Toernooicultuur in de Lage Landen en Engeland: verschil tussen versies

Uit Wiki Raamsdonks Historie
Regel 53: Regel 53:
Onder de toernooien vinden we de hertog zelf als ridderbanner en leider van een bedrijf, de ine leur van zijn huishouden en talrijke edelen en patriciërs, voornamelijk afkomstig uit het hertogdom Brabant. hij heeft alleen vergelijkbaar Engels document is de Dunstable-toernooirol van 1309, geanalyseerd over een halve eeuw geleden door A. Tomkinson. Deze wapenboeken bieden de mogelijkheid om de gevolg van de leiders van de verschillende bedrijven en de posities van elk houder binnen het gevolg.<ref>A. Tomkinson, ‘Retinues at the Tournament of Dunstable, 1309’, English Historical Review, 74 (1959), pp. 70–89. See also Keene and Barker, ‘he Medieval English Kings’, p. 93.</ref>
Onder de toernooien vinden we de hertog zelf als ridderbanner en leider van een bedrijf, de ine leur van zijn huishouden en talrijke edelen en patriciërs, voornamelijk afkomstig uit het hertogdom Brabant. hij heeft alleen vergelijkbaar Engels document is de Dunstable-toernooirol van 1309, geanalyseerd over een halve eeuw geleden door A. Tomkinson. Deze wapenboeken bieden de mogelijkheid om de gevolg van de leiders van de verschillende bedrijven en de posities van elk houder binnen het gevolg.<ref>A. Tomkinson, ‘Retinues at the Tournament of Dunstable, 1309’, English Historical Review, 74 (1959), pp. 70–89. See also Keene and Barker, ‘he Medieval English Kings’, p. 93.</ref>


Voor het mêlée moesten de bedrijven in twee teams worden gegroepeerd. In 1439 Filips de Goede, destijds hertog van Brabant, was vrijwel zeker de leider van één team, terwijl een van de Brabantse bannerets de andere chef d’équipe. zijn banier zou wel eens Jacob van Abcoude kunnen zijn geweest, heer van Gaasbeek, de organisator van het toernooi van 1428 en van andere chivalle gebeurtenissen, en afgezien van de hertog zelf, de enige onder hen tien helmen in zijn bedrijf (Figuur 5).<ref>B.A.V., A.H., 3357, fols 38v–39r (Philip the Good’s company) and fols 44v–45r ( Jacob van Abcoude’s company). In 1441 Jacob van Abcoude organised a tournament in Utrecht: A. Janse, Ridderschap in Holland. Portret van een adellijke elite (Hilversum, 2001), p. 342.</ref> Het is zeer waarschijnlijk dat we de bestaan van (kopieën van) het wapenboek tot het feit dat deze twee teams dat waren niet willekeurig samengesteld, maar eerder door rekening te houden met de kracht en capaciteiten van alle toernooispelers. Dit wordt expliciet geformuleerd door Monstrelet wanneer beschrijft het Brusselse toernooi van 1428. Volgens de kroniekschrijver de toernooien spelen een groot feest en een groot feest onze mensen, door advies en overleg met onze adviseurs en des oiciers d’armes, adin de eschever toutes rigueurs qui peussent advenir’: dat dat wil zeggen, om wreedheden te voorkomen, enkele wijze raadsleden en herauten hielp bij het samenstellen van twee teams van gelijke sterkte.<ref>Chronique d’Enguerran de Monstrelet, ed. Douët-d’Arcq, IV, p. 307.</ref> Om dit te bereiken is werd er een lijst met namen van de deelnemers opgesteld. Zo'n lijst moet de geweest zijn belangrijkste bron van het wapenboek voor het toernooi van 1439.<ref>Tomkinson, ‘Retinues’, pp. 85–6 and Crouch, Tournament, pp. 73–4.</ref> Maar de heraut moet dat wel doen voor zijn compilatie andere ‘bronnen’ hebben gebruikt. We weten dat de wapenschilden van de toernooiers waren gefenestreerd, waarschijnlijk in de herbergen waar de toernooien plaatsvonden
Voor het mêlée moesten de bedrijven in twee teams worden gegroepeerd. In 1439 Filips de Goede, destijds hertog van Brabant, was vrijwel zeker de leider van één team, terwijl een van de Brabantse bannerets de andere chef d’équipe. zijn banier zou wel eens Jacob van Abcoude kunnen zijn geweest, heer van Gaasbeek, de organisator van het toernooi van 1428 en van andere chivalle gebeurtenissen, en afgezien van de hertog zelf, de enige onder hen tien helmen in zijn bedrijf (Figuur 5).<ref>B.A.V., A.H., 3357, fols 38v–39r (Philip the Good’s company) and fols 44v–45r ( Jacob van Abcoude’s company). In 1441 Jacob van Abcoude organised a tournament in Utrecht: A. Janse, Ridderschap in Holland. Portret van een adellijke elite (Hilversum, 2001), p. 342.</ref> Het is zeer waarschijnlijk dat we de bestaan van (kopieën van) het wapenboek tot het feit dat deze twee teams dat waren niet willekeurig samengesteld, maar eerder door rekening te houden met de kracht en capaciteiten van alle toernooispelers. Dit wordt expliciet geformuleerd door Monstrelet wanneer beschrijft het Brusselse toernooi van 1428. Volgens de kroniekschrijver de toernooien spelen een groot feest en een groot feest onze mensen, door advies en overleg met onze adviseurs en des oiciers d’armes, adin de eschever toutes rigueurs qui peussent advenir’: dat dat wil zeggen, om wreedheden te voorkomen, enkele wijze raadsleden en herauten hielp bij het samenstellen van twee teams van gelijke sterkte.<ref>Chronique d’Enguerran de Monstrelet, ed. Douët-d’Arcq, IV, p. 307.</ref> Om dit te bereiken is werd er een lijst met namen van de deelnemers opgesteld. Zo'n lijst moet de geweest zijn belangrijkste bron van het wapenboek voor het toernooi van 1439.<ref>Tomkinson, ‘Retinues’, pp. 85–6 and Crouch, Tournament, pp. 73–4.</ref> Maar de heraut moet dat wel doen voor zijn compilatie andere ‘bronnen’ hebben gebruikt. We weten dat de wapenschilden van de toernooiers waren gefenestreerd, waarschijnlijk in de herbergen waar de toernooien plaatsvonden verbleven.<ref>41</ref> Bovendien stelt een van de kroniekschrijvers dat er een roer aanwezig was
show aan de vooravond van het toernooi waar alle deelnemers hun banieren, wimpels, helmen en wapenschilden.<ref>42</ref>
 
