Toernooicultuur in de Lage Landen en Engeland: verschil tussen versies

Uit Wiki Raamsdonks Historie
Regel 23: Regel 23:


=== De organisatoren ===
=== De organisatoren ===
In de Lage Landen waren toernooien door de jaren heen typische stedelijke evenementen geworden 1400s. Ze werden niet louter als amusement voor of door de prins en de zijnen aangetrokken huishouden, maar ze vormden eerder een ontmoetingsruimte voor de adel en de stad elites waar zaken (zoals politieke contacten of huwelijksarrangementen) konden worden afgehandeld.<ref>A. Janse, ‘Toernooiers en toeschouwers: het Vastenavondtoernooi in Den Haag, 1391’, in het Hof als toneel: Engeland en de Lage Landen in de latere middeleeuwen, uitg. A. Janse en S. Gunn (Woodbridge, 2006), pp. 39–52 (op 41); A. Bruin en G. Klein, Hof en burgermaatschappij in de Bourgondische Lage Landen c. 1420-1530 (Manchester, 2007), blz. 23–5, 213–15; T. Zotz, ‘Adel, Bürgertum und Turniere in deutschen Städten’, in Das ritterliche Turnier in het midden: Beiträge zu einer vergleichenden Formen- und Verhaltensgeschichte des Rittertums, uitg. J. Fleckenstein (Göttingen, 1985), blz. 450–99 (bij 483–4, 499).</ref> In Brugge en Rijsel werden jaarlijks steekspelen georganiseerd door steekspelverenigingen, maar werden volledig gefinancierd door de burgerlijke autoriteiten. Tijdens deze bril (respectievelijk de Witte Beer en de Épinette genoemd), wel van patriciërs en kooplieden uit de stad zouden een steekspel aangaan met hun tegenhangers delen uit andere steden, met edelen, hovelingen en soms zelfs met de graaf van Vlaanderen zelf of leden van zijn huishouden. Op deze manier kunnen interstedelijke en stedelijk-hoofse contacten werden gestimuleerd.<ref>Brown, ‘Urban Jousts’, blz. 315–30; P. de Gryse, ‘Toernooien en steekspelen tien keer van Lodewijk van Gruuthuse’, in Lodewijk van Gruuthuse. Mecenas en Europees diplomaat ca. 1427–1492, uitg. M. Martens (Brugge, 1992), pp. 87–92 (bij 90–2); Bruin en klein, Hof, blz. 10.</ref>
In de Lage Landen waren toernooien door de jaren heen typische stedelijke evenementen geworden 1400s. Ze werden niet louter als amusement voor of door de prins en de zijnen aangetrokken huishouden, maar ze vormden eerder een ontmoetingsruimte voor de adel en de stad elites waar zaken (zoals politieke contacten of huwelijksarrangementen) konden worden afgehandeld. <ref>A. Janse, ‘Toernooiers en toeschouwers: het Vastenavondtoernooi in Den Haag, 1391’, in het Hof als toneel: Engeland en de Lage Landen in de latere middeleeuwen, uitg. A. Janse en S. Gunn (Woodbridge, 2006), pp. 39–52 (op 41); A. Bruin en G. Klein, Hof en burgermaatschappij in de Bourgondische Lage Landen c. 1420-1530 (Manchester, 2007), blz. 23–5, 213–15; T. Zotz, ‘Adel, Bürgertum und Turniere in deutschen Städten’, in Das ritterliche Turnier in het midden: Beiträge zu einer vergleichenden Formen- und Verhaltensgeschichte des Rittertums, uitg. J. Fleckenstein (Göttingen, 1985), blz. 450–99 (bij 483–4, 499).</ref> In Brugge en Rijsel werden jaarlijks steekspelen georganiseerd door steekspelverenigingen, maar werden volledig gefinancierd door de burgerlijke autoriteiten. Tijdens deze bril (respectievelijk de Witte Beer en de Épinette genoemd), wel van patriciërs en kooplieden uit de stad zouden een steekspel aangaan met hun tegenhangers delen uit andere steden, met edelen, hovelingen en soms zelfs met de graaf van Vlaanderen zelf of leden van zijn huishouden. Op deze manier kunnen interstedelijke en stedelijk-hoofse contacten werden gestimuleerd. <ref>Brown, ‘Urban Jousts’, blz. 315–30; P. de Gryse, ‘Toernooien en steekspelen tien keer van Lodewijk van Gruuthuse’, in Lodewijk van Gruuthuse. Mecenas en Europees diplomaat ca. 1427–1492, uitg. M. Martens (Brugge, 1992), pp. 87–92 (bij 90–2); Bruin en klein, Hof, blz. 10.</ref>


