Toernooicultuur in de Lage Landen en Engeland

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
Versie door Colani (overleg | bijdragen) op 25 apr 2024 om 12:42 (→‎Het Bourgondische Hof ontmoet Brabant)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Inleiding

In 1279 reisde Jan I, hertog van Brabant, naar Engeland om een huwelijk te regelen voor zijn zoon met Margaret, dochter van koning Edward I. [1]

Volgens de kroniekschrijver Jan van Heelu de hertog zocht bewust naar toernooien en ridderspelen (tornoy ende feeste) en hij werd niet teleurgesteld.

Een toernooi werd opgezet, waarschijnlijk in Windsor, en een afspraak gemaakt met het koninklijk paar als belangrijkste belangrijke toeschouwers. Maar toen het tijd werd om de teams te verdelen, kwam het naar voren dat de conroi van de hertog een paar toernooien te kort kwam. Toen koningin Eleanor van Castilië besloot dat zes banieren, ‘de beste van het hele land’, waarschijnlijk met hun gevolg, zouden zich bij het team van de hertog moeten voegen.

Echter, volgens Van Heelu was algemeen bekend dat je de hertog van Brabant niet kon verslaan zelfs zonder gelijke aantallen.
Na het toernooi ‘jong en oud, zowel de ridders als de herauten spraken over de prestaties van de hertog en zijn ridderlijkheid daden, die allemaal zijn eer en prestige vergrootten en uiteindelijk de huwelijksalliantie waarnaar hij streefde. [2] Het huwelijk werd in juli gesloten 1290 en werd wederom voorafgegaan door een groot toernooi, waarschijnlijk een Ronde Tafel, dit keer in Winchester en met de deelname van Edwards potentiële kandidaat schoonzoon, de toekomstige Jan II van Brabant, die dat toen al was

Ik verbleef vijf jaar aan het hof van Edward. [3] John I stierf tijdens een toernooi in Bar-le-Duc in 1294, georganiseerd ter gelegenheid van het huwelijk van de hertog van Bar met Eleanor, een andere dochter van Edward I. Talrijke Engelse ridders moeten getuige zijn geweest van de fatale verwonding van de arm van de hertog tijdens een steekspel met een Franse ridder. [4] In Engeland en de Lage Landen tegen het einde van de dertiende eeuw was er een gemeenschappelijke riddercultuur ontstaan die uitwisselingen mogelijk maakte en wederzijdse deelname aan toernooien aan beide zijden van het Kanaal. [5] Aan met name de randen van het koninkrijk Frankrijk en het Heilige Roomse Rijk.

Zo ontstond het ‘klassieke’ doornik. [6] Het was een spectaculaire imitatiestrijd tussen twee teams van honderden toernooispelers over meerdere vierkante kilometers op het platteland. Tegen het einde van de Middeleeuwen echter de Engelsen Het toernooi werd een meer geformaliseerd, geritualiseerd en uitsluitend aristocratisch karakter evenement. Een soortgelijke ontwikkeling vond plaats in de Lage Landen, maar niet in de Verenigde Staten hetzelfde moment, en inderdaad, de eerdere wederkerigheid van vorm tussen het Engels en de toernooien van de Lage Landen werden vervangen door divergentie. In zijn boek over middeleeuwse hoven en cultuur heeft Malcolm Vale hier al op gewezen tendens naar ‘grotere exclusiviteit’, vooral in de Lage Landen. Nog tot de komst van het huis van Bourgondië, dat tussen 1384 en 1430 verwierf de meeste vorstendommen van de Lage Landen, steekspelen en toernooien.
Deze ontwikkelingen hadden de mogelijkheid geboden aan de adellijke en stedelijke elites die dat niet deden deel uitmaken van het hertogelijke huishouden, om zich te vermengen met de heerser en zijn directrice omgeving op informele basis. Na de Bourgondische machtsovername echter deze situatie veranderde en er ontstond een ‘toenemend gevoel van scheiding tussen’ De Bourgondische hofsamenleving en de stedelijke samenleving waarin zij leefde’. [7]

Hoewel de Engelse zaak veel besproken is in de geschiedschrijving, Dit essay heeft tot doel een contrapunt te bieden door het geval van de Lage te onderzoeken Landen. Het zal aantonen dat de aristocratisering van het toernooi in de De Lage Landen werden inderdaad steeds duidelijker, maar niet vóór de tweede helft van de vijftiende eeuw. Pas toen bestonden er elites, die daar geen deel van uitmaakten of waren niet verbonden met het prinselijke huishouden, uitgesloten van toernooien.

Om dit aan te tonen zal ik mij concentreren op de klassieke toernooivorm, de mêlée.[8]

Het mêlée was in feite het traditionele tournoi, dat meestal in de regio werd uitgevochten platteland, maar in de latere middeleeuwen overgebracht naar een beperkte stad setting: twee teams van gelijke grootte, normaal gesproken samengesteld op basis van geografische ligging oorsprong, sloegen elkaar met speciale toernooistokken en zwaarden. [9]

Eén van de bekendste laatmiddeleeuwse mêlées is die in Brugge in 1393 door de Vlaamse edelman Jan van der Aa, heer van Gruuthuse, die verzamelde vijftig toernooispelers tegen een team van gelijke sterkte van Jan, heer van Ghistelles. zijn toernooi lijkt de belangrijkste inspiratiebron te zijn geweest voor de beroemde illustraties in het Livre de tournois van René d’Anjou; A eeuw later zou de toenmalige heer van Gruuthuse een exemplaar van dit boek bestellen, en presenteer het aan de koning van Frankrijk. [10] In het toernooiboek van René d’Anjou evenals in die van Antoine de la Sale, beide daterend uit de jaren 1450, de mêlée wordt beschouwd als het meest prestigieuze toernooi in termen van eer dat zou kunnen worden gewonnen. De schrijvers van deze boeken werden niet alleen geïnspireerd door a nostalgische kijk op een ridderverleden, maar ook bedoeld om een stimulans te creëren voor de adel van hun eigen tijd om ‘wapendaden’ te verrichten, op toernooien en dergelijke het slagveld. [11] Paradoxaal genoeg was dit echter pas in de tweede helft van de oorlog vijftiende eeuw dat deze boeken aan populariteit wonnen: tegen die tijd enorm Het mêlée-toernooi was achterhaald, terwijl andere, meer individuele vormen van de strijd begon het collectieve toernooi te overschaduwen.

In Engeland werd in 1342 in Dunstable het laatste mêlée opgericht; vervolgens, Edward III maakte van het toernooi een hoffeest. [12] Zijn transformatie Deze ontwikkeling kwam later in de Lage Landen. Malcolm Vale vroeg zich af of de Het Brugse mêlee van 1393 was het laatste mêlee dat ooit werd georganiseerd, of de eerste van een serie bedoeld om het genre nieuw leven in te blazen. [13] Uit zijn artikel zal blijken dat er sprake was van minstens drie andere grote mêlée-achtige toernooien georganiseerd in Brussel, waarvan één de belangrijkste steden in het hertogdom Brabant, gedurende de eerste decennia van de vijftiende eeuw. De sociale exclusiviteit van laatmiddeleeuwse toernooien was dat wel niet zo uitgesproken vóór circa 1450 in de Lage Landen. Deze toernooien bleef in sterke mate mogelijkheden bieden voor sociale en interregionale uitwisseling in tegenstelling tot Engelse toernooien, waarmee de toernooien worden georganiseerd de andere kant van het Kanaal had steeds minder gemeen. De integratie van Brabant in de Bourgondische personele unie zorgde voor spanningen tussen de nieuwe heersers en de heersende elites in stad en platteland, terwijl dat tegelijkertijd het geval is Tijdsmogelijkheden (voor banen en grondverwerving) ontstonden toen het hertogdom nu bestond maakte deel uit van een grotere samengestelde territoriale staat. [14] In ieder geval in het begin van de Bourgondische overheersing was het toernooi de gelegenheid bij uitstek waar spanningen kunnen worden opgeheven en kansen kunnen worden benut.