Wat betreft de herkomst van de toernooispelers is Brabant dominant, voorziend bijna zestig procent van de toernooispelers. Van de naburige vorstendommen, Holland en Zeeland ontbreken geheel. het enige banier van Henegouwen, Simon de Lalaing won, althans volgens hem, de prijs van het toernooi de kroniekschrijver Olivier van Dixmuide. Jacques de Lalaing, later bijnaam le bon chevalier voor al zijn wapendaden op toernooien en slagvelden allemaal over Europa, maakte deel uit van Simons gezelschap in wat er één moet zijn geweest van zijn eerste toernooien.<ref>43</ref> Van Dixmuide stelt dat overigens nauwelijks alle Vlaamse edelen waren aanwezig.<ref>44</ref> Inderdaad, hooggeplaatst Vlaams huishouden Oicers als Hue de Lannoy en Roland d’Uutkerke waren afwezig. Misschien zij waren te oud voor toernooien of gewoon bezig met belangrijkere zaken. Maar Er kan ook een meer politieke verklaring zijn. De Lannoy en d’Uutkerke behoorde tot de pro-Engelse factie binnen Philips raad en deelde niet de standpunten van de pro-Franse (raads)kamerheren Antoine en Jean de Croÿ, de heren van Charny, Ternant en Crèvecoeur, die destijds een leidende rol in het beleid van de hertog, en speelde ook een centrale rol in het toernooi (zie hieronder).<ref>45</ref>
 
De bekendheid van het hertogelijke milieu was opvallend. In zijn boek over de prinselijk hof, Malcolm Vale, stelt dat de ‘vermenging van dienst in oorlog, en het huishouden’ markeert ‘een synthese van ridderlijke en hoofse activiteiten’ banden en verplichtingen’.46 Hij evalueerde toen de eerste helft van de veertiende eeuw, maar een eeuw later lijkt er volgens analyse weinig veranderd te zijn van de deelnemers aan het Brusselse toernooi en hun banden met Filips de Good's huishouden. Bij het vergelijken van de 235 toernooien met het huishouden





Versie van 24 apr 2024 19:53

In 1279 reisdeJan I, hertog van Brabant, naar Engeland om een huwelijk te regelen voor zijn zoon met Margaret, dochter van koning Edward I. [1]

Volgens de kroniekschrijver Jan van Heelu de hertog zocht bewust naar toernooien en ridderspelen (tornoy ende feeste) en hij werd niet teleurgesteld.

Een toernooi werd opgezet, waarschijnlijk in Windsor, en een afspraak gemaakt met het koninklijk paar als belangrijkste belangrijke toeschouwers. Maar toen het tijd werd om de teams te verdelen, kwam het naar voren dat de conroi van de hertog een paar toernooien te kort kwam. Toen koningin Eleanor van Castilië besloot dat zes banieren, ‘de beste van het hele land’, waarschijnlijk met hun gevolg, zouden zich bij het team van de hertog moeten voegen. Echter, volgens Van Heelu was algemeen bekend dat je de hertog van Brabant niet kon verslaan zelfs zonder gelijke aantallen. Na het toernooi ‘jong en oud, zowel de ridders als de herauten spraken over de prestaties van de hertog en zijn ridderlijkheid daden, die allemaal zijn eer en prestige vergrootten en uiteindelijk de huwelijksalliantie waarnaar hij streefde. [2] Het huwelijk werd in juli gesloten 1290 en werd wederom voorafgegaan door een groot toernooi, waarschijnlijk een Ronde Tafel, dit keer in Winchester en met de deelname van Edwards potentiële kandidaat schoonzoon, de toekomstigeJan II van Brabant, die dat toen al was

Ik verbleef vijf jaar aan het hof van Edward. [3] John I stierf tijdens een toernooi in Bar-le-Duc in 1294, georganiseerd ter gelegenheid van het huwelijk van de hertog van Bar met Eleanor, een andere dochter van Edward I. Talrijke Engelse ridders moeten getuige zijn geweest van de fatale verwonding van de arm van de hertog tijdens een steekspel met een Franse ridder. [4] In Engeland en de Lage Landen tegen het einde van de dertiende eeuw was er een gemeenschappelijke riddercultuur ontstaan die uitwisselingen mogelijk maakte en wederzijdse deelname aan toernooien aan beide zijden van het Kanaal. [5] Aan met name de randen van het koninkrijk Frankrijk en het Heilige Roomse Rijk.