Hoewel Brussel geen gastheer was voor een steekspelvereniging zoals het geval was in Brugge of Lille, de stad was al in een vroeg stadium een belangrijke toernooilocatie.<ref>Vale, he Princely Court, pp. 197–8.</ref>
Hoewel Brussel geen gastheer was voor een steekspelvereniging zoals het geval was in Brugge of Lille, de stad was al in een vroeg stadium een belangrijke toernooilocatie. <ref>Vale, he Princely Court, pp. 197–8.</ref>


In de eerste decennia van de vijftiende eeuw werden er regelmatig toernooien georganiseerd, vooral op de Grote Markt, het centrale marktplein.<ref>A. Chevalier-de Gottal, Les fêtes et les arts à la cour de Brabant à l’aube du XVe siècle (Frankfurt am Main, 1996), pp. 105–11.</ref> De Castiliaanse edelman Pero Tafur, die het hof van Filips de Goede bezocht in Brussel werd in 1438 getroffen door de ‘voortdurende opeenvolging van toernooien en alles wat voor plezier zorgt’.<ref>Pero Tafur, Travels and Adventures 1435–1439, ed. M. Letts (London, 1926), p. 195.</ref> Minstens drie keer – in 1409, 1428 en 1439 – er werd een groot mêlée georganiseerd op de Brusselse Grote Markt.
In de eerste decennia van de vijftiende eeuw werden er regelmatig toernooien georganiseerd, vooral op de Grote Markt, het centrale marktplein. <ref>A. Chevalier-de Gottal, Les fêtes et les arts à la cour de Brabant à l’aube du XVe siècle (Frankfurt am Main, 1996), pp. 105–11.</ref> De Castiliaanse edelman Pero Tafur, die het hof van Filips de Goede bezocht in Brussel werd in 1438 getroffen door de ‘voortdurende opeenvolging van toernooien en alles wat voor plezier zorgt’. <ref>Pero Tafur, Travels and Adventures 1435–1439, ed. M. Letts (London, 1926), p. 195.</ref> Minstens drie keer – in 1409, 1428 en 1439 – er werd een groot mêlée georganiseerd op de Brusselse Grote Markt.
 
Er zijn aanwijzingen dat Filips de Goede (1396–1467) bij alle drie de gelegenheden hertog van Brabant uit 1430, aanwezig was. In 1409, als adolescent, had hij dat gedaan getuige geweest van een toernooi in Brussel ter gelegenheid van het huwelijk van de hertog van Brabant, zijn oom Antonius van Bourgondië (1384–1415).  <ref>La chronique d’Enguerran de Monstrelet en 2 livres avec pièces justiicatives, 1400–1444, ed. L. Douët-d’Arcq, 5 vols (Paris, 1857–62), II, pp. 32–3; Chevalier-Gottal, Les fêtes, p. 118.</ref>  Antoine de la Sale zag dit toernooi, dus zijn beschrijving van hoe een toernooi zou moeten zijn uitgevoerd zou worden, werd waarschijnlijk beïnvloed door deze ridderlijke gebeurtenis. Dat onthult hij aan beide zijden (de deux lez) waren ruim vijfhonderd helmen aanwezig.
 