De organisatoren

In de Lage Landen waren toernooien door de jaren heen typische stedelijke evenementen geworden 1400s. Ze werden niet louter als amusement voor of door de prins en de zijnen aangetrokken huishouden, maar ze vormden eerder een ontmoetingsruimte voor de adel en de stad elites waar zaken (zoals politieke contacten of huwelijksarrangementen) konden worden afgehandeld. [15] In Brugge en Rijsel werden jaarlijks steekspelen georganiseerd door steekspelverenigingen, maar werden volledig gefinancierd door de burgerlijke autoriteiten. Tijdens deze bril (respectievelijk de Witte Beer en de Épinette genoemd), wel van patriciërs en kooplieden uit de stad zouden een steekspel aangaan met hun tegenhangers delen uit andere steden, met edelen, hovelingen en soms zelfs met de graaf van Vlaanderen zelf of leden van zijn huishouden. Op deze manier kunnen interstedelijke en stedelijk-hoofse contacten werden gestimuleerd. [16]

Hoewel Brussel geen gastheer was voor een steekspelvereniging zoals het geval was in Brugge of Lille, de stad was al in een vroeg stadium een belangrijke toernooilocatie. [17]

In de eerste decennia van de vijftiende eeuw werden er regelmatig toernooien georganiseerd, vooral op de Grote Markt, het centrale marktplein. [18] De Castiliaanse edelman Pero Tafur, die het hof van Filips de Goede bezocht in Brussel werd in 1438 getroffen door de ‘voortdurende opeenvolging van toernooien en alles wat voor plezier zorgt’. [19] Minstens drie keer – in 1409, 1428 en 1439 – er werd een groot mêlée georganiseerd op de Brusselse Grote Markt.

Er zijn aanwijzingen dat Filips de Goede (1396–1467) bij alle drie de gelegenheden hertog van Brabant uit 1430, aanwezig was. In 1409, als adolescent, had hij dat gedaan getuige geweest van een toernooi in Brussel ter gelegenheid van het huwelijk van de hertog van Brabant, zijn oom Antonius van Bourgondië (1384–1415). [20] Antoine de la Sale zag dit toernooi, dus zijn beschrijving van hoe een toernooi zou moeten zijn uitgevoerd zou worden, werd waarschijnlijk beïnvloed door deze ridderlijke gebeurtenis. Dat onthult hij aan beide zijden (de deux lez) waren ruim vijfhonderd helmen aanwezig.

Ook al is dit cijfer misschien overdreven, het moet een enorm evenement zijn geweest. [21] In 1428 was er opnieuw een mêlée op de Grote Markt. Op dit toernooi, Philip van Saint-Pol (1404–30), de toenmalige hertog van Brabant, en zijn neef Filips de Goede, destijds graaf van Vlaanderen, voerde de strijd met 140 tot 160 heaumes (helmen, toernooispelers) elk. [22] Hier is een gedetailleerd verslag van dit toernooi door de kroniekschrijver Enguerrand de Monstrelet. Hij vermeldt dat het evenement was georganiseerd door Jacob van Abcoude, heer van Gaasbeek (d. 1459, zie Figuur 5), een van Brabants meest invloedrijke baanrotsen. [23] De baanrotsen speelde een prominente politieke en militaire rol in het hertogdom Brabant. Afgeleid hun prestige van hun heerlijkheden (genaamd terra of land) behouden in leen, met hoge jurisdictie, van de hertog van Brabant. [24] Jacob was niet alleen eigenaar van Gaasbeek, een belangrijk heerlijkheid ten zuidwesten van Brussel, maar ook belangrijke bezittingen in de aangrenzende vorstendommen Gelre, Holland en het prinsbisdom van Utrecht. [25]

Figuur 5: Jacob van Abcoude geschilderd door A. Buchelius daarna een glas-in-loodraam (nu verdwenen) in de kathedraal van Utrecht. Jacob draagt een tuniek met zijn wapen en houdt vast zijn banier met de wapenschilden van zijn vier heerlijkheden: Gaasbeek, Abcoude, Strijen en Putten. (A. van Buchel, Monumenta passim in templis ac monasteriis Trajectinae urbis atque agri inventa, fol. 7v. Utrecht, Het Utrechts archief (Bibliotheek), mw. XXVII L 1)
Figuur 5: Jacob van Abcoude geschilderd door A. Buchelius daarna een glas-in-loodraam (nu verdwenen) in de kathedraal van Utrecht. Jacob draagt een tuniek met zijn wapen en houdt vast zijn banier met de wapenschilden van zijn vier heerlijkheden: Gaasbeek, Abcoude, Strijen en Putten. (A. van Buchel, Monumenta passim in templis ac monasteriis Trajectinae urbis atque agri inventa, fol. 7v. Utrecht, Het Utrechts archief (Bibliotheek), mw. XXVII L 1)

Volgens de handleidingen van René d’Anjou en Antoine de la Sale kon een toernooi in mêlée-stijl kon alleen worden geïnitieerd door prinsen, bannerets of zelfs door puissans chevaliers ou esuiers. [26] In werkelijkheid zou de hertog, laat staan een banier, eenvoudigweg niet in staat zijn geweest zo'n evenement op eigen kracht te organiseren. De medewerking van de stad was essentieel. Hoewel er geen overlevende rekeningen van zijn het Brusselse stadsbestuur uit deze jaren, blijkt uit andere bronnen de stad sponsorde regelmatig toernooien. [27] De praktische organisatie van het toernooi – taken zoals het opstellen van de lijsten en een tribune, het bedekken van de bodem van de Grote Markt met zand, het huren van ruimte in woningen waar je het toernooi kon bekijken – werd ongetwijfeld door de stad georganiseerd regering. In ieder geval was dit normaliter het geval in Gent, Brugge en Rijsel. [28]
In de latere middeleeuwse Nederlanden organiseerden prinsen dus wel toernooien maar zij waren niet de enige belangrijke spelers. Edelen en patriciërs, soms verenigd in tournerende samenlevingen, speelden een actieve rol bij het opvoeren van ridderlijkheid evenementen. Bovendien was de medewerking van stedelijke overheden onontbeerlijk.
In Engeland daarentegen was het merendeel van de steekspelen en toernooien dat wel al in de veertiende eeuw uitsluitend afhankelijk van koninklijk patronaat. [29]

Dit was waarschijnlijk het resultaat van de toernooiverordeningen die door Richard I waren uitgevaardigd in 1194 en Edward I in 1292. Volgens Keen en Barker was de orde Dankzij de financiële middelen kon de koning zijn ridders niet alleen op een gereguleerde manier trainen, maar ook... ook om de zwaarbewapende toernooien onder controle te houden en zo de vrede te bewaren bescherm de koninklijke bossen door slechts een paar toernooilocaties toe te wijzen en als laatste niet in de laatste plaats om de vergoedingen te ontvangen die deelnemende toernooien verplicht waren te betalen. [30]

In de Lage Landen de meest voor de hand liggende plaatsen om een toernooi te organiseren in de latere middeleeuwen lagen de marktpleinen van de steden niet alleen in de bovengenoemde steden Brussel, Brugge en Rijsel, maar ook in Gent, Leuven, Antwerpen, Bergen, Valenciennes en in een aantal kleinere steden als wel. [31] Voor de Engelsen waren er echter slechts drie belangrijke toernooien locaties: in Londen bij Smithield; vooral langs de grens met Frankrijk in de marsen van Calais; en langs de grens met Schotland. hij nabijheid van vijandige legers was een stimulans voor de organisatie van toernooien waren nog steeds belangrijk voor het trainen van gevechtstechnieken, vooral in tijden van vrede. [32] Smithield daarentegen was geen uitgesproken stedelijk gebied site zoals de marktpleinen van de Lage Landen. Het was een plaats van recreatie voor stadsbewoners, en in veel opzichten meer een grensgebied. Op hetzelfde in de tijd werd het echter het ‘koningsveld’ genoemd. zijn dubbelzinnige status van de site maakte het in theorie een ideale plek voor sociale interactie. Hoe dan ook, de meeste toernooien werden uitsluitend door de koning georganiseerd, in tegenstelling tot de meeste andere Londense festiviteiten, zoals inzendingen en processies, die werden georganiseerd samenwerking met het stadsbestuur. hij vermeldt zelfs een onderdeel gereserveerd van de openbare ruimte van Smithiel voor toernooien en sloot deze af voor normaal burgers. Zelfs op de tribunes, gewone Londenaren, die moesten betalen om de toernooi, gescheiden van koninklijke gasten. [33] Toernooien in Smithiel waren tegen de late middeleeuwen vrijwel uitsluitend ‘koninklijk, huishoudelijk, evenementen en voor zover de Londenaren daarin een rol speelden, werd het net zo vereerd gasten, toeschouwers en ongetwijfeld ook als leveranciers’. [34]

Het Bourgondische Hof ontmoet Brabant

Een soortgelijk contrast komt naar voren uit een analyse van de deelnemers. In In Engeland vormden de toernooispelers, zoals Juliet Barker zegt, een ‘hechte samenleving’ bestaande uit edelen die ‘leden of kadetafdelingen waren van het comitaal en’ grote adellijke families van Engeland of mannen van hun huishoudens en gevolg’.