Zo ontstond het ‘klassieke’ doornik. [6] Het was een spectaculaire imitatiestrijd tussen twee teams van honderden toernooispelers over meerdere vierkante kilometers op het platteland. Tegen het einde van de Middeleeuwen echter de Engelsen Het toernooi werd een meer geformaliseerd, geritualiseerd en uitsluitend aristocratisch karakter evenement. Een soortgelijke ontwikkeling vond plaats in de Lage Landen, maar niet in de Verenigde Staten hetzelfde moment, en inderdaad, de eerdere wederkerigheid van vorm tussen het Engels en de toernooien van de Lage Landen werden vervangen door divergentie. In zijn boek over middeleeuwse hoven en cultuur heeft Malcolm Vale hier al op gewezen tendens naar ‘grotere exclusiviteit’, vooral in de Lage Landen. Nog tot de komst van het huis van Bourgondië, dat tussen 1384 en 1430 verwierf de meeste vorstendommen van de Lage Landen, steekspelen en toernooien Deze ontwikkelingen hadden de mogelijkheid geboden aan de adellijke en stedelijke elites die dat niet deden deel uitmaken van het hertogelijke huishouden, om zich te vermengen met de heerser en zijn directrice omgeving op informele basis. Na de Bourgondische machtsovername echter deze situatie veranderde en er ontstond een ‘toenemend gevoel van scheiding tussen’ De Bourgondische hofsamenleving en de stedelijke samenleving waarin zij leefde’. [7]

Hoewel de Engelse zaak veel besproken is in de geschiedschrijving, Dit essay heeft tot doel een contrapunt te bieden door het geval van de Lage te onderzoeken Landen. Het zal aantonen dat de aristocratisering van het toernooi in de De Lage Landen werden inderdaad steeds duidelijker, maar niet vóór de tweede helft van de vijftiende eeuw. Pas toen bestonden er elites, die daar geen deel van uitmaakten of waren niet verbonden met het prinselijke huishouden, uitgesloten van toernooien.

Om dit aan te tonen zal ik mij concentreren op de klassieke toernooivorm, de mêlée.

Het mêlée was in feite het traditionele tournoi, dat meestal in de regio werd uitgevochten platteland, maar in de latere middeleeuwen overgebracht naar een beperkte stad setting: twee teams van gelijke grootte, normaal gesproken samengesteld op basis van geografische ligging oorsprong, sloegen elkaar met speciale toernooistokken en zwaarden. [8]

Eén van de bekendste laatmiddeleeuwse mêlées is die in Brugge in 1393 door de Vlaamse edelman Jan van der Aa, heer van Gruuthuse, die verzamelde vijftig toernooispelers tegen een team van gelijke sterkte van Jan, heer van Ghistelles. zijn toernooi lijkt de belangrijkste inspiratiebron te zijn geweest voor de beroemde illustraties in het Livre de tournois van René d’Anjou; A eeuw later zou de toenmalige heer van Gruuthuse een exemplaar van dit boek bestellen, en presenteer het aan de koning van Frankrijk. [9] In het toernooiboek van René d’Anjou evenals in die van Antoine de la Sale, beide daterend uit de jaren 1450, de mêlée wordt beschouwd als het meest prestigieuze toernooi in termen van eer dat zou kunnen worden gewonnen. De schrijvers van deze boeken werden niet alleen geïnspireerd door a nostalgische kijk op een ridderverleden, maar ook bedoeld om een stimulans te creëren voor de adel van hun eigen tijd om ‘wapendaden’ te verrichten, op toernooien en dergelijke het slagveld. [10] Paradoxaal genoeg was dit echter pas in de tweede helft van de oorlog vijftiende eeuw dat deze boeken aan populariteit wonnen: tegen die tijd enorm Het mêlée-toernooi was achterhaald, terwijl andere, meer individuele vormen van de strijd begon het collectieve toernooi te overschaduwen.

In Engeland werd in 1342 in Dunstable het laatste mêlée opgericht; vervolgens, Edward III maakte van het toernooi een hoffeest. [11] Zijn transformatie Deze ontwikkeling kwam later in de Lage Landen. Malcolm Vale vroeg zich af of de Het Brugse mêlee van 1393 was het laatste mêlee dat ooit werd georganiseerd, of de eerste van een serie bedoeld om het genre nieuw leven in te blazen. [12] Uit zijn artikel zal blijken dat er sprake was van minstens drie andere grote mêlée-achtige toernooien georganiseerd in Brussel, waarvan één de belangrijkste steden in het hertogdom Brabant, gedurende de eerste decennia van de vijftiende eeuw. De sociale exclusiviteit van laatmiddeleeuwse toernooien was dat wel niet zo uitgesproken vóór circa 1450 in de Lage Landen. Deze toernooien bleef in sterke mate mogelijkheden bieden voor sociale en interregionale uitwisseling in tegenstelling tot Engelse toernooien, waarmee de toernooien worden georganiseerd de andere kant van het Kanaal had steeds minder gemeen. De integratie van Brabant in de Bourgondische personele unie zorgde voor spanningen tussen de nieuwe heersers en de heersende elites in stad en platteland, terwijl dat tegelijkertijd het geval is Tijdsmogelijkheden (voor banen en grondverwerving) ontstonden toen het hertogdom nu bestond maakte deel uit van een grotere samengestelde territoriale staat.[13] In ieder geval in het begin van de Bourgondische overheersing was het toernooi de gelegenheid bij uitstek waar spanningen kunnen worden opgeheven en kansen kunnen worden benut.