Ook al is dit cijfer misschien overdreven, het moet een enorm evenement zijn geweest.  <ref>De la Sale stelt dat een van de toernooien waarvan hij getuige is geweest ‘een Brussel’ was du temps du duc Anthoine de Brabant, il y a cinquante ans ou plus’. Zoals hij zijn boek schreef in 1459-60 moet het het toernooi uit 1409 zijn geweest, beschreven door Monstrelet: Lefèvre, Antoine de la Sale, pp. 35, 261–2, 311. Het beeld van ‘plus de Vc heaumes de deux lez’ is gevonden in één manuscript, terwijl er in een ander manuscript ‘IIIc’ staat.</ref>  In 1428 was er opnieuw een mêlée op de Grote Markt. Op dit toernooi, Philip van Saint-Pol (1404–30), de toenmalige hertog van Brabant, en zijn neef Filips de Goede, destijds graaf van Vlaanderen, voerde de strijd met 140 tot 160 heaumes (helmen, toernooispelers) elk.  <ref>Chronique d’Enguerran de Monstrelet, ed. Douët-d’Arcq, IV, pp. 306–8.</ref>  Hier is een gedetailleerd verslag van dit toernooi door de kroniekschrijver Enguerrand de Monstrelet. Hij vermeldt dat het evenement was georganiseerd door Jacob van Abcoude, heer van Gaasbeek (d. 1459, zie Figuur 5), een van Brabants meest invloedrijke baanrotsen.  <ref>Maar Monstrelet stelt dat ‘duquel tournoiment estoit le chef, le ilz du damoisel de Gazebeque’, dat wil zeggen dat de zoon van de schildknaap van Gaasbeek de chef van het toernooi was.<br>
Hij doelt hoogstwaarschijnlijk op Jacob van Aboude, heer van Gaasbeek, die feitelijk een escuier-banneret omdat hij nooit ridder werd genoemd. Zijn vader Zweder van Abcoude was al in 1400 overleden.</ref>  De baanrotsen speelde een prominente politieke en militaire rol in het hertogdom Brabant. Afgeleid hun prestige van hun heerlijkheden (genaamd terra of land) behouden in leen, met hoge jurisdictie, van de hertog van Brabant.  <ref>A. Uyttebrouck, Le gouvernement du duché de Brabant au bas Moyen Âge (1355–1430) (Brussels, 1975), pp. 438–41; M. Damen, ‘Heren met banieren. De baanrotsen van Brabant in de vijftiende eeuw’, in Bourgondië voorbij. De Nederlanden 1250–1650, ed. M. Damen and L. H. J. Sicking (Hilversum, 2010), pp. 139–58.</ref>  Jacob was niet alleen eigenaar van Gaasbeek, een belangrijk heerlijkheid ten zuidwesten van Brussel, maar ook belangrijke bezittingen<section id="mf-section-0" class="mf-section-0">### {@&#125;&#123;FIGURE:1714037872838&#125; not found ###</section>
 
[[file:Jacob-van-Abcoude-01.jpg|300px|alt=Figuur 5: Jacob van Abcoude geschilderd door A. Buchelius daarna een glas-in-loodraam (nu verdwenen) in de kathedraal van Utrecht. Jacob draagt een tuniek met zijn wapen en houdt vast zijn banier met de wapenschilden van zijn vier heerlijkheden: Gaasbeek, Abcoude, Strijen en Putten. (A. van Buchel, Monumenta passim in templis ac monasteriis Trajectinae urbis atque agri inventa, fol. 7v. Utrecht, Het Utrechts archief (Bibliotheek), mw. XXVII L 1)|thumb|Figuur 5: Jacob van Abcoude geschilderd door A. Buchelius daarna een glas-in-loodraam (nu verdwenen) in de kathedraal van Utrecht. Jacob draagt een tuniek met zijn wapen en houdt vast zijn banier met de wapenschilden van zijn vier heerlijkheden: Gaasbeek, Abcoude, Strijen en Putten. (A. van Buchel, Monumenta passim in templis ac monasteriis Trajectinae urbis atque agri inventa, fol. 7v. Utrecht, Het Utrechts archief (Bibliotheek), mw. XXVII L 1)]]


Er zijn aanwijzingen dat Filips de Goede (1396–1467) bij alle drie de gelegenheden hertog van Brabant uit 1430, aanwezig was. In 1409, als adolescent, had hij dat gedaan getuige geweest van een toernooi in Brussel ter gelegenheid van het huwelijk van de hertog van Brabant, zijn oom Antonius van Bourgondië (1384–1415).<ref>La chronique d’Enguerran de Monstrelet en 2 livres avec pièces justiicatives, 1400–1444, ed. L. Douët-d’Arcq, 5 vols (Paris, 1857–62), II, pp. 32–3; Chevalier-Gottal, Les fêtes, p. 118.</ref> Antoine de la Sale zag dit toernooi, dus zijn beschrijving van hoe een toernooi zou moeten zijn uitgevoerd zou worden, werd waarschijnlijk beïnvloed door deze ridderlijke gebeurtenis. Dat onthult hij aan beide zijden (de deux lez) waren ruim vijfhonderd helmen aanwezig.


