Oude mensen waren in late middeleeuwen een zeldzaamheid

Uit Wiki Raamsdonks Erfgoed
Versie door Colani (overleg | bijdragen) op 29 dec 2023 om 09:10
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Homage van Edward III (13 jaar) aan Charles IV (1325). Grandes Chroniques de France, Parijs, Bib. Nat. Français 2813, fol. 357v.
Homage van Edward III (13 jaar) aan Charles IV (1325). Grandes Chroniques de France, Parijs, Bib. Nat. Français 2813, fol. 357v.

De adel in de late middeleeuwen trouwde vroeg.

Kinderen van vorsten en hoge adel werden om politieke en dynastieke redenen soms al direct na hun geboorte uitgehuwelijkt (oftewel beloofd) aan kinderen van collega-vorsten en -edelen. Een voorbeeld daarvan was Johanna, de nog geen half jaar oude dochter van hertog Jan III van Brabant, die in 1322 om een gesloten vrede te bekrachtigen werd beloofd aan de vijfjarige Willem, zoon van graaf Willem III van Henegouwen-Holland.

Het huwelijk werd, als er niets tussenkwam, natuurlijk wel uitgesteld tot ze volwassen waren. Die volwassen leeftijd betrof twaalf voor jongens en meestal veertien voor meisjes, maar als het politiek beter uitkwam kon daarvan afgeweken worden. Meisjes trouwden dan ook wel op hun twaalfde of dertiende, zoals Margaretha van Avesnes, de oudere dochter van Willem III, die nog dertien was toen ze in februari 1324 trouwde met de 42-jarige rooms-koning Lodewijk IV de Beier. Veertien of vijftien (dat wisselde wel eens per land en hing er ook van af of je van een bisschop of paus dispensatie kon krijgen) was ook de leeftijd waarop in een huwelijk de ‘bijslaap’ mocht plaatsvinden. Het eerste kind werd vaak geboren in het jaar dat de moeder vijftien of zestien werd.

Verliefd paar (ca 1305). Manesse Codex, fol. 179.
Verliefd paar (ca 1305). Manesse Codex, fol. 179.

Hoogadellijke jongens werden geacht op hun twaalfde handelingsbekwaam te zijn, zodat ze konden gaan besturen, maar ze vervulden hun taak nog wel met hulp van (een) volwassene(n). Zij trouwden dus vanaf hun veertiende en mochten vanaf hun achttiende een leger aanvoeren en land kopen, verkopen, belenen of lenen. Daar kwam nog bij dat ze traditioneel vanaf hun zesde of zevende in dienst traden bij een betrouwbare edelman of een familielid. Vanaf die tijd verbleven ze dus niet meer bij hun ouders. Daar leerden ze paardrijden en met paarden en jachtdieren omgaan, met een zwaard en een lans vechten. Ze deden aan krachttraining en worstelen en leerden te wennen aan een zware wapenrusting. Maar in de veertiende eeuw was ook het leren lezen en schrijven, misschien zelfs in een vreemde taal, gebruikelijk aan het adellijke hof. Ze kregen ook onderwijs op het gebied van cultuur, zoals zingen, dansen, schaken en een muziekinstrument bespelen. Als ze daarvoor talent hadden natuurlijk. Ook meisjes kregen zo’n soort opvoeding (zonder de krijgskunst), en beide geslachten werden daarnaast opgeleid om een hofhouding te leiden.

Jongens die voor de kerk werden bestemd, gingen al vroeg naar school en leerden latijn. Ze kregen vaak al even vroeg – soms al als tieners – functies in kapittels of aan bisschoppelijke hoven. En als ze voldoende capaciteiten hadden, gingen ze verder met een studie aan een universiteit. Dat wil niet zeggen dat ze geen militaire training kregen. Berichten over strijdende bisschoppen uit hoogadellijke families laten zien dat dat heel goed samen kon gaan.