De organisatoren

In de Lage Landen waren toernooien door de jaren heen typische stedelijke evenementen geworden 1400s. Ze werden niet louter als amusement voor of door de prins en de zijnen aangetrokken huishouden, maar ze vormden eerder een ontmoetingsruimte voor de adel en de stad elites waar zaken (zoals politieke contacten of huwelijksarrangementen) konden worden afgehandeld. [14] In Brugge en Rijsel werden jaarlijks steekspelen georganiseerd door steekspelverenigingen, maar werden volledig gefinancierd door de burgerlijke autoriteiten. Tijdens deze bril (respectievelijk de Witte Beer en de Épinette genoemd), wel van patriciërs en kooplieden uit de stad zouden een steekspel aangaan met hun tegenhangers delen uit andere steden, met edelen, hovelingen en soms zelfs met de graaf van Vlaanderen zelf of leden van zijn huishouden. Op deze manier kunnen interstedelijke en stedelijk-hoofse contacten werden gestimuleerd. [15]

Hoewel Brussel geen gastheer was voor een steekspelvereniging zoals het geval was in Brugge of Lille, de stad was al in een vroeg stadium een belangrijke toernooilocatie. [16]

In de eerste decennia van de vijftiende eeuw werden er regelmatig toernooien georganiseerd, vooral op de Grote Markt, het centrale marktplein. [17] De Castiliaanse edelman Pero Tafur, die het hof van Filips de Goede bezocht in Brussel werd in 1438 getroffen door de ‘voortdurende opeenvolging van toernooien en alles wat voor plezier zorgt’. [18] Minstens drie keer – in 1409, 1428 en 1439 – er werd een groot mêlée georganiseerd op de Brusselse Grote Markt.

Er zijn aanwijzingen dat Filips de Goede (1396–1467) bij alle drie de gelegenheden hertog van Brabant uit 1430, aanwezig was. In 1409, als adolescent, had hij dat gedaan getuige geweest van een toernooi in Brussel ter gelegenheid van het huwelijk van de hertog van Brabant, zijn oom Antonius van Bourgondië (1384–1415). [19] Antoine de la Sale zag dit toernooi, dus zijn beschrijving van hoe een toernooi zou moeten zijn uitgevoerd zou worden, werd waarschijnlijk beïnvloed door deze ridderlijke gebeurtenis. Dat onthult hij aan beide zijden (de deux lez) waren ruim vijfhonderd helmen aanwezig.

Ook al is dit cijfer misschien overdreven, het moet een enorm evenement zijn geweest. [20] In 1428 was er opnieuw een mêlée op de Grote Markt. Op dit toernooi, Philip van Saint-Pol (1404–30), de toenmalige hertog van Brabant, en zijn neef Filips de Goede, destijds graaf van Vlaanderen, voerde de strijd met 140 tot 160 heaumes (helmen, toernooispelers) elk. [21] Hier is een gedetailleerd verslag van dit toernooi door de kroniekschrijver Enguerrand de Monstrelet. Hij vermeldt dat het evenement was georganiseerd door Jacob van Abcoude, heer van Gaasbeek (d. 1459, zie Figuur 5), een van Brabants meest invloedrijke baanrotsen. [22] De baanrotsen speelde een prominente politieke en militaire rol in het hertogdom Brabant. Afgeleid hun prestige van hun heerlijkheden (genaamd terra of land) behouden in leen, met hoge jurisdictie, van de hertog van Brabant. [23] Jacob was niet alleen eigenaar van Gaasbeek, een belangrijk heerlijkheid ten zuidwesten van Brussel, maar ook belangrijke bezittingen in de aangrenzende vorstendommen Gelre, Holland en het prinsbisdom van Utrecht.[24]

Figuur 5: Jacob van Abcoude geschilderd door A. Buchelius daarna een glas-in-loodraam (nu verdwenen) in de kathedraal van Utrecht. Jacob draagt een tuniek met zijn wapen en houdt vast zijn banier met de wapenschilden van zijn vier heerlijkheden: Gaasbeek, Abcoude, Strijen en Putten. (A. van Buchel, Monumenta passim in templis ac monasteriis Trajectinae urbis atque agri inventa, fol. 7v. Utrecht, Het Utrechts archief (Bibliotheek), mw. XXVII L 1)
Figuur 5: Jacob van Abcoude geschilderd door A. Buchelius daarna een glas-in-loodraam (nu verdwenen) in de kathedraal van Utrecht. Jacob draagt een tuniek met zijn wapen en houdt vast zijn banier met de wapenschilden van zijn vier heerlijkheden: Gaasbeek, Abcoude, Strijen en Putten. (A. van Buchel, Monumenta passim in templis ac monasteriis Trajectinae urbis atque agri inventa, fol. 7v. Utrecht, Het Utrechts archief (Bibliotheek), mw. XXVII L 1)

