Beleg van en bevrijding Geertruidenberg in (1595)

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
De nog jonge prins Maurits
De nog jonge prins Maurits

De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) was een strijd tussen Nederland en Spanje. Het Nederlandse volk werd gesteund door Willem van Oranje, later kregen de Nederlanders ook steun van Fransen en Britten, die tegenover de Spaanse koning Filips I stonden. De Tachtigjarige Oorlog wordt als een van de belangrijkste gebeurtenissen uit de Nederlandse geschiedenis gezien, waarbij ook de vestingstad Geertruidenberg een spraakmakende rol speelde.

Deze oorlog droeg bij aan het zelfbewustzijn van het Nederlandse volk.

Daar was op 10 april 1589 nog geen sprake van, want toen werd Geertruidenberg zonder slag of stoot overgeleverd aan Allessandro Farnese, de hertog van Parma en onwettige kleinzoon van Keizer Karel V. Als enige voorwaarde eiste het Engelse garnizoen vijftien maanden soldij en behoud van de voorrechten van de inwoners. Deze schandelijke ‘verkoop’ van Geertruidenberg (landverraad) is bekend geworden onder de naam ‘Bergverkoopery’.

De naam ‘Bergverkopers’ werd onlangs nog gebruikt als aanduiding van de gemeenteraad bij de verkoop van het stadhuis aan de Markt. In 1591 liet Farnese Geertruidenberg geducht versterken, daar hij had vernomen dat Maurits een aanval op de stad beraamde.

Gelukkig voor zijn krijgsroem besloot de jonge Prins van Oranje-Nassau dat op het laatste moment niet te doen.

Wel veroverde hij eerst Zutphen en vervolgens Deventer, Hulst, Delfzijl en Nijmegen. Op 28 maart 1593 omsingelde Prins Maurits met ongeveer 7.000 man de stad Geertruidenberg, een beleg dat drie maanden zou duren.

Hij had zijn leger in twee kampen verdeeld: op de linkeroever (Raamsdonk) onder bevel van luitenant-generaal Filips van Hohenlohe en op de rechteroever van de Donge (ten westen van de stad), waar hij zelf het bevel voerde.

Over de rivier liet Maurits twee bruggen bouwen, die beide kampen verbonden. Langs de waterzijde was de stad ingesloten door een keten van schepen, die aan elkaar waren verankerd. Gedwongen door de draagwijdte van het geschut vanuit de vestingstad moest Maurits zijn stellingen in een wijde cirkel om Geertruidenberg aanleggen. Zijn leger was intussen rondom ingegraven met hoge wallen, omringd door diepe grachten en vier bolwerken. Het leger van graaf Van Hohenlohe was op dezelfde manier verschanst.

Op strategische plaatsen waren houten palen in de grond geslagen, die elk voorzien waren van een ijzeren pin van 30 cm lang. Op de wegen waren voetangels geplaatst, wolfs- en waterputten gegraven, terwijl er ook buskruitladingen werden aangebracht. Door het moerassig gebied werden wegen van rijshout aangelegd.

Voorts werd een compleet irrigatiesysteem van grachten, afwateringskanalen, watermolens en sluizen aangelegd. Op de schansen van de versterkingen stonden zo’n honderd stuks geschut opgesteld. Al deze werken werden mogelijk gemaakt door de Staten van Holland, die honderden schepen met bevoorrading en materialen naar Geertruidenberg zonden.

Ook de bereidwilligheid van de soldaten van Maurits speelde een rol. Toen de schansgravers in onvoldoende mate aanwezig bleken te zijn, liet Maurits op geheel vrijwillige basis die werkzaamheden door zijn soldaten verrichten, waarvoor ze contant extra loon ontvingen.

Om deze reden wordt het beleg van Maurits ook wel een ‘Romeins beleg’ genoemd.

