Chef (adel)
Aan het hoofd van een aantal adellijke geslachten staat een "chef".
De hoogste adellijke families wortelen nog in de feodale periode en anderen hebben de gewoonten van de oudere feodale huizen overgenomen. Daartoe behoort het gezag dat het hoofd van het Huis over de dynasten of agnaten heeft. Hij of zij moet in een aantal families de ebenbürtigkeit van de huwelijken van de leden van het Huis goedkeuren en stelt regels, ook over de godsdienst van de huwelijkspartners, vast. Ook de titels van de jongere of minder hooggeplaatste leden van de familie worden in een aantal gevallen, bijvoorbeeld in het Huis Frankrijk, door de chef bepaald[1].
Dit voorrecht wordt staatsrechtelijk erkend wanneer dat voorkomt uit het Jus sanguinis van de na 1815 in Europa regerende families.
De Graaf van Parijs verleent binnen zijn geslacht, de Franse Bourbons, een groot aantal oude titels die ook in het verleden door de Bourbons zijn gebruikt, waaronder die van comte de Clermont, duc d'Orléans, comte d'Evreux en comte de la Marche.
De in familiewetten, huwelijksverdragen en in het gewoonterecht vastgelegde bevoegdheden van de Chef staan op gespannen voet het meer egalitaire moderne Burgerlijk Recht.
De Duitse rechter erkent het gezag van de hoofden van de vele koninklijke en prinselijke geslachten over de familieleden niet zonder meer[2].
Een oordeel van het hoogste Duitse gerechtshof van 22 maart 2004[3] betekende dat het hoofd van het Huis Hohenzollern de titels en predicaten van de prinsen van dat Huis in het vervolg niet van hen mag afnemen wanneer zij huwen met een partner die een andere godsdienst heeft, niet van hoge adel is of de Chef om andere redenen niet bevalt. Dat zou in strijd zijn met Art. 6. Terugwerkende kracht had de uitspraak niet, het Erbvertrag en de Familiewet waren niet altijd ongeldig geweest[4].
- ↑ Almanach de Gotha, 2000
- ↑ Een rechter toetste het Erbvertrag dat Kronprinz Wilhelm in 1938 notarieel had gesloten. Daarin werd de erfenis van de Hohenzollern geregeld. Het Erfverdrag gaat uit van eerstgeboorterecht in de mannelijke lijn. Uitgesloten zijn door de zogenaamde "Erbunfähigkeitsklausel" die nakomelingen van de Pruisische koningen die "in een huwelijk leven dat niet "den Grundsätzen der Hausverfassung des Brandenburgisch-Preußischen Hauses entsprechenden " of uit een dergelijk "hausverfassungsmäßiges" huwelijk stammen. De Huiswet eist "Ebenbürtigkeit" van alle huwelijkspartners. Het komt erop neer dat zij in de lijsten van het Ie en IIe boek van de Almanach de Gotha als zodanig zijn benoemd. De regeling is niet conform Art. 6 Grundgesetz der Bundesrepublik Deutschland.
- ↑ 22. März 2004 zwar über den Einzelfall hinaus allgemeine Maßstäbe zur Anwendung der zivilrechtlichen Generalklauseln der §§ 138, 242 BGB gesetzt werden – also auf die Regelungen zur Sittenwidrigkeit und auf Treu und Glauben. Diese Maßstäbe gelten für solche letztwilligen Verfügungen, die die Eheschließungsfreiheit der als Erben eingesetzten Abkömmlinge beeinflussen. Diese Maßstäbe sind auch von den Gerichten bei zukünftigen Entscheidungen zu beachten.
- ↑ Rechtsanwalt und Mediator Roland Hoheisel-Gruler op https://rhgsig.wordpress.com/2007/02/06/wer-erbt-was-im-deutschen-kaiserhaus/. Gearchiveerd op 4 april 2016.