Volgens de handleidingen van René d’Anjou en Antoine de la Sale kon een toernooi in mêlée-stijl kon alleen worden geïnitieerd door prinsen, bannerets of zelfs door puissans chevaliers ou esuiers.[25] In werkelijkheid zou de hertog, laat staan een banier, eenvoudigweg niet in staat zijn geweest zo'n evenement op eigen kracht te organiseren. De medewerking van de stad was essentieel. Hoewel er geen overlevende rekeningen van zijn het Brusselse stadsbestuur uit deze jaren, blijkt uit andere bronnen de stad sponsorde regelmatig toernooien.[26] De praktische organisatie van het toernooi – taken zoals het opstellen van de lijsten en een tribune, het bedekken van de bodem van de Grote Markt met zand, het huren van ruimte in woningen waar je het toernooi kon bekijken – werd ongetwijfeld door de stad georganiseerd regering. In ieder geval was dit normaliter het geval in Gent, Brugge en Rijsel.[27]


In de latere middeleeuwse Nederlanden organiseerden prinsen dus wel toernooien maar zij waren niet de enige belangrijke spelers. Edelen en patriciërs, soms verenigd in tournerende samenlevingen, speelden een actieve rol bij het opvoeren van ridderlijkheid evenementen. Bovendien was de medewerking van stedelijke overheden onontbeerlijk.
In Engeland daarentegen was het merendeel van de steekspelen en toernooien dat wel al in de veertiende eeuw uitsluitend afhankelijk van koninklijk patronaat.[28]

Dit was waarschijnlijk het resultaat van de toernooiverordeningen die door Richard I waren uitgevaardigd in 1194 en Edward I in 1292. Volgens Keen en Barker was de orde Dankzij de financiële middelen kon de koning zijn ridders niet alleen op een gereguleerde manier trainen, maar ook... ook om de zwaarbewapende toernooien onder controle te houden en zo de vrede te bewaren bescherm de koninklijke bossen door slechts een paar toernooilocaties toe te wijzen en als laatste niet in de laatste plaats om de vergoedingen te ontvangen die deelnemende toernooien verplicht waren te betalen.[29]

In de Lage Landen de meest voor de hand liggende plaatsen om een toernooi te organiseren in de latere middeleeuwen lagen de marktpleinen van de steden niet alleen in de bovengenoemde steden Brussel, Brugge en Rijsel, maar ook in Gent, Leuven, Antwerpen, Bergen, Valenciennes en in een aantal kleinere steden als wel.[30] Voor de Engelsen waren er echter slechts drie belangrijke toernooien locaties: in Londen bij Smithield; vooral langs de grens met Frankrijk in de marsen van Calais; en langs de grens met Schotland. hij nabijheid van vijandige legers was een stimulans voor de organisatie van toernooien waren nog steeds belangrijk voor het trainen van gevechtstechnieken, vooral in tijden van vrede.[31] Smithield daarentegen was geen uitgesproken stedelijk gebied site zoals de marktpleinen van de Lage Landen. Het was een plaats van recreatie voor stadsbewoners, en in veel opzichten meer een grensgebied. Op hetzelfde in de tijd werd het echter het ‘koningsveld’ genoemd. zijn dubbelzinnige status van de site maakte het in theorie een ideale plek voor sociale interactie. Hoe dan ook, de meeste toernooien werden uitsluitend door de koning georganiseerd, in tegenstelling tot de meeste andere Londense festiviteiten, zoals inzendingen en processies, die werden georganiseerd samenwerking met het stadsbestuur. hij vermeldt zelfs een onderdeel gereserveerd van de openbare ruimte van Smithiel voor toernooien en sloot deze af voor normaal burgers. Zelfs op de tribunes, gewone Londenaren, die moesten betalen om de toernooi, gescheiden van koninklijke gasten.[32] Toernooien in Smithiel waren tegen de late middeleeuwen vrijwel uitsluitend ‘koninklijk, huishoudelijk, evenementen en voor zover de Londenaren daarin een rol speelden, werd het net zo vereerd gasten, toeschouwers en ongetwijfeld ook als leveranciers’.[33]

Het Bourgondische Hof ontmoet Brabant

Een soortgelijk contrast komt naar voren uit een analyse van de deelnemers. In In Engeland vormden de toernooispelers, zoals Juliet Barker zegt, een ‘hechte samenleving’ bestaande uit edelen die ‘leden of kadetafdelingen waren van het comitaal en’ grote adellijke families van Engeland of mannen van hun huishoudens en gevolg’.

Zelfs zij waren steeds afhankelijker van koninklijke of magnaat-mecenaat de kosten van toernooiharnassen, harnassen en paarden stegen.[34]

Wat kunnen we zeggen over de deelnemers aan de mêlée-toernooien in Brussel sel? Naast de drie prijswinnaars, één voor elke dag van het toernooi, Enguerrand de Monstrelet maakt de namen van de deelnemers niet bekend het toernooi van 1428. In die zin zijn we beter geïnformeerd over een derde mêlee, georganiseerd in Brussel in mei 1439, dat hier in meer zal worden behandeld detail. zijn toernooi wordt vermeld in verschillende bronnen: hertogelijke verslagen, kronieken en vooral in twee occasionele rollen, beide exemplaren uit de zestiende eeuw, maar betrouwbaar. [35] In deze twee manuscripten staan de wapenschilden afgebeeld van 235 deelnemers, verdeeld over zevenendertig gezelschappen.[36]