Zelfs zij waren steeds afhankelijker van koninklijke of magnaat-mecenaat de kosten van toernooiharnassen, harnassen en paarden stegen. [35]

Wat kunnen we zeggen over de deelnemers aan de mêlée-toernooien in Brussel sel? Naast de drie prijswinnaars, één voor elke dag van het toernooi, Enguerrand de Monstrelet maakt de namen van de deelnemers niet bekend het toernooi van 1428. In die zin zijn we beter geïnformeerd over een derde mêlee, georganiseerd in Brussel in mei 1439, dat hier in meer zal worden behandeld detail. zijn toernooi wordt vermeld in verschillende bronnen: hertogelijke verslagen, kronieken en vooral in twee occasionele rollen, beide exemplaren uit de zestiende eeuw, maar betrouwbaar. [36] In deze twee manuscripten staan de wapenschilden afgebeeld van 235 deelnemers, verdeeld over zevenendertig gezelschappen. [37]

Negentien bedrijven werden geleid door bannerets en achttien door wimpelhouders. Onder de toernooien vinden we de hertog zelf als ridderbanner en leider van een bedrijf, de ine leur van zijn huishouden en talrijke edelen en patriciërs, voornamelijk afkomstig uit het hertogdom Brabant. hij heeft alleen vergelijkbaar Engels document is de Dunstable-toernooirol van 1309, geanalyseerd over een halve eeuw geleden door A. Tomkinson. Deze wapenboeken bieden de mogelijkheid om de gevolg van de leiders van de verschillende bedrijven en de posities van elk houder binnen het gevolg. [38]

Voor het mêlée moesten de bedrijven in twee teams worden gegroepeerd. In 1439 Filips de Goede, destijds hertog van Brabant, was vrijwel zeker de leider van één team, terwijl een van de Brabantse bannerets de andere chef d’équipe. zijn banier zou wel eens Jacob van Abcoude kunnen zijn geweest, heer van Gaasbeek, de organisator van het toernooi van 1428 en van andere chivalle gebeurtenissen, en afgezien van de hertog zelf, de enige onder hen tien helmen in zijn bedrijf (Figuur 5). [39] Het is zeer waarschijnlijk dat we de bestaan van (kopieën van) het wapenboek tot het feit dat deze twee teams dat waren niet willekeurig samengesteld, maar eerder door rekening te houden met de kracht en capaciteiten van alle toernooispelers. Dit wordt expliciet geformuleerd door Monstrelet wanneer beschrijft het Brusselse toernooi van 1428. Volgens de kroniekschrijver de toernooien spelen een groot feest en een groot feest onze mensen, door advies en overleg met onze adviseurs en des oiciers d’armes, adin de eschever toutes rigueurs qui peussent advenir’: dat dat wil zeggen, om wreedheden te voorkomen, enkele wijze raadsleden en herauten hielp bij het samenstellen van twee teams van gelijke sterkte. [40] Om dit te bereiken is werd er een lijst met namen van de deelnemers opgesteld. Zo'n lijst moet de geweest zijn belangrijkste bron van het wapenboek voor het toernooi van 1439. [41] Maar de heraut moet dat wel doen voor zijn compilatie andere ‘bronnen’ hebben gebruikt. We weten dat de wapenschilden van de toernooiers waren gefenestreerd, waarschijnlijk in de herbergen waar de toernooien plaatsvonden verbleven. [42] Bovendien stelt een van de kroniekschrijvers dat er een roer aanwezig was show aan de vooravond van het toernooi waar alle deelnemers hun banieren, wimpels, helmen en wapenschilden. [43]

Wat betreft de herkomst van de toernooispelers is Brabant dominant, voorziend bijna zestig procent van de toernooispelers. Van de naburige vorstendommen, Holland en Zeeland ontbreken geheel. het enige banier van Henegouwen, Simon de Lalaing won, althans volgens hem, de prijs van het toernooi de kroniekschrijver Olivier van Dixmuide. Jacques de Lalaing, later bijnaam le bon chevalier voor al zijn wapendaden op toernooien en slagvelden allemaal over Europa, maakte deel uit van Simons gezelschap in wat er één moet zijn geweest van zijn eerste toernooien. [44] Van Dixmuide stelt dat overigens nauwelijks alle Vlaamse edelen waren aanwezig. [45] Inderdaad, hooggeplaatst Vlaams huishouden Oicers als Hue de Lannoy en Roland d’Uutkerke waren afwezig. Misschien zij waren te oud voor toernooien of gewoon bezig met belangrijkere zaken. Maar Er kan ook een meer politieke verklaring zijn. De Lannoy en d’Uutkerke behoorde tot de pro-Engelse factie binnen Philips raad en deelde niet de standpunten van de pro-Franse (raads)kamerheren Antoine en Jean de Croÿ, de heren van Charny, Ternant en Crèvecoeur, die destijds een leidende rol in het beleid van de hertog, en speelde ook een centrale rol in het toernooi (zie hieronder). [46]

De bekendheid van het hertogelijke milieu was opvallend. In zijn boek over de prinselijk hof, Malcolm Vale, stelt dat de ‘vermenging van dienst in oorlog, en het huishouden’ markeert ‘een synthese van ridderlijke en hoofse activiteiten’ banden en verplichtingen’. [47] Hij evalueerde toen de eerste helft van de veertiende eeuw, maar een eeuw later lijkt er volgens analyse weinig veranderd te zijn van de deelnemers aan het Brusselse toernooi en hun banden met Filips de Good's huishouden. Bij het vergelijken van de 235 toernooien met het huishouden verordening van 1438 en de (dag)loonlijsten van mei 1439, [48] zo blijkt dat zesenveertig deelnemers, dat is twintig procent, aan de hertog kunnen worden gekoppeld huishouden. In Philips eigen gezelschap maar liefst acht van de tien toernooien waren huismeesters. Bovendien waren er drie van hen lid van geweest het Gulden Vlies sinds de oprichting in 1430 en een vierde sloot zich aan bij de chivalric orde in 1433. [49] Als leden van zowel het huishouden als de Orde van het Gulden Vlies, waren ze aan de hertog gebonden met een dubbele eed van trouw.

De betrokkenheid van het huishouden bleef niet beperkt tot het gezelschap van de hertog. Van de zevenendertig bedrijven die op het toernooi aanwezig waren, een van de bedrijfsleiders pochte op een band met het huishouden van de hertog.
Hun aanwezigheid was zelfs nog duidelijker zichtbaar onder de banieren (zeventien stuks, van de negentien) dan onder de wimpelhouders (vier van de achttien). Meest hiervan waren (raads)kamerheren, hoge huishoudambtenaren, of zelfs naaste familieleden van de hertog, zoals Jan, zoon van de hertog van Kleef, en de graven van Étampes, Nevers en Saint Pol. [50] Sommigen van hen waren dat ook geweest opgegroeid aan het Bourgondische hof en verschijnen als speciale gasten op de loonlijsten van het huishouden. [51] Er waren vier banieren (behalve Filips de Goede zelf) leden van het Gulden Vlies. [52] Sinds de leiders van de meest prestigieuze deelnemers van het toernooi hadden een directe, soms zelfs intieme relatie met de hertog, en door de band met de hertog domineerde het huishouden in veel opzichten de stad en het toernooi.