Ook al is dit cijfer misschien overdreven, het moet een enorm evenement zijn geweest.<ref>De la Sale stelt dat een van de toernooien waarvan hij getuige is geweest ‘een Brussel’ was du temps du duc Anthoine de Brabant, il y a cinquante ans ou plus’. Zoals hij zijn boek schreef in 1459-60 moet het het toernooi uit 1409 zijn geweest, beschreven door Monstrelet: Lefèvre, Antoine de la Sale, pp. 35, 261–2, 311. Het beeld van ‘plus de Vc heaumes de deux lez’ is gevonden in één manuscript, terwijl er in een ander manuscript ‘IIIc’ staat.</ref> In 1428 was er opnieuw een mêlée op de Grote Markt. Op dit toernooi, Philip van Saint-Pol (1404–30), de toenmalige hertog van Brabant, en zijn neef Filips de Goede, destijds graaf van Vlaanderen, voerde de strijd met 140 tot 160 heaumes (helmen, toernooispelers) elk.<ref>Chronique d’Enguerran de Monstrelet, ed. Douët-d’Arcq, IV, pp. 306–8.</ref> Hier is een gedetailleerd verslag van dit toernooi door de kroniekschrijver Enguerrand de Monstrelet. Hij vermeldt dat het evenement was georganiseerd door Jacob van Abcoude, heer van Gaasbeek (d. 1459, zie Figuur 5), een van Brabants meest invloedrijke baanrotsen.<ref>Maar Monstrelet stelt dat ‘duquel tournoiment estoit le chef, le ilz du damoisel de Gazebeque’, dat wil zeggen dat de zoon van de schildknaap van Gaasbeek de chef van het toernooi was.<br>
Hij doelt hoogstwaarschijnlijk op Jacob van Aboude, heer van Gaasbeek, die feitelijk een escuier-banneret omdat hij nooit ridder werd genoemd. Zijn vader Zweder van Abcoude was al in 1400 overleden.</ref> De baanrotsen speelde een prominente politieke en militaire rol in het hertogdom Brabant. Afgeleid hun prestige van hun heerlijkheden (genaamd terra of land) behouden in leen, met  hoge jurisdictie, van de hertog van Brabant.<ref>A. Uyttebrouck, Le gouvernement du duché de Brabant au bas Moyen Âge (1355–1430) (Brussels, 1975), pp. 438–41; M. Damen, ‘Heren met banieren. De baanrotsen van Brabant in de vijftiende eeuw’, in Bourgondië voorbij. De Nederlanden 1250–1650, ed. M. Damen and L. H. J. Sicking (Hilversum, 2010), pp. 139–58.</ref> Jacob was niet alleen eigenaar van Gaasbeek, een belangrijk heerlijkheid ten zuidwesten van Brussel, maar ook belangrijke bezittingen


<hr>
<hr>

Versie van 24 apr 2024 15:03

In 1279 reisdeJan I, hertog van Brabant, naar Engeland om een huwelijk te regelen voor zijn zoon met Margaret, dochter van koning Edward I. [1]

Volgens de kroniekschrijver Jan van Heelu de hertog zocht bewust naar toernooien en ridderspelen (tornoy ende feeste) en hij werd niet teleurgesteld.

Een toernooi werd opgezet, waarschijnlijk in Windsor, en een afspraak gemaakt met het koninklijk paar als belangrijkste belangrijke toeschouwers. Maar toen het tijd werd om de teams te verdelen, kwam het naar voren dat de conroi van de hertog een paar toernooien te kort kwam. Toen koningin Eleanor van Castilië besloot dat zes banieren, ‘de beste van het hele land’, waarschijnlijk met hun gevolg, zouden zich bij het team van de hertog moeten voegen. Echter, volgens Van Heelu was algemeen bekend dat je de hertog van Brabant niet kon verslaan zelfs zonder gelijke aantallen. Na het toernooi ‘jong en oud, zowel de ridders als de herauten spraken over de prestaties van de hertog en zijn ridderlijkheid daden, die allemaal zijn eer en prestige vergrootten en uiteindelijk de huwelijksalliantie waarnaar hij streefde. [2] Het huwelijk werd in juli gesloten 1290 en werd wederom voorafgegaan door een groot toernooi, waarschijnlijk een Ronde Tafel, dit keer in Winchester en met de deelname van Edwards potentiële kandidaat schoonzoon, de toekomstigeJan II van Brabant, die dat toen al was

Ik verbleef vijf jaar aan het hof van Edward. [3] John I stierf tijdens een toernooi in Bar-le-Duc in 1294, georganiseerd ter gelegenheid van het huwelijk van de hertog van Bar met Eleanor, een andere dochter van Edward I. Talrijke Engelse ridders moeten getuige zijn geweest van de fatale verwonding van de arm van de hertog tijdens een steekspel met een Franse ridder. [4] In Engeland en de Lage Landen tegen het einde van de dertiende eeuw was er een gemeenschappelijke riddercultuur ontstaan die uitwisselingen mogelijk maakte en wederzijdse deelname aan toernooien aan beide zijden van het Kanaal. [5] Aan met name de randen van het koninkrijk Frankrijk en het Heilige Roomse Rijk.