Negentien bedrijven werden geleid door bannerets en achttien door wimpelhouders. Onder de toernooien vinden we de hertog zelf als ridderbanner en leider van een bedrijf, de ine leur van zijn huishouden en talrijke edelen en patriciërs, voornamelijk afkomstig uit het hertogdom Brabant. hij heeft alleen vergelijkbaar Engels document is de Dunstable-toernooirol van 1309, geanalyseerd over een halve eeuw geleden door A. Tomkinson. Deze wapenboeken bieden de mogelijkheid om de gevolg van de leiders van de verschillende bedrijven en de posities van elk houder binnen het gevolg.[37]

Voor het mêlée moesten de bedrijven in twee teams worden gegroepeerd. In 1439 Filips de Goede, destijds hertog van Brabant, was vrijwel zeker de leider van één team, terwijl een van de Brabantse bannerets de andere chef d’équipe. zijn banier zou wel eens Jacob van Abcoude kunnen zijn geweest, heer van Gaasbeek, de organisator van het toernooi van 1428 en van andere chivalle gebeurtenissen, en afgezien van de hertog zelf, de enige onder hen tien helmen in zijn bedrijf (Figuur 5).[38] Het is zeer waarschijnlijk dat we de bestaan van (kopieën van) het wapenboek tot het feit dat deze twee teams dat waren niet willekeurig samengesteld, maar eerder door rekening te houden met de kracht en capaciteiten van alle toernooispelers. Dit wordt expliciet geformuleerd door Monstrelet wanneer beschrijft het Brusselse toernooi van 1428. Volgens de kroniekschrijver de toernooien spelen een groot feest en een groot feest onze mensen, door advies en overleg met onze adviseurs en des oiciers d’armes, adin de eschever toutes rigueurs qui peussent advenir’: dat dat wil zeggen, om wreedheden te voorkomen, enkele wijze raadsleden en herauten hielp bij het samenstellen van twee teams van gelijke sterkte.[39] Om dit te bereiken is werd er een lijst met namen van de deelnemers opgesteld. Zo'n lijst moet de geweest zijn belangrijkste bron van het wapenboek voor het toernooi van 1439.[40] Maar de heraut moet dat wel doen voor zijn compilatie andere ‘bronnen’ hebben gebruikt. We weten dat de wapenschilden van de toernooiers waren gefenestreerd, waarschijnlijk in de herbergen waar de toernooien plaatsvonden verbleven.[41] Bovendien stelt een van de kroniekschrijvers dat er een roer aanwezig was show aan de vooravond van het toernooi waar alle deelnemers hun banieren, wimpels, helmen en wapenschilden.[42]

Wat betreft de herkomst van de toernooispelers is Brabant dominant, voorziend bijna zestig procent van de toernooispelers. Van de naburige vorstendommen, Holland en Zeeland ontbreken geheel. het enige banier van Henegouwen, Simon de Lalaing won, althans volgens hem, de prijs van het toernooi de kroniekschrijver Olivier van Dixmuide. Jacques de Lalaing, later bijnaam le bon chevalier voor al zijn wapendaden op toernooien en slagvelden allemaal over Europa, maakte deel uit van Simons gezelschap in wat er één moet zijn geweest van zijn eerste toernooien.[43] Van Dixmuide stelt dat overigens nauwelijks alle Vlaamse edelen waren aanwezig.[44] Inderdaad, hooggeplaatst Vlaams huishouden Oicers als Hue de Lannoy en Roland d’Uutkerke waren afwezig. Misschien zij waren te oud voor toernooien of gewoon bezig met belangrijkere zaken. Maar Er kan ook een meer politieke verklaring zijn. De Lannoy en d’Uutkerke behoorde tot de pro-Engelse factie binnen Philips raad en deelde niet de standpunten van de pro-Franse (raads)kamerheren Antoine en Jean de Croÿ, de heren van Charny, Ternant en Crèvecoeur, die destijds een leidende rol in het beleid van de hertog, en speelde ook een centrale rol in het toernooi (zie hieronder).[45]

De bekendheid van het hertogelijke milieu was opvallend. In zijn boek over de prinselijk hof, Malcolm Vale, stelt dat de ‘vermenging van dienst in oorlog, en het huishouden’ markeert ‘een synthese van ridderlijke en hoofse activiteiten’ banden en verplichtingen’.46 Hij evalueerde toen de eerste helft van de veertiende eeuw, maar een eeuw later lijkt er volgens analyse weinig veranderd te zijn van de deelnemers aan het Brusselse toernooi en hun banden met Filips de Good's huishouden. Bij het vergelijken van de 235 toernooien met het huishouden