De kaart beleg Geertruidenberg in 1593
De kaart beleg Geertruidenberg in 1593

Prins Maurits had nu alle tijd; de bevoorrading van Geertruidenberg was afgesloten, terwijl het leger van de prins werd bevoorraad door de regionale boeren. Intussen verzamelden Spaanse veldheren in Turnhout hun legers om Geertruidenberg te ontzetten.

Op 6 mei kwam graaf Pieter van Mansfelt met zijn leger van 13.000 man in Den Hout aan. Maurits had inmiddels echter versterking gekregen van vier Friese regimenten, waardoor de gezamenlijke legers rond Geertruidenberg ca. 20.000 man bedroegen.

Al snel zag Van Mansfelt in dat hij zijn legers bij Den Hout niet kon handhaven en hij trok via Oosterhout naar Waspik, waar hij zijn kamp opsloeg. Een gefrustreerde Van Mansfelt voelde het als een nederlaag en vroeg via een door Maurits gezonden trompetter waarom Maurits zijn stellingen niet wilde verlaten en hem niet dwong tot een veldslag.

Het door de prins aan de trompetter meegegeven antwoord was duidelijk:

“Zijne Excellentie van Nassau is nog zeer jong en zou graag een oud krijgsman worden zoals u bent, Excellentie.”

De zware beschietingen hadden de bolwerken en muren van de stad danig ondermijnd. Inziend dat dat hulp van buitenaf onmogelijk was en dat Maurits in staat was hen uit te hongeren, besloot het stadsbestuur zich op 25 juni over te geven.

Nog dezelfde dag werden de voorwaarden van de overgave opgesteld. Aan het garnizoen werd vrije uittocht verleend, uitgezonderd de aanwezige ‘bergverkopers’, die de stad aan Parma hadden verkocht. Een aantal van hen werd opgehangen. Voorafgegaan door zestien vaandeldragers met hun vaandels, die ze aan de prins moesten overdragen, verlieten drie kapiteins de stad, gevolgd door 240 piekeniers, 384 musketiers en haakbusschutters; alles bij elkaar 700 man. De bevrijding van de stad kostte Maurits 300 doden, 400 gewonden en 4300 kanonskogels.

Michiel Jansz van Mierevelt - Maurits prins van Oranje
Michiel Jansz van Mierevelt - Maurits prins van Oranje

Willem Lodewijk van Nassau-Dillenburg was naast stadhouder van Friesland tevens kapitein-generaal van het leger van Friesland en samen met prins Maurits opperbevelhebber van het Staatse Leger. Hij vertolkte de gedachte van heel Europa toen hij Maurits schreef: ‘Gij hebt bewezen dat in een oorlog methode en arbeid het ruwe geweld te boven gaat.’

En zo ontwikkelde de Nederlandse opstand zich van vrijwel hopeloos in 1588, via de bevrijding van onder andere Breda, Geertruidenberg, Coevorden, Groningen en Groenlo tot vrijwel gewonnen in 1598.

Geen kleinigheid als men beseft dat deze ‘bewegingsoorlog’ gedaan werd door voetvolk, dat bovendien vanaf eind september veelal de winterkwartieren moest opzoeken.

Deels is de gunstige ontwikkeling toe te schrijven aan internationale factoren zoals de hernieuwde oorlog tussen Frankrijk en Spanje, deels echter ook aan de politieke bekwaamheid van Johan van Oldenbarnevelt en de militaire begaafdheid van Maurits van Nassau. Historicus Robertus Jacobus Fruin schreef daarover in 1898: ‘(…) Maurits zou trachten Geertruidenberg, de eenige stad van Holland die de vijand in zijn macht had, te verrassen, of, zo dit mislukte, na door belegering meester te worden.

De beraamde verrassing is mislukt, gelukkig voor den krijgsroem van Maurits, want het daarop ondernomen beleg van Geertruidenberg is één zijner beroemdste wapenfeiten, door de krijgsgeschiedenis uitvoerig geboekt.”



Tekst: Jan Hoek

Digitalisering en Wiki opmaak: Terry van Erp