Zo ontstond het ‘klassieke’ doornik. [6] Het was een spectaculaire imitatiestrijd tussen twee teams van honderden toernooispelers over meerdere vierkante kilometers op het platteland. Tegen het einde van de Middeleeuwen echter de Engelsen Het toernooi werd een meer geformaliseerd, geritualiseerd en uitsluitend aristocratisch karakter evenement. Een soortgelijke ontwikkeling vond plaats in de Lage Landen, maar niet in de Verenigde Staten hetzelfde moment, en inderdaad, de eerdere wederkerigheid van vorm tussen het Engels en de toernooien van de Lage Landen werden vervangen door divergentie. In zijn boek over middeleeuwse hoven en cultuur heeft Malcolm Vale hier al op gewezen tendens naar ‘grotere exclusiviteit’, vooral in de Lage Landen. Nog tot de komst van het huis van Bourgondië, dat tussen 1384 en 1430 verwierf de meeste vorstendommen van de Lage Landen, steekspelen en toernooien Deze ontwikkelingen hadden de mogelijkheid geboden aan de adellijke en stedelijke elites die dat niet deden deel uitmaken van het hertogelijke huishouden, om zich te vermengen met de heerser en zijn directrice omgeving op informele basis. Na de Bourgondische machtsovername echter deze situatie veranderde en er ontstond een ‘toenemend gevoel van scheiding tussen’ De Bourgondische hofsamenleving en de stedelijke samenleving waarin zij leefde’. [7]

Hoewel de Engelse zaak veel besproken is in de geschiedschrijving, Dit essay heeft tot doel een contrapunt te bieden door het geval van de Lage te onderzoeken Landen. Het zal aantonen dat de aristocratisering van het toernooi in de De Lage Landen werden inderdaad steeds duidelijker, maar niet vóór de tweede helft van de vijftiende eeuw. Pas toen bestonden er elites, die daar geen deel van uitmaakten of waren niet verbonden met het prinselijke huishouden, uitgesloten van toernooien.

Om dit aan te tonen zal ik mij concentreren op de klassieke toernooivorm, de mêlée.

Het mêlée was in feite het traditionele tournoi, dat meestal in de regio werd uitgevochten platteland, maar in de latere middeleeuwen overgebracht naar een beperkte stad setting: twee teams van gelijke grootte, normaal gesproken samengesteld op basis van geografische ligging oorsprong, sloegen elkaar met speciale toernooistokken en zwaarden. [8]

Eén van de bekendste laatmiddeleeuwse mêlées is die in Brugge in 1393 door de Vlaamse edelman Jan van der Aa, heer van Gruuthuse, die verzamelde vijftig toernooispelers tegen een team van gelijke sterkte van Jan, heer van Ghistelles. zijn toernooi lijkt de belangrijkste inspiratiebron te zijn geweest voor de beroemde illustraties in het Livre de tournois van René d’Anjou; A eeuw later zou de toenmalige heer van Gruuthuse een exemplaar van dit boek bestellen, en presenteer het aan de koning van Frankrijk. [9] In het toernooiboek van René d’Anjou evenals in die van Antoine de la Sale, beide daterend uit de jaren 1450, de mêlée wordt beschouwd als het meest prestigieuze toernooi in termen van eer dat zou kunnen worden gewonnen. De schrijvers van deze boeken werden niet alleen geïnspireerd door a nostalgische kijk op een ridderverleden, maar ook bedoeld om een stimulans te creëren voor de adel van hun eigen tijd om ‘wapendaden’ te verrichten, op toernooien en dergelijke het slagveld. [10] Paradoxaal genoeg was dit echter pas in de tweede helft van de oorlog vijftiende eeuw dat deze boeken aan populariteit wonnen: tegen die tijd enorm Het mêlée-toernooi was achterhaald, terwijl andere, meer individuele vormen van de strijd begon het collectieve toernooi te overschaduwen.

