberty, et al. (1981).
- ↑ De Roo van Alderwerelt (1960).
Voorganger: Otto II |
Graaf van Nassau-Siegen 1350/51–1416 |
Opvolger: Adolf I Johan II ‘met de Helm’ Engelbrecht I Johan III ‘de Jongere’ |
| ||
Voorganger: Rupert van Nassau-Sonnenberg |
Regent van Nassau-Hadamar 1390–na 1394 |
Opvolger: – |