De functionarissen van Brabantse afkomst vormden een bijzondere categorie binnen het huisgreep van Filips de Goede. In 1433 creëerde de hertog achtentwintig extra kantoren voor edelen die in Brabant waren geboren of bezittingen hadden. Het voorzag een manier om de leidende Brabantse geslachten stevig in het prinselijke te verankeren milieu. [53] Deze was voorafgegaan door de oprichting van een pro-Bourgondiaan adellijke partij in Brabant, reeds opgericht door Filips’ grootvader Filips de Vet (1342–1404) door de toekenning van geld iefs (ief rents). Evenement-bondgenoot, naast de positieve instelling van de Brabantse steden tegenover de Bourgondische dynastie leidde dit tot de vrijwillige integratie van het hertogdom binnen de Bourgondische personele unie in 1430 toen Filips van Saint Pol stierf zonder een mannelijke opvolger na te laten. [54]
Hij heren van Breda (Nassau), Bergen-op-Zoom, Gaasbeek, Rotselaar en Roost, die allemaal leiding gaven aan bedrijven tijdens de toernooi, was al vermeld in de huishoudverordening van 1433.

Net als hun voorouders hadden zij een prominente politieke rol gespeeld binnen het hertogdom Brabant. Samen met een tiental andere heren vormden zij een special categorie binnen de ridderschap van Brabant, de eerder genoemde baanrotsen of banneretten. Het relatieve gewicht van Brabantse ambtsdragers binnen het huishouden hold (eenentwintig procent in 1438) [55] wordt min of meer weerspiegeld in de aanwezigheid van de Brabantse bannerets (vijf op de negentien, oftewel zesentwintig procent) bij de toernooi.

In het mêlée, in tegenstelling tot het meer geïndividualiseerde steekspel, samenwerking binnenin zowel het bedrijf als het hele team was belangrijk. Het toernooi zou kunnen versterk op deze manier de ‘teambuilding’ binnen het huishouden. Bovendien, omdat de hertog de meeste van zijn huispersoneel van gewaden en harnassen voorzag en paarden, of geld om dergelijke uitrusting te kopen of te huren, de band tussen de heer en zijn mannen werden versterkt. Voor deze hovelingen maakte het niet uit of ze hun meester dienden op het slagveld of in toernooien. Beide bood mogelijkheden voor ‘wapendaden’ en het tonen van bekwaamheid en loyaliteit aan de hertog. [56]

Dit was een zeer actuele zorg aan het eind van de jaren 1430, toen de hertog dat nog was betrokken bij verschillende militaire confrontaties, eerst tegen de opstandelingen van Brugge, en tweede tegen de Engelsen. In feite is de krijgsinteractie van de Het Bourgondische hof met de stedelijke gemeenschappen van de Lage Landen was dat niet beperkt tot het toernooi op het marktplein. Sterker nog, hertogelijk-stedelijk De uitwisselingen tijdens de toernooien mogen de regelrechte stedelijke vijandigheid niet verdoezelen die normaal gesproken werd geconfronteerd met ernstige gewapende onderdrukking door de hertog en zijn legers. In mei 1437, tijdens de strijd tegen de Brugse opstandelingen, Hervé de Mériadec, lid van de compagnie van Filips de Goede, bewaakte de Bouveriepoort van Brugge met Charles de Rochefort en Jean, bastaard de Renty, ook aanwezig op het toernooi, onder leiding van Jean, bastaard de Dampierre, een ander lid van het gezelschap van de hertog. [57] In hetzelfde jaar De Mériadec werd, samen met Jean de Chaumergy, een ander bedrijfslid, beloond voor het vechten tegen de Engelsen. [58] Dit illustreert dat gevechtstechnieken tijdens toernooien en de daaruit voortvloeiende teamgeest had nog steeds een praktisch karakter functioneren bij militaire confrontaties. [59]

Het Toernooi en de Stedelijke Patriciërs

Figuur 6. Detail van de incidentele rol van het toernooi (Brussels manuscript) met het gezelschap van Costen van Halmale. ( Josse van Becberghe, Echevins de Bruxelles en tournoys (1582). Brussel, Stadsarchief, Archief historiques 3357, fol. 56r)
Figuur 6. Detail van de incidentele rol van het toernooi (Brussels manuscript) met het gezelschap van Costen van Halmale. ( Josse van Becberghe, Echevins de Bruxelles en tournoys (1582). Brussel, Stadsarchief, Archief historiques 3357, fol. 56r)

De uitwisselingen die door toernooien in de Lage Landen werden bevorderd, waren dat echter wel complexer dan dit op nobelen gerichte model zou doen vermoeden. Na een bezoek aan de Lage Landen in 1438 en verwondering over het Bourgondische hof en de rondreis.
Na zijn vertrek in Brussel ging Pero Tafur naar Schafhausen in de Boven-Rijn regio. Hij merkte daar dat iedere man kon steekspelen (justar) en meedoen in elk ridderspel. Het toernooi (torneo) was echter beperkt tot die edelen (idalgos) met een bekend wapen. Volgens de Spanjaarden reiziger was dit een goede regel omdat het duidelijk zou maken wie tot een behoorde ridderlijke en nobele afkomst en wie niet. [60] Tafur merkte een scherp sociaal karakter op onderscheid tussen steekspelen en (mêlée-)toernooien. Deelname aan een mêlee was een manier om je nobele status te tonen. zijn soort onderscheid kan worden opgemerkt in de toernooicultuur van de Lage Landen in de eerste helft van de vijftiende eeuw ook. Volgens de regels van de toernooiboeken alleen edelen wie kon aantonen dat zij vier adellijke voorouders hadden, mocht meedoen in het mêlee. [61] kroniekschrijver Olivier van Dixmuide betwijfelt dat echter deze regel werd tijdens het tournoi van 1439 zeer strikt toegepast: ‘men zei dat zij (de toernooien) moesten vier nobele voorouders hebben, maar ik denk dat velen zijn uitgegleden through’. [62] Zelfs voor tijdgenoten was het duidelijk dat deze enorme ridderlijkheid gebeurtenissen waren niet zo exclusief als ze beweerden te zijn.

Dit wordt duidelijk als we de focus verleggen van de topcategorieën de toernooien tegenover andere sociaal bescheidener deelnemers. Tweeënzestig toernooispelers (meer dan zesentwintig procent), kunnen worden geïdentificeerd als leden van families die actief waren in de stadsbesturen van Brussel, Antwerpen, Leuven en Bois-le-Duc. Ik kwalificeer ze hier als patriciërs, politieke ambtenhouders die deel uitmaakten van de economische elite van de stad die bestond van landeigenaren, lakenfabrikanten en groothandelaren. [63] De meerderheid van de tournerende patriciërs, drieëndertig, kwamen uit Brussel. [64] Hij gaf het spektakel krijgen de kans hun medeburgers actief te steunen. Natuurlijk moeten we dat doen overschat de band tussen toeschouwers en toernooispelers niet. In een stad als Brussel, met zo’n vijfendertigduizend inwoners, bestond uit sociale verschillen groot, en keer op keer ontstonden er spanningen tussen de verschillende sociale categorieën naar voren. Hoewel deze patriciërs zichzelf zagen als vertegenwoordigers van de stad, tegelijkertijd gaven ze er de voorkeur aan geassocieerd te worden met hogere edelen die op het toernooi aanwezig zijn, dan bij de Brusselse bevolking.

Toch is het een opmerkelijk contrast met de toernooien in Smithield, waar de De stedelijke elite uit Londen werd niet alleen uitgesloten van deelname, maar zelfs van het organiseren van het evenement. [65]

Vijftien van de achttien wimpelhouders kunnen tot de patriciërs worden gerekend.
Een goed voorbeeld is Costen van Halmale, die de leider was van een van de kleinste bedrijven op het toernooi van slechts drie stuurlieden. [66] Van Halmale was de zoon van een ridder en was actief geweest als schepen in Antwerpen stadsbestuur sinds 1426. [67] Zijn gezelschap bestond uit Peter Bode en Willem Colibrant, beiden uit Antwerpse patriciërsfamilies, en van Costen broer Jan van Halmale (Figuur 6). Hoewel zijn bedrijf klein was, was de de wethouder moet een fortuin hebben uitgegeven om een week in Brussel te blijven en te betalen voor het onderkomen van hemzelf en zijn gezelschap en het kopen of huren van paarden, harnassen en wapens. En het toernooi in Brussel was geen eenmalige gebeurtenis tijdevenement voor Costen. Hij liet een soort jaarverslag na waarin hij de zaken opsomt toernooien, zowel mêlées als steekspelen, waaraan hij deelnam in Antwerpen, Leuven, Brussel, Mechelen, Brugge en Utrecht. Voor het Brusselse toernooi hij noemt precies dezelfde vier Antwerpse bedrijven die beursgenoteerd zijn af en toe met in totaal zeventien toernooispelers. [68] Dit suggereert dat hij was er niet alleen trots op een ridderlijke houding te tonen, maar ook de zijne te vertegenwoordigen stad met zijn medepatriciërs. Tegelijkertijd diende het toernooi als een middel om onderscheid te maken in relatie tot anderen.