In Engeland werd in 1342 in Dunstable het laatste mêlée opgericht; vervolgens, Edward III maakte van het toernooi een hoffeest. [11] Zijn transformatie Deze ontwikkeling kwam later in de Lage Landen. Malcolm Vale vroeg zich af of de Het Brugse mêlee van 1393 was het laatste mêlee dat ooit werd georganiseerd, of de eerste van een serie bedoeld om het genre nieuw leven in te blazen. [12] Uit zijn artikel zal blijken dat er sprake was van minstens drie andere grote mêlée-achtige toernooien georganiseerd in Brussel, waarvan één de belangrijkste steden in het hertogdom Brabant, gedurende de eerste decennia van de vijftiende eeuw. De sociale exclusiviteit van laatmiddeleeuwse toernooien was dat wel niet zo uitgesproken vóór circa 1450 in de Lage Landen. Deze toernooien bleef in sterke mate mogelijkheden bieden voor sociale en interregionale uitwisseling in tegenstelling tot Engelse toernooien, waarmee de toernooien worden georganiseerd de andere kant van het Kanaal had steeds minder gemeen. De integratie van Brabant in de Bourgondische personele unie zorgde voor spanningen tussen de nieuwe heersers en de heersende elites in stad en platteland, terwijl dat tegelijkertijd het geval is Tijdsmogelijkheden (voor banen en grondverwerving) ontstonden toen het hertogdom nu bestond maakte deel uit van een grotere samengestelde territoriale staat.[13] In ieder geval in het begin van de Bourgondische overheersing was het toernooi de gelegenheid bij uitstek waar spanningen kunnen worden opgeheven en kansen kunnen worden benut.

De organisatoren

In de Lage Landen waren toernooien door de jaren heen typische stedelijke evenementen geworden 1400s. Ze werden niet louter als amusement voor of door de prins en de zijnen aangetrokken huishouden, maar ze vormden eerder een ontmoetingsruimte voor de adel en de stad elites waar zaken (zoals politieke contacten of huwelijksarrangementen) konden worden afgehandeld. [14] In Brugge en Rijsel werden jaarlijks steekspelen georganiseerd door steekspelverenigingen, maar werden volledig gefinancierd door de burgerlijke autoriteiten. Tijdens deze bril (respectievelijk de Witte Beer en de Épinette genoemd), wel van patriciërs en kooplieden uit de stad zouden een steekspel aangaan met hun tegenhangers delen uit andere steden, met edelen, hovelingen en soms zelfs met de graaf van Vlaanderen zelf of leden van zijn huishouden. Op deze manier kunnen interstedelijke en stedelijk-hoofse contacten werden gestimuleerd. [15]

Hoewel Brussel geen gastheer was voor een steekspelvereniging zoals het geval was in Brugge of Lille, de stad was al in een vroeg stadium een belangrijke toernooilocatie. [16]

In de eerste decennia van de vijftiende eeuw werden er regelmatig toernooien georganiseerd, vooral op de Grote Markt, het centrale marktplein. [17] De Castiliaanse edelman Pero Tafur, die het hof van Filips de Goede bezocht in Brussel werd in 1438 getroffen door de ‘voortdurende opeenvolging van toernooien en alles wat voor plezier zorgt’. [18] Minstens drie keer – in 1409, 1428 en 1439 – er werd een groot mêlée georganiseerd op de Brusselse Grote Markt.

Er zijn aanwijzingen dat Filips de Goede (1396–1467) bij alle drie de gelegenheden hertog van Brabant uit 1430, aanwezig was. In 1409, als adolescent, had hij dat gedaan getuige geweest van een toernooi in Brussel ter gelegenheid van het huwelijk van de hertog van Brabant, zijn oom Antonius van Bourgondië (1384–1415). [19] Antoine de la Sale zag dit toernooi, dus zijn beschrijving van hoe een toernooi zou moeten zijn uitgevoerd zou worden, werd waarschijnlijk beïnvloed door deze ridderlijke gebeurtenis. Dat onthult hij aan beide zijden (de deux lez) waren ruim vijfhonderd helmen aanwezig.

