Melkfabriek
Coöperatieve Stoomzuivelfabriek Raamsdonk – Waspik 1907-1970
De boer moest vroeger zelf zorgen voor de bereiding van zijn melk. Via de botermarkt kon hij o.a. zijn boter verkopen. In mei 1878 bracht deze f 1,06 per kg op. De aanvoer op de botermarkt van Waspik, begin mei van dat jaar, was 280 kg.
De gemiddelde boteropbrengst per koe was in die tijd niet meer dan 100 kg per jaar.
Er waren toen ook al boeren die de melk leverde aan de in 1876 opgerichte kunstboterfabriek (margarinefabriek) die in de Benedenkerkstraat stond.
Koopman
Dingeman van Disseldorp had deze al snel na de uitvinding van margarine (in 1868) opgericht. In 1903 werd de kunstboterfabriek verkocht.
De komst van de zuivelfabriek
Reeds in 1900 kwam de heer J. Verwer van Zorgvlied een lezing houden over de zuivelbereiding. Hij gaf een krachtige aansporing, om door eendrachtig samen te werken, hier een Coöperatieve roomboterfabriek op te richten. En volgens, de Echo van het Zuiden, gaven de vele aanwezigen hem na afloop een daverend applaus, waar geen eind aan scheen te komen. In 1902 werd er bij de vergadering van de landbouwvereniging Raamsdonk nog eens aandacht besteed aan de wenselijkheid tot het oprichten van de roomboterfabriek. Toen de gelegenheid zich voor deed om de kunstmargarineboterfabriek te kopen, deed de landbouwverenging van Raamsdonk al melding in de krant dat die al zou zijn gekocht. De plannen zijn toen niet door gegaan. Wel kwam daar, in 1905, de leerlooierij en riemenfabriek van de firma Haagen uit Rotterdam in.
Door samenwerking met de Waspikse en Raamsdonkse boeren is de melkfabriek uiteindelijk gerealiseerd kunnen worden in Raamsdonk tegen de grens van Waspik, in de
Luiten Ambachtstraat. Op 21 juni 1907 is de coöperatieve stoomzuivelfabriek “Raamsdonk – Waspik” opgericht, met de naam “Nooit Gedacht”. Een toepasselijke naam, na 7 jaren praten en voorbereiden is de fabriek er toch gekomen. Voor de boeren betekende dit dat veel werk dat toen nog op de boerderij werd gedaan overgeheveld werd naar de fabriek.
Qu van Loon
Een van de directeuren die een grote stempel op de in de volksmond genoemde “Botterfabriek”, heeft gedrukt, is wel Qu van Loon sr. Hij kwam in 1910 als 23-jarige in de fabriek werken en een jaar later was hij al directeur. Aanvankelijk produceerde de fabriek alleen maar boter later is daar nog de melkbereiding bijgekomen. Weer later werden ook chocolademelk, gesteriliseerde artikelen zoals pappen en na de Tweede Wereldoorlog de vla gemaakt. De fabricage van de chocolademelk was een heel interessant procedé. Cacao, melk en andere ingrediënten werden in grote ketels gedaan. Dan ging alles naar een grote machine waarop de inmiddels machinaal steriel gemaakte flessen werden gevuld en gesloten. Door een knappe vinding, die ook weer zo eenvoudig was, kwam in tegenstelling tot andere merken geen vetrandje aan de hals van de fles. Het vet werd zo fijn verdeeld dat naar boven drijven onmogelijk was.
De machines die in de fabriek stonden waren van ijzer, later koper. Deze werden aangestuurd door een stoommachine. Grote nadeel van deze ijzersoorten was de metaalsmaak die aan de melk kwam. En de boter was ook minder lang houdbaar. Deze machines zijn later allemaal vervangen door roestvrij metaal dat geen enkele invloed had op de boter of melk die erin verwerkt werd.
Voorlichting
De melkproductie probeerde men zo hoog mogelijk op te voeren door verbetering van het melkvee, o.a. door de fok en controle- vereniging, de runderhorzelbestrijding, de kunstmatige inseminatie, de TBC-bestrijding en zoveel andere dingen. Een nieuwe manier van gras inkuilen het z.g. Hardeland systeem. Bij het gras inkuilen werden zuren toegevoegd om bederf tegen te gaan. Er werd ook een kuilwedstrijd gehouden in samenwerking met de Rijkslandbouw voorlichtingsdienst om in aanmerking te komen voor de eiwitrijkste
kuil. Ook een andere manier van verweiden gaf een voordeel van 20% ten opzichte van de oude methode.
En zo waren er nog meer zaken zoals scholing, lezingen, verzekeringen, enz. die maakten dat de productie en vetgehalte van de melk verhoogd werden.
Een van de cursussen die al snel gegeven werd was de melkcursus. Dat was een theoretische opleiding die in 1952 werd gegeven door de directeur zelf en het praktische gedeelte door de heer B. Van Steenoven uit Waspik.