Hoewel ik niet in staat was een alomvattende prosopografische analyse te maken van alle toernooien is het duidelijk dat het merendeel van de Brabantse tournee-neyers waren afkomstig uit gezinnen die regelmatig werden opgeroepen voor de bijeenkomsten van de landgoederen. In de oproepingslijsten van deze vergaderingen worden zij vermeld de tweede stand, die van de vaandels, ridders en landjonkers. [69] In het hertogdom van Brabant was de titel van ridder echter niet erfelijk maar persoonlijk leden van ridderlijke en de facto adellijke families waren voorbestemd om gedoopt te worden als ridders. In Brabant, zoals in de meeste andere vorstendommen van de Lage Landen, de riddertitel was niet erfelijk, maar kon door de onderscheiding worden verkregen die werd verleend door een andere ridder (meestal de territoriale prins) op de vooravond van een veldslag of een belegering. Er waren echter ook andere gelegenheden om te verkrijgen een ridderorde, bijvoorbeeld na kroningsceremonies of bij het Heilig Graf in Jeruzalem. [70]

Jacob van Abcoude, heer van Gaasbeek behoorde tot de bijzondere categorie van de écuyers banneret, of esquires banneret, een terugkerend type in Brabant tot de komst van de Bourgondische dynastie. [71] Daar ontleenden zij hun status aan het belang van hun heerlijkheden en niet van hun militaire titel veronderstelde een hiërarchische relatie tussen de gever (de prins) en de ontvanger. In zijn gezelschap was alleen de eerstgenoemde, Jan Zwaef, ridder in de strijd 1439. De mannen van Van Abcoude hadden andere kwaliteiten: zeven van hen waren schepenen in Brussel, waar ze dit kantoor voor of na het toernooi bezetten, en bijna zij waren allemaal afstammelingen van de zogenaamde Bourgondische partij onder de Brusselse patriciërs – schepenen die geld van Duke hadden ontvangen Filips de Stoute van Bourgondië aan het einde van de veertiende eeuw en wie steunde actief de Bourgondische overname in Brabant. [72] Van den Heetvelde, de leidende familie binnen deze pro-Bourgondische partij wordt met twee personen vertegenwoordigd toernooien in het team van Van Abcoude, Wouter en Willem. hij had sterke banden met dit banier als zijn iefhouders in het land van Gaasbeek. Als symbool Vanwege hun oorsprong en aanhangers was hun wapen voorzien van een leeuw ongebreidelde Argent gekroond of, het heraldische apparaat van Gaasbeek. [73] erfgenaam broer-schoonfamilie Gerrit van der Borch zat ook in het team, maar er waren er nog meer familiale banden. Jan Zwaef was getrouwd met de dochter van Simon van Ophem, een iefhouder van de heer van Gaasbeek, die tornooide onder zijn feodale heer samen met zijn zoon Iwein. [74] De binding tijdens het toernooi deed dat ook vinden niet alleen plaats op het hoogste niveau, dat van de hertog en zijn huis-functionarissen houden, maar ook op een lager niveau. Voor bannerets zoals Jacob van Abcoude was het toernooi een ideale gelegenheid om de banden mee te versterken en onder zijn vrienden, klanten en familieleden die deel uitmaakten van zijn bedrijf.

Het competitieve element van het toernooi was niet het exclusieve domein van individuen, edelen of patriciërs, maar uitgebreid tot feodale en stedelijke aanhang gemeenschappen.
Al dit bewijsmateriaal maakt eveneens duidelijk dat het gevecht in 1439 voor het eerst plaatsvond in de eerste plaats een lokaal evenement, open voor de sociale en politieke elites van het hertogdom van Brabant. Dit komt overeen met een algemeen patroon in de toernooicultuur de Lage Landen in de eerste helft van de vijftiende eeuw. In Brugge en ook in Lille waren de steekspelen voornamelijk lokale of regionale evenementen lokale patriciërs, deelnemers uit andere Vlaamse steden en edelen uit de directe omgeving. [75] Hoewel er natuurlijk uitzonderingen zijn, is het grootste deel van de toernooien waren afkomstig uit de stad, het omliggende district of vorstendom waar het toernooi werd georganiseerd. Het sociale en geografische bereik van de deelnemers aan deze toernooien staan in schril contrast met de Engelse zaak. Engelse toernooien dienden steeds vaker expliciet diplomatiek (vooral in grensgebieden), en dit bracht een groeiende sociale uitsluiting met zich mee, siviteit gecombineerd met een meer openlijk internationale setting.

Kortom, het mêlée van mei 1439 kan gekarakteriseerd worden als een ontmoeting tussen het Bourgondische hof en Brabant. Brussel was een week lang the place to be in de Lage Landen, en een punt waar de prins, zijn huishouden en de lokale elites kwamen samen. Door de aanwezigheid van talrijke adellijke en patriottische Cian-toernooiers, hun vrouwen, vrienden en klanten, dit maakte het toernooi een ideale gelegenheid om allianties en huwelijken te regelen. De Monstrelet geeft een perfecte illustratie bij het beschrijven van de ‘afterparties’ van het evenement uit 1428: ‘A large er werden een aantal dansen en banketten georganiseerd. hier waren veel dames en jonkvrouwen, rijkelijk gekleed volgens de mode van hun land. En betreffende de maskerades (mommeries), zowel van mannen als vrouwen, daar het waren er veel.’ [76] In die zin was er sinds de begindagen niets veranderd van het toernooi: het ridderevenement was niet alleen een gelegenheid om te vechten blijk geven van iemands wapenvaardigheden, maar ook om relaties aan te gaan of te bevestigen en het veiligstellen of verbeteren van de sociale positie. [77]

Epiloog

In juni 1467 werd in Smithield een toernooi georganiseerd door Anthony Woodville, Heer Schalen. Bij deze gelegenheid daagde hij Antonius, graaf van La Roche, uit en onwettige zoon van hertog Filips de Goede van Bourgondië, beter bekend als de Grote Bastaard van Bourgondië. [78] Het had Woodville twee jaar gekost om de Bourgondische edelman naar Engeland. Het toernooi bestond uit een steekspel met scherpe speren, gevolgd door een gevecht met zwaarden. Het kostte echter beide partijen een volledige dag om de wijze waarop de gevechten te paard en te voet verlopen te bespreken er zou moeten worden gevochten. Blijkbaar toernooitradities aan beide kanten van het kanaal was uit elkaar gegroeid. In Engeland was het pas de derde belangrijke wapenfeit in een periode van vijfentwintig jaar, terwijl dat in de Bourgondische periode het geval was gebieden waar er getuigenissen zijn van minstens vijfenzestig steekspelen en toernooien dezelfde periode, waaronder niet minder dan zeven pas d’armes. [79] Maar misschien wel zijn nog een reden geweest voor de problemen bij het overeenkomen van de spelvoorwaarden.