Orgineel:Tournament Culture in the Low Countries and England

door: Mario Damen

Digitalisering, vertaling en Wiki opmaak:Terry van Erp

  1. Dit artikel is geschreven in het kader van het onderzoeksprogramma ‘Bourgondisch Adel, prinselijke politiek en adellijke families, 1425–1525’, gefinancierd door Nederland Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
  2. Rijmkroniek van Jan van Heelu betrefende de Slag van Woeringen van het jaar 1288, red. J. F. Willems (Brussel, 1836), verzen 896–950 (zie ook de digitale editie op www.dbnl.org). Zie ook W. van Anrooij, Spiegel van ridderschap: Heraut Gelre en zijn ereredes (Amsterdam, 1990), p. 16.
  3. M. Biddle, De ronde tafel van koning Arthur: een archeologisch onderzoek (Woodbridge, 2000), blz. 361–2, 372.
  4. T. Hage, ‘Tornoye die minde hi sere. Bij de dood van Jan I van Brabant (1294)’, Madoc (1994), blz. 195–202 (bij 196–8).
  5. J. Vale, Edward III en ridderlijkheid: ridderlijke samenleving en haar context 1270–1350 (Woodbridge, 1982), blz. 22–3.
  6. D. Crouch, Tournament (Londen, 2005), blz. 1–9, 119–31.
  7. M. Vale, het prinselijk hof: middeleeuwse hoven en cultuur in Noordwest-Europa, 1270–1380 (Oxford, 2001), p. 199.
  8. Zie over de terminologie M. Vale, War and Chivalry: Warfare and Aristocratic Culture in Engeland, Frankrijk en Bourgondië aan het einde van de middeleeuwen (Londen, 1981), pp. 67–8.
  9. Het meest recente artikel over dit toernooi is J.M. van den Eeckhout, ‘Het tornooi van Brugge van dinsdag 11 maart 1393’, De Vlaamse stam, 46 (2010), pp. 377–406. Zien ook J.-B.-B. Praet, Recherches sur Louis de Bruges, heer De La Gruthuyse (Parijs, 1831), blz. 265–84; Vale, Oorlog en ridderlijkheid, p. 84; A. Brown, ‘Stedelijke steekspelen in het latere midden Leeftijden: de Witte Beer van Brugge’, Revue belge de philologie et d’histoire, 78 (2000), pp. 315–30 (op 321).
  10. Vale, oorlog en ridderlijkheid, blz. 66–7. Zie de editie van het toernooiboek van Antoine de la Sale in S. Lefèvre, Antoine de la Sale: La fabrique de l’œuvre et de l’écrivain, suivi de l’édition critique du traité des anciens et des nouveaux tournois (Genève, 2006). Voor een Engelse vertaling van het toernooiboek van René d’Anjou door Elizabeth Bennett, zie http://www.princeton.edu/~ezb/rene/renehome.html (geraadpleegd op 8 mei 2011).
  11. Crouch, Tournament, p.130.
  12. M. Vale, ‘Le tournoi dans la France du Nord, l’Angleterre et les Pays-Bas (1280–1440)’, in Actes du 115e congrès national des sociétés savantes (Avignon, 1990) (Parijs, 1991), pp. 263-71 (op 269).
  13. R. van Uytven, ‘Vorst, adel en steden. Een driehoeksverhouding in Brabant van de twaalfde tot de zestiende eeuw’, Bijdragen tot de geschiedenis, 59 (1976), pp. 93–122 (at 104–6).
  14. A. Janse, ‘Toernooiers en toeschouwers: het Vastenavondtoernooi in Den Haag, 1391’, in het Hof als toneel: Engeland en de Lage Landen in de latere middeleeuwen, uitg. A. Janse en S. Gunn (Woodbridge, 2006), pp. 39–52 (op 41); A. Bruin en G. Klein, Hof en burgermaatschappij in de Bourgondische Lage Landen c. 1420-1530 (Manchester, 2007), blz. 23–5, 213–15; T. Zotz, ‘Adel, Bürgertum und Turniere in deutschen Städten’, in Das ritterliche Turnier in het midden: Beiträge zu einer vergleichenden Formen- und Verhaltensgeschichte des Rittertums, uitg. J. Fleckenstein (Göttingen, 1985), blz. 450–99 (bij 483–4, 499).
  15. Brown, ‘Urban Jousts’, blz. 315–30; P. de Gryse, ‘Toernooien en steekspelen tien keer van Lodewijk van Gruuthuse’, in Lodewijk van Gruuthuse. Mecenas en Europees diplomaat ca. 1427–1492, uitg. M. Martens (Brugge, 1992), pp. 87–92 (bij 90–2); Bruin en klein, Hof, blz. 10.
  16. Vale, he Princely Court, pp. 197–8.
  17. A. Chevalier-de Gottal, Les fêtes et les arts à la cour de Brabant à l’aube du XVe siècle (Frankfurt am Main, 1996), pp. 105–11.
  18. Pero Tafur, Travels and Adventures 1435–1439, ed. M. Letts (London, 1926), p. 195.
  19. La chronique d’Enguerran de Monstrelet en 2 livres avec pièces justiicatives, 1400–1444, ed. L. Douët-d’Arcq, 5 vols (Paris, 1857–62), II, pp. 32–3; Chevalier-Gottal, Les fêtes, p. 118.
  20. De la Sale stelt dat een van de toernooien waarvan hij getuige is geweest ‘een Brussel’ was du temps du duc Anthoine de Brabant, il y a cinquante ans ou plus’. Zoals hij zijn boek schreef in 1459-60 moet het het toernooi uit 1409 zijn geweest, beschreven door Monstrelet: Lefèvre, Antoine de la Sale, pp. 35, 261–2, 311. Het beeld van ‘plus de Vc heaumes de deux lez’ is gevonden in één manuscript, terwijl er in een ander manuscript ‘IIIc’ staat.