Kaasmakerij
Uitbreiding van de zuivelfabriek met een moderne kaasmakerij geschiedde in 1953. Een van de mensen die daar kaasmaker is geweest is de heer Jan Vogel. De kaasmakerij floreerde goed, er werden verschillende gouden en zilveren prijzen gewonnen met de kaas die men daar maakte. Men maakte o.a. grote Goudse kaas. Aan de fabriek kon de particulier ook kaas kopen De afzet van de kaas beperkte zich niet tot Raamsdonk en omgeving maar er werd naar Europa, Canada en de Ver. Staten geëxporteerd.
Gouden bestaan
In 1957 vierde men het gouden bestaan van de zuivelfabriek. Die dag begon met het opdragen van een H.Mis in de parochiekerk van Raamsdonk, Waspik en Waspik-Boven. Verder was er een receptie voor leveranciers, genodigden en belangstellenden in hotel van Iersel te Waspik. ‘s Avonds een koffietafel voor de leden met hun dames en genodigden. Later op de avond nog een cabaretvoorstelling. De harmonieën van Waspik en Raamsdonk brachten gezamenlijk de jubilerende zuivelfabriek een serenade.
In 1959 werd de fabriek nog uitgebreid met een tanklokaal. De verbouwing werd gegund aan de Gebr. Blom voor f 57300, -
Melkbussen
De melkbussen met melk werden iedere dag bij de boer opgehaald. Degene die dat deed moest wel de zware melkbussen in een keer op de platte kar zetten. Dit ging in een slingerde beweging. De bussen hadden allemaal een eigen nummer van de boer die ze leverde. En na lediging kwamen de bussen weer terug bij de boer. In de zomer was het probleem, hoe houd ik mijn melk koel. De melk van 34 graden moest zo snel mogelijk gekoeld worden naar 16 graden. Er werd tweemaal per dag gemolken maar éénmaal per dag opgehaald. Het koelen gebeurde in een koelbak. De melkbussen stonden tot aan hun hals in het water en van onder werd koud water aan gevoerd door pompen . Het warme water steeg naar boven en kon dan weg vloeien.
Melkschepper
Voor controle van het vetgehalte melk kwam de melkschepper om de drie weken langs. Hij bleef net zo lang bij de boer tot iedere koe gemolken was en dan nog een keer `s morgens en een keer `s avonds. Hij noteerde het nummer van de koe dat op de rechterhoorn was ingebrand, het zogenaamde brandnummer, op een flesje waar hij het melkmonster in deed.. De boer mocht natuurlijk geen melk in de emmer laten zitten van een koe die betere kwaliteit melk gaf. Soms vroeg de melkschepper of hij de boer kon helpen met het melken, hij was er toch, zo kon hij een centje extra verdienen. De flesjes gingen naar de fabriek en daar werd het vetgehalte bepaald, enkele jaren later ook het eiwitgehalte. En alles werd genoteerd in het melkcontrole boek. In 1968 was het vet - en eiwit gehalte met 5% gestegen ten opzicht van de vorige jaren en er werd 9½ miljoen liter melk aangevoerd. Het aantal leden bedroeg 227.
De melkprijs was ƒ 35,52 (per 100 liter) en dat was ƒ 2,02 boven de richtprijs.
Fusie en het einde van de zelfstandigheid van de zuivelfabriek
In mei 1969 werd tijdens de algemene ledenvergadering in cafè De Statie in Waspik besloten om met de Coöperatieve Tilburgse Melkfabriek te fuseren. Secretaris G. Knaap zei dat de aanvoer van 10 miljoen liter melk in het verleden een normale plaats innam vergeleken met andere zuivelfabrieken. Door verdergaande mechanisatie en de beroerde situatie op de kaasmarkt was de fabriek de laatste tijd in de uitbetalingsmogelijkheden achter gebleven. Door te fuseren met de CMT kan men in grotere eenheden gaan denken. De fusie ging in met terugwerkende kracht op 1 januari 1969. Dit hield in dat de CMT alle bezittingen en schulden overnam en dat de boeren in Raamsdonk en Waspik nog een nabetaling kregen. Er is ook nog een fusie geweest met de fabrieken uit Dongen, Rijen, Hilvarenbeek en
Udenhout. Alleen de fabrieken in Tilburg en Dongen bleven open.
Het personeel van de te sluiten fabrieken zullen daar te werk worden gesteld.
Het meeste personeel is niet naar de andere fabriek toe gegaan maar heeft elders werk gevonden bijv. in de bouw of bij de PNEM.
Piet van Kuijk, eerst melkschepper en later werkzaam op het laboratorium van de zuivelfabriek, was de laatste die in februari 1970 de deuren van de zuivelfabriek afsloot.
Verkocht
De oude melkfabriek werd gekocht door het bedrijf “Wendjoe” die er Spaanse pepers in verwerkte.
Brand
(Krantenknipsel en foto's invoegen)
Sloop
Na een aantal jaren heeft dit bedrijf het weer verkocht en is alles afgebroken en zijn er op de vrijgekomen grond een woonhuis en een villa gebouwd.
Bron: Cees Bouwens