De onderhandelingen over een huwelijksverdrag tussen hertog Karel de Stoute (1433–1477) en Margaretha van York, de zus van Edward IV, waren nog steeds onderweg op dat moment. Het is mogelijk dat, zoals Sidney Anglo aangeeft, alle ‘regels, regelgeving, voorzorgsmaatregelen [werden] genomen om de gevaren voor al deze mensen te beperken deelnemen, opdat er geen verhoging van de politieke spanning zou kunnen ontstaan’. [80] hij gevechten tussen de twee edellieden vonden gedurende een hele week plaats werden afgewisseld met gevechten van hun entourages en natuurlijk banketten en feesten. Op 19 juni werden echter alle festiviteiten afgelast, toen het nieuws bekend werd van de dood van hertog Filips de Goede, vier dagen eerder in Brugge, bereikt de toernooilocatie. [81]

Net als in 1278 speelde het toernooi een functie in de diplomatieke betrekkingen tussen Engeland en de Lage Landen. Dat gezegd, dat is duidelijk het toernooi van 1467 was een veel meer geformaliseerde en geritualiseerde gebeurtenis dan het toernooi zelf voorloper van twee eeuwen eerder. De ridderlijke ontmoeting tussen de twee Anthonys is kenmerkend voor de toernooicultuur in de tweede helft van de competitie vijftiende eeuw. Het toernooi ontwikkelde zich tot een meer gereguleerde wedstrijd, en werd steeds meer een puur hoofse gelegenheid. Bij de traditionele mêlée met twee teams die tegenover elkaar stonden, raakten na 1440 achterhaald. Het is mogelijk dat dit soort toernooien was voor zowel de organisatoren als de organisatoren te duur geworden deelnemers. Het was echter niet alleen een pragmatische verschuiving: in de tweede helft van De individuele bekwaamheid uit de vijftiende eeuw kreeg een grotere bekendheid in de geschiedenis ridderlijk ethos, en werd hoger gewaardeerd in de ogen van de hedendaagse is belangrijker dan teamwerk. [82] Voor edelen, en vooral voor de hogere echelons van voor de aristocratie was het mêlée-toernooi simpelweg te massaal, en dus ook anoniem, om hen de kans te geven zich te onderscheiden. Ze zochten naar andere, misschien minder gevaarlijke, toernooivormen waarin ze kon schitteren en waar eenvoudige schepenen geen toegang toe hadden; elke deelnemer moest aantonen dat hij een man was met vier nobele voorouders.

Zichtbaarheid, onderscheid en het tonen van individuele kwaliteiten stonden centraal concepten in deze ridderlijke ontmoetingen. Het is dan ook geen verrassing dat de pas d’armes werd in deze periode de dominante toernooivorm. Prinsen ook trokken zich terug uit de stadscentra en plaatsten toernooilijsten naast hun residenties, zoals blijkt uit de lijsten die naast het hertogelijk paleis van de Coudenberg in Brussel.

Het resultaat was dat in de tweede helft van de vijftiende eeuw de interactie tussen de prins en zijn huishouden, de adel en de stad regeringen in de Lage Landen kwamen, althans op het toernooiveld tot stilstand. In die zin was de toernooicultuur in de Lage Landen dat wel op weg naar het Engelse model, waarin de prins en zijn huishouden speelde een overheersende rol bij het bijeenroepen en organiseren van toernooien en waarin andere deelnemers dan hooggeplaatste edelen met connecties aan het hof ontbraken eenvoudigweg de maatregelen. Aan de andere kant deze sociale exclusiviteit bracht een hernieuwde uitwisseling met zich mee tussen toernooivormen in Engeland en de Lage Landen; bijvoorbeeld de Bourgondische pas d’armes, geïntroduceerd in 1467, bleek de dominante toernooivorm in Engeland te zijn het einde van de vijftiende eeuw. Het werd een medium dat niet gebruikt kon worden alleen om militaire vaardigheden te bevorderen, maar ook om de politieke loyaliteit van Engelse edelen te bevorderen. [83]

Kortom, terwijl toernooien aan het einde van de dertiende eeuw dat wel waren doordrenkt met overzeese contacten, zowel in wederkerigheid van vorm als in de internationale samenstelling van de betrokken deelnemers, tegen het begin van de vijftiende eeuw waren de toernooivormen in Engeland en Nederland aanzienlijk gestegen divergeerde. Zoals grondig is onderzocht door recente historici, Engelse toernooien werden steeds sociaal exclusiever, terwijl ze een internationale dimensie in het belang van de diplomatie. Dit essay heeft dat echter wel toonde aan dat deze ontwikkeling geenszins typerend was voor alle laatmiddeleeuwse eval toernooien. Het geval van de Lage Landen bewijst dat des te meer toernooien in sociaal inclusieve stijl gingen door tot in de vijftiende eeuw, en bood de hertogelijke hofhouding en de edelen de gelegenheid om te komen in contact komen met patricische stedelingen en een nog diverser stadspubliek auditie te laten doen.