Ook al is dit cijfer misschien overdreven, het moet een enorm evenement zijn geweest. [20] In 1428 was er opnieuw een mêlée op de Grote Markt. Op dit toernooi, Philip van Saint-Pol (1404–30), de toenmalige hertog van Brabant, en zijn neef Filips de Goede, destijds graaf van Vlaanderen, voerde de strijd met 140 tot 160 heaumes (helmen, toernooispelers) elk. [21] Hier is een gedetailleerd verslag van dit toernooi door de kroniekschrijver Enguerrand de Monstrelet. Hij vermeldt dat het evenement was georganiseerd door Jacob van Abcoude, heer van Gaasbeek (d. 1459, zie Figuur 5), een van Brabants meest invloedrijke baanrotsen. [22] De baanrotsen speelde een prominente politieke en militaire rol in het hertogdom Brabant. Afgeleid hun prestige van hun heerlijkheden (genaamd terra of land) behouden in leen, met hoge jurisdictie, van de hertog van Brabant. [23] Jacob was niet alleen eigenaar van Gaasbeek, een belangrijk heerlijkheid ten zuidwesten van Brussel, maar ook belangrijke bezittingen<section id="mf-section-0" class="mf-section-0">### {@}{FIGURE:1714037872838} not found ###</section>

Figuur 5: Jacob van Abcoude geschilderd door A. Buchelius daarna een glas-in-loodraam (nu verdwenen) in de kathedraal van Utrecht. Jacob draagt een tuniek met zijn wapen en houdt vast zijn banier met de wapenschilden van zijn vier heerlijkheden: Gaasbeek, Abcoude, Strijen en Putten. (A. van Buchel, Monumenta passim in templis ac monasteriis Trajectinae urbis atque agri inventa, fol. 7v. Utrecht, Het Utrechts archief (Bibliotheek), mw. XXVII L 1)
Figuur 5: Jacob van Abcoude geschilderd door A. Buchelius daarna een glas-in-loodraam (nu verdwenen) in de kathedraal van Utrecht. Jacob draagt een tuniek met zijn wapen en houdt vast zijn banier met de wapenschilden van zijn vier heerlijkheden: Gaasbeek, Abcoude, Strijen en Putten. (A. van Buchel, Monumenta passim in templis ac monasteriis Trajectinae urbis atque agri inventa, fol. 7v. Utrecht, Het Utrechts archief (Bibliotheek), mw. XXVII L 1)