Mid-veertiende eeuws paar wordt in de echt verbonden door een priester
Mid-veertiende eeuws paar wordt in de echt verbonden door een priester

In besprekingen van het ridderwezen in populaire literatuur wordt gesuggereerd dat zo’n jonge edelman op zevenjarige leeftijd page werd, op zijn veertiende schildknaap en op z’n eenentwintigste tot ridder werd geslagen. Theoretisch klopt dat wel, maar afwijkingen daarvan kwamen zeker voor. Diverse Hollandse graven hebben laten zien dat ze al voor het ontvangen van hun ridderslag de capaciteiten hadden een leger aan te voeren of een belegering te leiden. Het lag allemaal niet zo vast als wel gesuggereerd wordt.

Auteurs die de levens van de middeleeuwse adel beschrijven, zijn vaak verbaasd over de taken die kinderen al op jonge leeftijd toebedeeld kregen. Op hun twaalfde graaf, op hun vijftiende vader, op hun achttiende veldheer: ga er maar aanstaan. Ze vergeten dan dat die kinderen bewust werden opgevoed om die taken te gaan vervullen, zoals ook tegenwoordig opvolgers van vorsten en vorstinnen worden voorbereid op hun toekomstige taak. Op hun twaalfde hadden kinderen nog niet veel praktische ervaring met regeren, maar ze waren goed bekend met wat dat inhield. Ze werden zeker niet zomaar in het diepe gegooid. Bovendien hadden ze altijd helpers om zich heen. Als dat geen familieleden waren, waren het wel de mensen bij wie ze opgeleid waren.


Vorstin met jonge zoon en raadsleden (ca. 1340). Romance of Alexander, fol. 196v.
Vorstin met jonge zoon en raadsleden (ca. 1340). Romance of Alexander, fol. 196v.

Men hoeft daarom geen medelijden te hebben met de graven en gravinnen en hun kinderen, die al op jonge leeftijd dingen deden die wij pas doen als we de twintig of de dertig zijn gepasseerd. Ze wisten niet beter en zullen, al of niet zuchtend, hun taken hebben uitgevoerd. Al kan je best een beetje medelijden hebben met de jonge Willem van Beieren, die vanuit de veilige omgeving van het keizerlijk hof in München naar ons vlakke land werd gestuurd om daar te ‘verbeiden’ oftewel af te wachten tot hij als graaf zou gaan regeren. Hij kende het land niet, kende de mensen niet en verstond de taal niet. Hij had wel een klein Beiers gevolg bij zich, maar dat bleef maar enkele jaren in Holland of Henegouwen. En met zijn moeder, die een aantal jaren niet al te ver uit de buurt was, boterde het niet echt.

Het is dus niet bijzonder dat telgen van adel al jong (in onze ogen) verantwoordelijkheid kregen en ook namen bij het besturen van hun bezit. Ouders, grootouders en andere familieleden hadden hetzelfde meegemaakt en u zult in kronieken of rekeningen dan ook geen ongerustheid of afkeer over deze praktijken aantreffen. Regerende vorsten begonnen vroeg, trouwden vroeg en kregen vroeg kinderen. Ze gingen soms ook vroeg dood. De mannen in de strijd en de vrouwen tijdens bevallingen. Kinderen overleden vaak jong ten gevolge van kinderziekten waarvoor nog geen behandeling was. De middeleeuwse samenleving was dan ook een jonge, waarin oude mensen (en dat was men als men de leeftijd van zestig jaar had bereikt) nogal een zeldzaamheid waren. Ook in de hoogste kringen.

Boeren en burgers trouwden later en kregen meestal vanaf ongeveer hun twintigste kinderen. Hoewel deze mannen minder vaak sneuvelden in de strijd (al konden ze daarvoor wel worden opgeroepen) dan edelen, stierven ook hun vrouwen regelmatig in het kraambed. Evenals de baby’s. Je kunt stellen dat nadat een kind van drie of vier jaar oud de kinderziekten had overleefd, het een goede kans maakte de leeftijd van vijftig jaar te halen. Als tenminste geen hongersnood, pestepidemie of andere besmettelijk ziekte de kop opstak. Of als je stad of dorp niet werd platgebrand door een leger en je oorlogsslachtoffer werd. Maar daar hadden Hollanders en Zeeuwen juist in de veertiende eeuw minder last van dan hun tijdgenoten in het buitenland.