Door: Mario Damen
Orgineel:Tournament Culture in the Low Countries and England

Digitalisering, vertaling en Wiki opmaak:Terry van Erp

  1. Dit artikel is geschreven in het kader van het onderzoeksprogramma ‘Bourgondisch Adel, prinselijke politiek en adellijke families, 1425–1525’, gefinancierd door Nederland Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
  2. Rijmkroniek van Jan van Heelu betrefende de Slag van Woeringen van het jaar 1288, red. J. F. Willems (Brussel, 1836), verzen 896–950 (zie ook de digitale editie op www.dbnl.org). Zie ook W. van Anrooij, Spiegel van ridderschap: Heraut Gelre en zijn ereredes (Amsterdam, 1990), p. 16.
  3. M. Biddle, De ronde tafel van koning Arthur: een archeologisch onderzoek (Woodbridge, 2000), blz. 361–2, 372.
  4. T. Hage, ‘Tornoye die minde hi sere. Bij de dood van Jan I van Brabant (1294)’, Madoc (1994), blz. 195–202 (bij 196–8).
  5. J. Vale, Edward III en ridderlijkheid: ridderlijke samenleving en haar context 1270–1350 (Woodbridge, 1982), blz. 22–3.
  6. D. Crouch, Tournament (Londen, 2005), blz. 1–9, 119–31.
  7. M. Vale, het prinselijk hof: middeleeuwse hoven en cultuur in Noordwest-Europa, 1270–1380 (Oxford, 2001), p. 199.
  8. Terry van Erp - Een melee of pell-mell is een ongeorganiseerd man-tegen-man-gevecht in gevechten die op abnormaal korte afstand worden uitgevochten met weinig centrale controle zodra het begint.
  9. Zie over de terminologie M. Vale, War and Chivalry: Warfare and Aristocratic Culture in Engeland, Frankrijk en Bourgondië aan het einde van de middeleeuwen (Londen, 1981), pp. 67–8.
  10. Het meest recente artikel over dit toernooi is J.M. van den Eeckhout, ‘Het tornooi van Brugge van dinsdag 11 maart 1393’, De Vlaamse stam, 46 (2010), pp. 377–406. Zien ook J.-B.-B. Praet, Recherches sur Louis de Bruges, heer De La Gruthuyse (Parijs, 1831), blz. 265–84; Vale, Oorlog en ridderlijkheid, p. 84; A. Brown, ‘Stedelijke steekspelen in het latere midden Leeftijden: de Witte Beer van Brugge’, Revue belge de philologie et d’histoire, 78 (2000), pp. 315–30 (op 321).
  11. Vale, oorlog en ridderlijkheid, blz. 66–7. Zie de editie van het toernooiboek van Antoine de la Sale in S. Lefèvre, Antoine de la Sale: La fabrique de l’œuvre et de l’écrivain, suivi de l’édition critique du traité des anciens et des nouveaux tournois (Genève, 2006). Voor een Engelse vertaling van het toernooiboek van René d’Anjou door Elizabeth Bennett, zie http://www.princeton.edu/~ezb/rene/renehome.html (geraadpleegd op 8 mei 2011).
  12. Crouch, Tournament, p.130.
  13. M. Vale, ‘Le tournoi dans la France du Nord, l’Angleterre et les Pays-Bas (1280–1440)’, in Actes du 115e congrès national des sociétés savantes (Avignon, 1990) (Parijs, 1991), pp. 263-71 (op 269).
  14. R. van Uytven, ‘Vorst, adel en steden. Een driehoeksverhouding in Brabant van de twaalfde tot de zestiende eeuw’, Bijdragen tot de geschiedenis, 59 (1976), pp. 93–122 (at 104–6).
  15. A. Janse, ‘Toernooiers en toeschouwers: het Vastenavondtoernooi in Den Haag, 1391’, in het Hof als toneel: Engeland en de Lage Landen in de latere middeleeuwen, uitg. A. Janse en S. Gunn (Woodbridge, 2006), pp. 39–52 (op 41); A. Bruin en G. Klein, Hof en burgermaatschappij in de Bourgondische Lage Landen c. 1420-1530 (Manchester, 2007), blz. 23–5, 213–15; T. Zotz, ‘Adel, Bürgertum und Turniere in deutschen Städten’, in Das ritterliche Turnier in het midden: Beiträge zu einer vergleichenden Formen- und Verhaltensgeschichte des Rittertums, uitg. J. Fleckenstein (Göttingen, 1985), blz. 450–99 (bij 483–4, 499).
  16. Brown, ‘Urban Jousts’, blz. 315–30; P. de Gryse, ‘Toernooien en steekspelen tien keer van Lodewijk van Gruuthuse’, in Lodewijk van Gruuthuse. Mecenas en Europees diplomaat ca. 1427–1492, uitg. M. Martens (Brugge, 1992), pp. 87–92 (bij 90–2); Bruin en klein, Hof, blz. 10.
  17. Vale, he Princely Court, pp. 197–8.
  18. A. Chevalier-de Gottal, Les fêtes et les arts à la cour de Brabant à l’aube du XVe siècle (Frankfurt am Main, 1996), pp. 105–11.
  19. Pero Tafur, Travels and Adventures 1435–1439, ed. M. Letts (London, 1926), p. 195.
  20. La chronique d’Enguerran de Monstrelet en 2 livres avec pièces justiicatives, 1400–1444, ed. L. Douët-d’Arcq, 5 vols (Paris, 1857–62), II, pp. 32–3; Chevalier-Gottal, Les fêtes, p. 118.
  21. De la Sale stelt dat een van de toernooien waarvan hij getuige is geweest ‘een Brussel’ was du temps du duc Anthoine de Brabant, il y a cinquante ans ou plus’. Zoals hij zijn boek schreef in 1459-60 moet het het toernooi uit 1409 zijn geweest, beschreven door Monstrelet: Lefèvre, Antoine de la Sale, pp. 35, 261–2, 311. Het beeld van ‘plus de Vc heaumes de deux lez’ is gevonden in één manuscript, terwijl er in een ander manuscript ‘IIIc’ staat.
  22. Chronique d’Enguerran de Monstrelet, ed. Douët-d’Arcq, IV, pp. 306–8.
  23. Maar Monstrelet stelt dat ‘duquel tournoiment estoit le chef, le ilz du damoisel de Gazebeque’, dat wil zeggen dat de zoon van de schildknaap van Gaasbeek de chef van het toernooi was.
    Hij doelt hoogstwaarschijnlijk op Jacob van Aboude, heer van Gaasbeek, die feitelijk een escuier-banneret omdat hij nooit ridder werd genoemd. Zijn vader Zweder van Abcoude was al in 1400 overleden.
  24. A. Uyttebrouck, Le gouvernement du duché de Brabant au bas Moyen Âge (1355–1430) (Brussels, 1975), pp. 438–41; M. Damen, ‘Heren met banieren. De baanrotsen van Brabant in de vijftiende eeuw’, in Bourgondië voorbij. De Nederlanden 1250–1650, ed. M. Damen and L. H. J. Sicking (Hilversum, 2010), pp. 139–58.
  25. A. C. de Groot, ‘Zweder en Jacob van Gaasbeek in Zuid-Holland’, Zuid-Hollandse Studien, 9 (1959), pp. 39–99 (at 64–5); Uyttebrouck, Gouvernement, pp. 653–4.
  26. R. Barber en JR V. Barker, Toernooien: steekspelen, ridderlijkheid en optochten in het midden Leeftijden (Woodbridge, 1989), p. 180. Hoewel René d’Anjou spreekt van ‘quelque prins, ou du moins hakt baron, ou banneret’ als mogelijke initiatiefnemers, denkt De la Sale dat ‘ceulx qui ondernemers die eerlijk zijn, etoiente seigneurs of puissans chevaliers of escuiers’: Lefèvre, Antoine de la Sale, p. 307.
  27. L. Galesloot, ‘Notes extraits des anciennes comptes de la ville de Bruxelles’, Compte rendu des séances de la Commission royale d’histoire, 3e série, 9 (1867), pp. 475–500 (at26 482) vermeldt uitgaven die de stad heeft gedaan tijdens toernooien ‘op die merct’ (op de Grote Markt) in 1416 en 1417 in aanwezigheid van de hertog van Brabant.
  28. Brown, ‘Urban Jousts’, pp. 317–19; E. Van den Neste, Tournois, joutes, pas d’armes dans les villes de Flandre à la in du Moyen Age (1300–1486) (Paris, 1996), pp. 71–5; D. Nicholas, ‘In the Pit of the Burgundian heatre State: Urban Traditions and Princely Ambitions in Ghent, 1360–1420’, in City and Spectacle in Medieval Europe, ed. B. A. Hanawalt and K. L. Reyerson (Minneapolis, MN, 1994), pp. 271–95 (at 275–7).
  29. Barber and Barker, Tournaments, p. 37.
  30. M. H. Keen (with J. Barker), ‘he Medieval English Kings and the Tournament’, in idem, Nobles, Knights, and Men-at-Arms in the Middle Ages (London, 1996), pp. 83–100 (at 85–7).
  31. Van den Neste, Tournois, pp. 67–8.
  32. Barber and Barker, Tournaments, pp. 36, 40.
  33. S. Lindenbaum, ‘he Smithield Tournament of 1390’, Journal of Medieval and Renaissance Studies, 20 (1990), pp. 1–20 (at 5–7).
  34. C. Barron, ‘Chivalry, Pageantry and Merchant Culture in Medieval London’, in Heraldry, Pageantry, and Social Display in Medieval England, ed. P. Coss and M. H. Keen (Woodbridge, 2002), pp. 219–42 (at 221).
  35. J. Barker, he Tournament in England, 1100–1400 (Woodbridge, 1986), p. 134; Lindenbaum, ‘he Smithield Tournament’, p. 11.
  36. In French, armorial occasionel. See M. Pastoureau, Les armoiries (Turnhout, 1976), p. 39. See also Crouch, Tournament, pp. 37–8.