Orgineel:Tournament Culture in the Low Countries and England

door: Mario Damen

Digitalisering, vertaling en Wiki opmaak:Terry van Erp

  1. Dit artikel is geschreven in het kader van het onderzoeksprogramma ‘Bourgondisch Adel, prinselijke politiek en adellijke families, 1425–1525’, gefinancierd door Nederland Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
  2. Rijmkroniek van Jan van Heelu betrefende de Slag van Woeringen van het jaar 1288, red. J. F. Willems (Brussel, 1836), verzen 896–950 (zie ook de digitale editie op www.dbnl.org). Zie ook W. van Anrooij, Spiegel van ridderschap: Heraut Gelre en zijn ereredes (Amsterdam, 1990), p. 16.
  3. M. Biddle, De ronde tafel van koning Arthur: een archeologisch onderzoek (Woodbridge, 2000), blz. 361–2, 372.
  4. T. Hage, ‘Tornoye die minde hi sere. Bij de dood van Jan I van Brabant (1294)’, Madoc (1994), blz. 195–202 (bij 196–8).
  5. J. Vale, Edward III en ridderlijkheid: ridderlijke samenleving en haar context 1270–1350 (Woodbridge, 1982), blz. 22–3.
  6. D. Crouch, Tournament (Londen, 2005), blz. 1–9, 119–31.
  7. M. Vale, het prinselijk hof: middeleeuwse hoven en cultuur in Noordwest-Europa, 1270–1380 (Oxford, 2001), p. 199.
  8. Zie over de terminologie M. Vale, War and Chivalry: Warfare and Aristocratic Culture in Engeland, Frankrijk en Bourgondië aan het einde van de middeleeuwen (Londen, 1981), pp. 67–8.
  9. Het meest recente artikel over dit toernooi is J.M. van den Eeckhout, ‘Het tornooi van Brugge van dinsdag 11 maart 1393’, De Vlaamse stam, 46 (2010), pp. 377–406. Zien ook J.-B.-B. Praet, Recherches sur Louis de Bruges, heer De La Gruthuyse (Parijs, 1831), blz. 265–84; Vale, Oorlog en ridderlijkheid, p. 84; A. Brown, ‘Stedelijke steekspelen in het latere midden Leeftijden: de Witte Beer van Brugge’, Revue belge de philologie et d’histoire, 78 (2000), pp. 315–30 (op 321).
  10. Vale, oorlog en ridderlijkheid, blz. 66–7. Zie de editie van het toernooiboek van Antoine de la Sale in S. Lefèvre, Antoine de la Sale: La fabrique de l’œuvre et de l’écrivain, suivi de l’édition critique du traité des anciens et des nouveaux tournois (Genève, 2006). Voor een Engelse vertaling van het toernooiboek van René d’Anjou door Elizabeth Bennett, zie http://www.princeton.edu/~ezb/rene/renehome.html (geraadpleegd op 8 mei 2011).
  11. Crouch, Tournament, p.130.
  12. M. Vale, ‘Le tournoi dans la France du Nord, l’Angleterre et les Pays-Bas (1280–1440)’, in Actes du 115e congrès national des sociétés savantes (Avignon, 1990) (Parijs, 1991), pp. 263-71 (op 269).
  13. R. van Uytven, ‘Vorst, adel en steden. Een driehoeksverhouding in Brabant van de twaalfde tot de zestiende eeuw’, Bijdragen tot de geschiedenis, 59 (1976), pp. 93–122 (at 104–6).
  14. A. Janse, ‘Toernooiers en toeschouwers: het Vastenavondtoernooi in Den Haag, 1391’, in het Hof als toneel: Engeland en de Lage Landen in de latere middeleeuwen, uitg. A. Janse en S. Gunn (Woodbridge, 2006), pp. 39–52 (op 41); A. Bruin en G. Klein, Hof en burgermaatschappij in de Bourgondische Lage Landen c. 1420-1530 (Manchester, 2007), blz. 23–5, 213–15; T. Zotz, ‘Adel, Bürgertum und Turniere in deutschen Städten’, in Das ritterliche Turnier in het midden: Beiträge zu einer vergleichenden Formen- und Verhaltensgeschichte des Rittertums, uitg. J. Fleckenstein (Göttingen, 1985), blz. 450–99 (bij 483–4, 499).
  15. Brown, ‘Urban Jousts’, blz. 315–30; P. de Gryse, ‘Toernooien en steekspelen tien keer van Lodewijk van Gruuthuse’, in Lodewijk van Gruuthuse. Mecenas en Europees diplomaat ca. 1427–1492, uitg. M. Martens (Brugge, 1992), pp. 87–92 (bij 90–2); Bruin en klein, Hof, blz. 10.
  16. Vale, he Princely Court, pp. 197–8.
  17. A. Chevalier-de Gottal, Les fêtes et les arts à la cour de Brabant à l’aube du XVe siècle (Frankfurt am Main, 1996), pp. 105–11.
  18. Pero Tafur, Travels and Adventures 1435–1439, ed. M. Letts (London, 1926), p. 195.
  19. La chronique d’Enguerran de Monstrelet en 2 livres avec pièces justiicatives, 1400–1444, ed. L. Douët-d’Arcq, 5 vols (Paris, 1857–62), II, pp. 32–3; Chevalier-Gottal, Les fêtes, p. 118.
  20. De la Sale stelt dat een van de toernooien waarvan hij getuige is geweest ‘een Brussel’ was du temps du duc Anthoine de Brabant, il y a cinquante ans ou plus’. Zoals hij zijn boek schreef in 1459-60 moet het het toernooi uit 1409 zijn geweest, beschreven door Monstrelet: Lefèvre, Antoine de la Sale, pp. 35, 261–2, 311. Het beeld van ‘plus de Vc heaumes de deux lez’ is gevonden in één manuscript, terwijl er in een ander manuscript ‘IIIc’ staat.
  21. Chronique d’Enguerran de Monstrelet, ed. Douët-d’Arcq, IV, pp. 306–8.
  22. Maar Monstrelet stelt dat ‘duquel tournoiment estoit le chef, le ilz du damoisel de Gazebeque’, dat wil zeggen dat de zoon van de schildknaap van Gaasbeek de chef van het toernooi was.
    Hij doelt hoogstwaarschijnlijk op Jacob van Aboude, heer van Gaasbeek, die feitelijk een escuier-banneret omdat hij nooit ridder werd genoemd. Zijn vader Zweder van Abcoude was al in 1400 overleden.
  23. A. Uyttebrouck, Le gouvernement du duché de Brabant au bas Moyen Âge (1355–1430) (Brussels, 1975), pp. 438–41; M. Damen, ‘Heren met banieren. De baanrotsen van Brabant in de vijftiende eeuw’, in Bourgondië voorbij. De Nederlanden 1250–1650, ed. M. Damen and L. H. J. Sicking (Hilversum, 2010), pp. 139–58.