  21. Chronique d’Enguerran de Monstrelet, ed. Douët-d’Arcq, IV, pp. 306–8.
  22. Maar Monstrelet stelt dat ‘duquel tournoiment estoit le chef, le ilz du damoisel de Gazebeque’, dat wil zeggen dat de zoon van de schildknaap van Gaasbeek de chef van het toernooi was.
    Hij doelt hoogstwaarschijnlijk op Jacob van Aboude, heer van Gaasbeek, die feitelijk een escuier-banneret omdat hij nooit ridder werd genoemd. Zijn vader Zweder van Abcoude was al in 1400 overleden.
  23. A. Uyttebrouck, Le gouvernement du duché de Brabant au bas Moyen Âge (1355–1430) (Brussels, 1975), pp. 438–41; M. Damen, ‘Heren met banieren. De baanrotsen van Brabant in de vijftiende eeuw’, in Bourgondië voorbij. De Nederlanden 1250–1650, ed. M. Damen and L. H. J. Sicking (Hilversum, 2010), pp. 139–58.
  24. A. C. de Groot, ‘Zweder en Jacob van Gaasbeek in Zuid-Holland’, Zuid-Hollandse Studien, 9 (1959), pp. 39–99 (at 64–5); Uyttebrouck, Gouvernement, pp. 653–4.
  25. R. Barber en JR V. Barker, Toernooien: steekspelen, ridderlijkheid en optochten in het midden Leeftijden (Woodbridge, 1989), p. 180. Hoewel René d’Anjou spreekt van ‘quelque prins, ou du moins hakt baron, ou banneret’ als mogelijke initiatiefnemers, denkt De la Sale dat ‘ceulx qui ondernemers die eerlijk zijn, etoiente seigneurs of puissans chevaliers of escuiers’: Lefèvre, Antoine de la Sale, p. 307.
  26. L. Galesloot, ‘Notes extraits des anciennes comptes de la ville de Bruxelles’, Compte rendu des séances de la Commission royale d’histoire, 3e série, 9 (1867), pp. 475–500 (at26 482) vermeldt uitgaven die de stad heeft gedaan tijdens toernooien ‘op die merct’ (op de Grote Markt) in 1416 en 1417 in aanwezigheid van de hertog van Brabant.
  27. Brown, ‘Urban Jousts’, pp. 317–19; E. Van den Neste, Tournois, joutes, pas d’armes dans les villes de Flandre à la in du Moyen Age (1300–1486) (Paris, 1996), pp. 71–5; D. Nicholas, ‘In the Pit of the Burgundian heatre State: Urban Traditions and Princely Ambitions in Ghent, 1360–1420’, in City and Spectacle in Medieval Europe, ed. B. A. Hanawalt and K. L. Reyerson (Minneapolis, MN, 1994), pp. 271–95 (at 275–7).
  28. Barber and Barker, Tournaments, p. 37.
  29. M. H. Keen (with J. Barker), ‘he Medieval English Kings and the Tournament’, in idem, Nobles, Knights, and Men-at-Arms in the Middle Ages (London, 1996), pp. 83–100 (at 85–7).
  30. Van den Neste, Tournois, pp. 67–8.
  31. Barber and Barker, Tournaments, pp. 36, 40.
  32. S. Lindenbaum, ‘he Smithield Tournament of 1390’, Journal of Medieval and Renaissance Studies, 20 (1990), pp. 1–20 (at 5–7).
  33. C. Barron, ‘Chivalry, Pageantry and Merchant Culture in Medieval London’, in Heraldry, Pageantry, and Social Display in Medieval England, ed. P. Coss and M. H. Keen (Woodbridge, 2002), pp. 219–42 (at 221).
  34. J. Barker, he Tournament in England, 1100–1400 (Woodbridge, 1986), p. 134; Lindenbaum, ‘he Smithield Tournament’, p. 11.
  35. In French, armorial occasionel. See M. Pastoureau, Les armoiries (Turnhout, 1976), p. 39. See also Crouch, Tournament, pp. 37–8.
  36. he irst manuscript is Josse van Becberghe, Echevins de Bruxelles et tournoys, 1582. Archives de la ville, Brussels, Archives historiques [hereafter B.A.V., A.H.], 3357. he second is to be found in Rijksarchief, Ghent, Fonds Familie D’Udekem d’Acoz, 4498. I would like to thank Robert Stein (Leiden) and Frederik Buylaert (Ghent) for generously giving me the references of these occasional rolls. In another essay I treat the economic importance of the tournament for the town of Brussels in detail: M. Damen, ‘he Town, the Duke, his Courtiers and their Tournament: A Spectacle in Brussels, 4–7 May 1439’, in Staging the Court of Burgundy, ed. T.-H. Borchert (Turnhout, 2012). Furthermore, I intend to make an edition of both rolls in which I will compare the manuscripts more extensively. he tournament is mentioned (but not analysed) by Van den Neste, Tournois, p. 308, no. 322.
  37. A. Tomkinson, ‘Retinues at the Tournament of Dunstable, 1309’, English Historical Review, 74 (1959), pp. 70–89. See also Keene and Barker, ‘he Medieval English Kings’, p. 93.
  38. B.A.V., A.H., 3357, fols 38v–39r (Philip the Good’s company) and fols 44v–45r ( Jacob van Abcoude’s company). In 1441 Jacob van Abcoude organised a tournament in Utrecht: A. Janse, Ridderschap in Holland. Portret van een adellijke elite (Hilversum, 2001), p. 342.
  39. Chronique d’Enguerran de Monstrelet, ed. Douët-d’Arcq, IV, p. 307.
  40. Tomkinson, ‘Retinues’, pp. 85–6 and Crouch, Tournament, pp. 73–4.
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45