  37. he irst manuscript is Josse van Becberghe, Echevins de Bruxelles et tournoys, 1582. Archives de la ville, Brussels, Archives historiques [hereafter B.A.V., A.H.], 3357. he second is to be found in Rijksarchief, Ghent, Fonds Familie D’Udekem d’Acoz, 4498. I would like to thank Robert Stein (Leiden) and Frederik Buylaert (Ghent) for generously giving me the references of these occasional rolls. In another essay I treat the economic importance of the tournament for the town of Brussels in detail: M. Damen, ‘he Town, the Duke, his Courtiers and their Tournament: A Spectacle in Brussels, 4–7 May 1439’, in Staging the Court of Burgundy, ed. T.-H. Borchert (Turnhout, 2012). Furthermore, I intend to make an edition of both rolls in which I will compare the manuscripts more extensively. he tournament is mentioned (but not analysed) by Van den Neste, Tournois, p. 308, no. 322.
  38. A. Tomkinson, ‘Retinues at the Tournament of Dunstable, 1309’, English Historical Review, 74 (1959), pp. 70–89. See also Keene and Barker, ‘he Medieval English Kings’, p. 93.
  39. B.A.V., A.H., 3357, fols 38v–39r (Philip the Good’s company) and fols 44v–45r ( Jacob van Abcoude’s company). In 1441 Jacob van Abcoude organised a tournament in Utrecht: A. Janse, Ridderschap in Holland. Portret van een adellijke elite (Hilversum, 2001), p. 342.
  40. Chronique d’Enguerran de Monstrelet, ed. Douët-d’Arcq, IV, p. 307.
  41. Tomkinson, ‘Retinues’, pp. 85–6 and Crouch, Tournament, pp. 73–4.
  42. B.A.V., A.H., 3357, fol. 168 waar wordt vermeld dat een van de toernooigangers zijn jas had van gefenestreerde wapens (‘doen veijnsteren’).
  43. Chronique de Jean de Stavelot, ed. A Borgnet (Brussels, 1861), p. 433.
  44. Zie op hem Les chevaliers de l’Ordre de la Toison d’Or au XVe siècle. Mededelingen bio-bibliografieën, uitg. R. de Smedt (Frankfurt am Main, 2000), nr. 51. Prosopografie Curiae Burgundicae [hierna P.C.B., zie www.prosopographia-burgundica.org, geraadpleegd 8 mei 2011], nr. 1097; Barber en Barker, Toernooien, pp. 131–2; M. de Riquer, ‘Les chevaleries de Jacques de Lalaing en Espagne’, Comptes-rendus des seances de l’Académie des inscripties et bellettes, 135/2 (1991), blz. 351–65.
  45. Olivier van Dixmude, Merkwaerdige gebeurtenissen, vooral in Vlaenderen en Brabant, en ook in de aengrenzende landstreken, van 1377 tot 1443, ed. J. Lambin (Ypres, 1835), p. 167.
  46. Over de twee politieke facties aan het Bourgondische hof, zie R. Vaughan, Filips de Goede: De Apogee van Bourgondië (Londen, 1970), blz. 100–1. 46 Vale, het Prinselijk Hof, p. 189.
  47. Vale, he Princely Court, p. 189.
  48. H. Kruse and W. Paravicini, Die Hofordnungen der Herzöge von Burgund I: Herzog Philipp der Gute, 1407–1467 (Ostildern, 2005), pp. 147–228. he paylists can be consulted on the website of the P.C.B.
  49. Het betreft de vier ridders die voor het eerst genoemd worden in Filips’ gezelschap: Pierre de Baufremont, Colard III de Brimeu, Jacques de Crèvecoeur en Philippe de Ternant. Op hen, zie Les chevaliers, red. de Smedt, nrs. 16, 20, 21 en 29. P.C.B., nrs. 0181, 0297, 0321, 0437.
  50. Les chevaliers, ed. de Smedt, nos. 10, 47, 53. P.C.B., nos. 0384, 0533, 0664, 0697.
  51. P.C.B., écrou 11053 (loonlijst van 4 mei 1439). hij bereidt zich voor op de bruiloft tussen Karel van Viana, kleinzoon van de koning van Navarra, en Agnes van Kleef gingen ook mee verder in deze maand. Zie Vaughan, Filips de Goede, p. 290; M. Sommé, Isabelle de Portugal, hertogin van Bourgogne: une femme au pouvoir au XVe siècle (Villeneuve d’Ascq, 1998), pp. 74–6. Agnes, prinses van Navarra, wordt eveneens vermeld op de loonlijsten en dat moet ook zo zijn getuige geweest van het toernooi. Op de boottocht van Brussel naar Bilbao later dat jaar, Agnes werd vergezeld door onder meer haar broer John en Hervé de Mériadec, lid van het gezelschap van Filips de Goede: W. Paravicini, ‘Un tombeau en Flandre: Hervé de Mériadec’, Francia, 33 (2007), blz. 85–146 (op 100).
  52. It concerns Antoine and Jean II de Croÿ, Simon de Lalaing and Jean V de Crequy : De Smedt, Les chevaliers, nos 15, 22, 23 and 26; P.C.B., nos 0075, 0228, 0403, 0392.
  53. W. Paravicini, ‘Expansion et intégration. La noblesse des Pays-Bas à la cour de Philippe le Bon’, Bijdragen en mededelingen betrefende de geschiedenis der Nederlanden, 95 (1980), pp. 298–314 (at 306–12).
  54. R. Stein, Politiek en historiograie. Het ontstaansmilieu van Brabantse kronieken in de eerste helft van de vijftiende eeuw (Leuven, 1994), pp. 176–204.
  55. Paravicini, ‘Expansion’, p. 313.
  56. Vale, War and Chivalry, pp. 67, 78–80; Vale, he Princely Court, p. 191.
  57. Chronique d’Enguerran de Monstrelet, ed. Douët-d’Arcq, V, p. 285; J. Dumolyn, De Brugse opstand van 1436–1438 (Kortrijk-Heule, 1997), p. 228; Paravicini, ‘Hervé de Mériadec’, p. 97.
  58. Paravicini, ‘Hervé de Mériadec’, pp. 108, 111–15, 136–7.
  59. Vale, War and Chivalry, pp. 70, 78–80.
  60. Tafur, Travels and Adventures, pp. 195, 208.
  61. Vale, War and Chivalry, p. 96.
  62. Van Dixmude, Merkwaerdige gebeurtenissen, p. 167: ‘ende also men seide, zo moesten zy alle eydel zyn van vier zyden, maer ic meene datter vele duere slopen.’
  63. Zie over de termen ‘stedelijke adel’ en ‘patriciaat’: F. Buylaert, Eeuwen van ambitie. De adel in laatmiddeleeuws Vlaanderen (Brussel, 2010), pp. 259–66 en ibid., ‘La “noblesse urbaine” à Brugge (1363–1563). Naissance d’un nouveau groupe social?’, in Les nobles et la ville dans l'espace francophone (XIIe-XVIe siècles), uitg. T. Dutour (Parijs, 2010), blz. 245-73.
  64. Zie over de deelname van de Brusselse patriciërs, Damen, ‘de Stad’.
  65. Lindenbaum, ‘he Smithield Tournament’, p. 12.
  66. B.A.V., A.H. 3357, fol. 95r.
  67. Zie over de functies van Van Halmale en zijn medepatriciërs in zijn team, F. Prims, Geschiedenis van Antwerpen VI. Onder de hertogen van Bourgondië, hertogen van Brabant (1406–1477) (Brussel, 1936), blz. 182–92.
  68. B.A.V., A.H. 3357, fols 190v–191r.
  69. Zie de namen in de oproepingslijsten van de landgoederen van Brabant in de vijftiende eeuw in M. Damen, ‘Prelaten, edelen en steden. De samenstelling van de Staten van Brabant in de vijftiende eeuw’, Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis (aanstaande).
  70. A. Janse, ‘Ridderslag en ridderlijkheid in laat-middeleeuws Holland’, Bijdragen en mededelingen betrefende de geschiedenis der Nederlanden, 112 (1997), pp. 317–35 (at 324–8).
  71. Damen, ‘Heren met banieren’, pp. 152–6.
  72. Stein, Politiek, blz. 221–6. De schepenen waren Jan Zwaef, Jan ’t Serclaes, Simon van Ophem, Willem en Wouter van den Heetvelde, Gerelijn en Jan Happart. Op hen en hun wapenschilden, R. Laurent en C. Roelandt, Les échevins de Bruxelles (1154–1500). Leurs sceaux (1239–1500) (Brussel, 2010), nrs. 197, 198, 210, 231, 452, 559, 698.
  73. Hun volledige wapen was: Of, een gebogen keel belast met drie zilveren hamers, de eerste beschuldigd van een inescutcheon-sable, een ongebreidelde argent gekroond of. hij landt van Gaasbeek werd in 1236 als apanage geschonken aan een jongste zoon van de hertog van Brabant.
  74. Voor de familierelaties van Van den Heetvelde en Ophem zie F. de Cacamp et al., ‘Généalogie des familles inscrites au lignage Sweerts en 1376 d’après le Liber familum de Jean-Baptiste Houwaert’, Brabantica. Recueil de travaux de genealogie, d’héraldique et d’histoire familiale pour la Province de Brabant, 5 (1960), pp. 376–540 (bij 459, 483, 507–9); F. de Cacamp en P. de Tienne, ‘Généalogie des familles inscrites aux lignages de Bruxelles en 1376 april le Liber familum de Jean-Baptiste Houwaert’, Brabantica. Recueil de travaux de genealogie, d’héraldique en d’histoire familiale voor de provincie Brabant, 10 (1971), blz. 1069–214 (bij 1159–61).
  75. Brown, ‘Urban Jousts’, p. 322.
  76. Chronique d’Enguerran de Monstrelet, ed. Douët-d’Arcq, IV, p. 307.
  77. Crouch, Tournament, p. 67.
  78. Zie over deze pas d’armes S. Anglo, ‘Anglo-Burgundian Feats of Arms: Smithield, juni 1467', Guildhall Miscellany, 2 (1965), blz. 271-83. Over de Grote Bastard, zie Les Chevaliers, red. de Smedt, nr. 54.
  79. Van den Neste, Tournois, pp. 308–28; Barber and Barker, Tournaments, p. 110.
  80. Anglo, ‘Anglo-Burgundian Feats of Arms’, pp. 275, 282.
  81. Anglo, ‘Anglo-Burgundian Feats of Arms’, pp. 280–2.
  82. Barber and Barker, Tournaments, pp. 110–12.
  83. S. Gunn, ‘Tournaments and Early Tudor Chivalry’, History Today, 41 (1991), pp. 15–25 (at 16–19).