De gemeentepolitie
Zo rond 1840 kun je de Nederlandse politie tamelijk primitief noemen. Toch was het zo dat er eerste aanwijzingen waren van modernisering. Het grote voorbeeld voor steden als Amsterdam en Rotterdam was de Londense politie bekend geworden als de Metropolitan Police. Dit politiekorps was het geesteskind van de Engelse minister van Binnenlandse Zaken Robert Peel. Peel vond dat het politievak in Engeland een betaalde baan moest zijn - dus geen vrijwilligers -, dat de politie een burgerlijke en dus niet militaire instelling was en dat de politie verantwoording moest afleggen voor haar daden. Het was de hoofdstad Londen die deze vorm van politie in 1829 kreeg. Om te benadrukken dat zij geen soldaten waren zorgde Peel dat de politieagenten een blauw uniform kregen en alleen bewapend waren met een houten knuppel. Militaire rangen waren er niet behalve die van sergeant. Deze mannen werden door de bevolking al snel “Peelers” genoemd.
Een uniform dat erg veel leek op dat van de “Peelers” werd ook ingevoerd bij de Amsterdamse politie. De agenten kregen dezelfde jas, die tot de knie reikte, een sabel en een hoge hoed met daarop een koperen plaat met hun dienstnummer. Sommigen beweren dat die koperen plaat de reden was voor de bijnaam van politiemannen die in Engeland en Amerika door het publiek “Copper” of “Cop” genoemd werden. Weer anderen zeggen dat dat hiermee niets te maken heeft maar het woord “Cop” afkomstig is van het Latijnse woord vangen. Hoe het ook zij, de Amsterdamse gemeentepolitie stelde zich die van Londen tot voorbeeld.
functionaris Gemeentepolitie Erg veel personeel kende de gemeentepolitie van de grotere Nederlandse steden niet, zeker niet als je dat vergelijkt met de huidige situatie. In 1815 werkten er 52 politiemannen in Amsterdam en in 1844 waren dat er 88 waarvan 16 inspecteurs en 72 agenten. In 1856 waren er 23 inspecteurs en 96 agenten. Tussen 1877 en 1880 ging het wel snel! In 1877 waren er 303 agenten en drie jaar later waren dat er al 600. Rotterdam telde in vergelijking in 1846 60 politiemensen.
Met de opleiding van agenten van gemeentepolitie was het zeer pover gesteld. Echte politiescholen zoals we die nu kennen bestonden helemaal niet. Je werd bij de politie vooral aangenomen als je er stevig uitzag en liefst met een paar grote handen waar je een flinke tik mee kon uitdelen. Natuurlijk was het mooi meegenomen als je redelijk kon lezen en schrijven, dat was handig bij het maken van een proces-verbaal. Een beetje Lagere School was ook fijn voor de inspecteurs die de nieuwe mannen de kneepjes van het politievak moesten leren. Iemand die kon lezen en schrijven kon je tenminste opdragen de Algemene Politieverordening te bestuderen zodat de nieuwe agent wist wat wel of niet was toegestaan.
De betaling van leden van de gemeentepolitie was slecht en de discipline was streng. Van agenten werd verwacht dat zij hun vaste rondes deden, of dat nu overdag of in de nachtelijke uren was. Om te zorgen dat er niet werd gelanterfant werd er veel gecontroleerd en als een agent niet deed wat hem gezegd was dan kon hij rekening op aftrek van vrije dagen of boetes. De diensten in de grotere steden waren ook zeker zo zwaar als die van de Koninklijke Marechaussee op het platteland. Als er een paar uur geslapen kon worden gebeurde dat vaak in hangmatten in het hoofdbureau. Zeker in de herfst en winter was dat geen pretje omdat op die slaapzalen ook de natte kleding moest worden gedroogd. Het mag dan ook niet verbazen dat veel agenten klaagden over de stank en het gebrek aan frisse lucht.
De slechte werkomstandigheden en de slechte betaling zorgden ervoor dat veel agenten weinig vertrouwen hadden in hun meerderen. Die zagen ze meer als mensen die hen het leven alleen maar zuur maakten en nooit veel begrip of inlevingsvermogen toonden. Dit gebrek aan respect van meerderen compenseerden agenten vaak door hun gedrag op straat. Burgers werden niet zelden grof en onbeleefd aangepakt, wat er weer toe leidde dat de burgerij niet veel respect voor de politie had. Een politieman tegenspreken was zeer onverstandig want die greep al snel naar stok of sabel en was dan ook niet krenterig met het uitdelen van een stevig pak slaag. Ook toen al was het hebben van gezag en respect geen eenvoudige zaak. In Amsterdam werd in 1891 zelfs een toneelstuk opgevoerd waarin een zekere agent “Foezel” met collega’s een liedje zong. Dat ging zo:
“Pats, pats, pats
Je dondert er maar door!
Zoo wordt de rust door ons bewaard
Waar anders zijn wij voor?
Pats, pats, pats
Je hakt er maar op in,
Zoo ranselen wij de burgerij
Heel opgeruimd van zin!”